Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 12 juli 2016;
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 12 september 2016;
- de producties 28 t/m 31 van de zijde van Schutter;
- het proces-verbaal van de op 2 november 2016 gehouden comparitie van partijen, alsmede de daarop ontvangen reacties van de partijen.
2.De vaststaande feiten
“einde contractdatum blijft 30 november. Ik ben bereid om sowieso een maand, tot en met 31 december, aan te blijven tegen mijn huidige salaris. Finale afrekening per 31 december, inclusief afkoop resterende vakantiedagen, gehele 13e maand en opgebouwd vakantiegeld tot en met december. Mochten de zaken nog niet helemaal rond zijn per eind december kunnen we in onderling overleg, nog kijken of ik uiterlijk januari (of een gedeelte van januari) nog op dezelfde voorwaarden wat kan doen. Hierna kan ik, indien nodig, op in huurbasis eventuele projecten blijven doen.(….) Kun je je hierin vinden? Graag je bevestiging.”
3.De vordering
4.Het verweer
- van een geldig concurrentiebeding is geen sprake;
- het concurrentiebeding is aanmerkelijk zwaarder gaan drukken;
- [gedaagde] heeft niet direct, niet indirect en niet rechtstreeks of via BCI Rotterdam of Lisan Management werkzaamheden verricht die onder de reikwijdte van het concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst van 18 maart 2005 vallen;
- subsidiair, voor het geval het overeengekomen concurrentiebeding geldig bevonden wordt en schending van het concurrentiebeding aangenomen zou worden, doet [gedaagde] een beroep op matiging van een eventuele boete tot nihil;
- [gedaagde] bestrijdt dat er grond is voor de gevorderde wettelijke rente en de gevorderde buitengerechtelijke kosten.