ECLI:NL:RBROT:2016:9255

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
1 december 2016
Zaaknummer
4928688
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout van advocaat in arbeidszaak en de gevolgen van artikel 6:89 BW

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 2 december 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en haar voormalige advocaat. De eiseres had de advocaat ingeschakeld om haar ontslag aan te vechten na een arbeidsovereenkomst met Stichting Laurens. De advocaat heeft echter verzuimd tijdig een schadevergoeding op grond van artikel 7:681 BW te vorderen, wat heeft geleid tot een negatieve uitkomst voor de eiseres in de eerdere procedure. De eiseres heeft de advocaat verweten dat hij zijn zorgplicht heeft geschonden en dat hij niet adequaat heeft gehandeld, wat resulteerde in een beroepsfout. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres pas in augustus 2015 op de hoogte was van de gronden waarop haar vordering was afgewezen, en dat zij binnen bekwame tijd heeft geprotesteerd tegen de tekortkomingen van de advocaat. De rechter heeft geoordeeld dat de advocaat tekort is geschoten in zijn verplichtingen en heeft hem veroordeeld tot betaling van het door de eiseres betaalde honorarium van € 3.300,00, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van de advocaat in reconventie is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 4928688 \ CV EXPL 16-13445
uitspraak: 2 december 2016
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaatsnaam 2],
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. M.A. Buijs te Rotterdam,
tegen
[de advocaat],
wonende op een geheim adres,
gedaagde conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. V.M. Besters te Amsterdam.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “[eiseres]” en “[de advocaat]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 14 maart 2016;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie van 7 juni 2016;
  • de conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie, tevens akte wijziging van eis van 2 augustus 2016;
  • de conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie van 27 september 2016;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte wijziging van eis van 25 oktober 2016.
1.2.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
Tussen [eiseres] en Stichting Laurens (hierna: Laurens) bestond sinds 1 maart 2001 een arbeidsovereenkomst.
2.2.
Bij brief van 21 juli 2011 is aan Laurens door het UWV toestemming verleend om de arbeidsverhouding met [eiseres] op te zeggen. Laurens heeft bij brief van 26 juli 2011 het dienstverband met [eiseres] opgezegd tegen 1 september 2011.
2.3.
[eiseres] is in november 2011 met [de advocaat] overeengekomen dat hij haar zou bijstaan en het ontslag van [eiseres] zou aanvechten.
2.4.
[eiseres] heeft aan [de advocaat] een bedrag van € 3.300,00 voldaan.
2.5.
Op 13 januari 2012 is Laurens gedagvaard om voor de kantonrechter te verschijnen. [eiseres] heeft gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat [eiseres] tijdig een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van het haar verleende ontslag en Laurens te veroordelen:
- [eiseres] binnen 24 uur na het te wijzen vonnis toe laten tot haar bedrijf en [eiseres]
in de gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden te verrichten, of straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, een dagdeel daaronder begrepen;
- aan [eiseres] te betalen het brutoloon van € 3.844,80 per maand over het tijdvak van 1 maart 2011 tot t september 2011, alsmede over het tijdvak vanaf
1 september 2011 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, te vermeerderen met vakantiebijslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, te
vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, met veroordeling van Laurens in de proceskosten.
2.6.
Bij vonnis van 22 juni 2012 (1313684 \ CV EXPL 12-3611) heeft de kantonrechter de vordering van [eiseres] afgewezen en is zij veroordeeld tot het betalen van de proceskosten.
2.7.
In het vonnis van 22 juni 2012 heeft de kantonrechter onder meer het volgende overwogen:
“5.1. De stelling van [eiseres] dat zij op 1 september 2011 op staande voet is ontslagen heeft zij
onvoldoende onderbouwd, zodat hiervan niet kan worden uitgegaan. [eiseres] heeft ook erkend
dat aan haar ontslag een ontslagvergunning van het UWV ten grondslag ligt, waartegen zij
verweer heeft gevoerd, en die per 1 september 2011 heeft geleid tot het einde van haar
dienstverband.”
“5.2. Omdat aan het ontslag van [eiseres] een ontslagvergunning van het UWV ten grondslag
ligt, is er een rechtsgeldig einde gekomen aan de tussen partijen bestaande
arbeidsovereenkomst. De beslissing van het UWV is een eindbeslissing waartegen geen
beroep mogelijk is. De bevoegdheid van de kantonrechter strekt er thans niet toe het door
het UWV genomen besluit te toetsen alsmede nader in te gaan op de inhoudelijke
argumenten van [eiseres]. Een beroep op nietigheid of vernietigbaarheid van het gegeven
ontslag kan om die reden niet slagen. De kantonrechter komt aan de vordering tot
wedertewerkstelling niet toe, omdat hieraan geen arbeidsovereenkomst ten grondslag ligt.”
“5.4. Een werknemer die van mening is dat door het UWV ten onrechte toestemming is
verleend voor de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst, kan een schadevergoeding
vorderen wegens kennelijk onredelijk ontslag conform artikel 7:681 BW. Voor zover [eiseres]
bij conclusie van repliek heeft bedoeld haar eis te wijzigen in een vordering tot
schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, hetgeen overigens niet blijkt uit het
petitum van de conclusie van repliek, wordt als volgt overwogen. Een rechtsvordering op
grond van artikel 7:681 BW verjaart krachtens artikel 7:683 lid 1 BW na verloop van zes
maanden. De termijn van zes maanden begint te topen daags nadat de arbeidsovereenkomst
is beëindigd. De arbeidsovereenkomst met [eiseres] is door Laurens opgezegd tegen 1
september 2011. Dit houdt in dat [eiseres] tot 2 maart 2012 de tijd had om een rechtsvordering
op grond van een kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst in te stellen,
althans om de verjaringstermijn te stuiten. Uit hetgeen door [eiseres] is gesteld en overgelegd,
blijkt dat zij niet eerder dan bij conclusie van repliek d.d. 27 maart 2012 een beroep heeft
gedaan op de kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst. Van stuiting
van de termijn is niet gebleken. Derhalve wordt vastgesteld dat, voor zover [eiseres] heeft
bedoeld bij conclusie van repliek een vordering tot schadevergoeding wegens kennelijk
onredelijk ontslag in te stellen, deze vordering is verjaard.”
2.8.
Op 12 november 2014 heeft [eiseres] een klacht ingediend bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
2.9.
Uit de brief d.d. 20 augustus 2015 (productie 6 bij dagvaarding) van de Deken in reactie op de klacht van [eiseres] staat onder meer:

Omdat u ontevreden was over de bijstand van mr. [de advocaat] heeft u zich in 2013 tot een andere advocaat, mr. [D.], gewend.”
(……)
De klacht
U verwijt mr. [de advocaat], kort samengevat, dat hij uw arbeidszaak niet goed heeft behandeld. Mr. [de advocaat] zou in maart 2012 te laten stukken bij de rechtbank hebben ingediend waardoor de zaak negatief voor u is afgelopen. Mr. [de advocaat] heeft u pas in september 2012 laten weten dat de uitspraak van de rechter negatief voor u was. Mr [de advocaat] heeft u aan het lijntje gehouden.
(……)
Bespreking op 28 april 2015
Op 28 april 2015 heeft een bespreking plaatsgevonden op het Bureau van de Orde van Advocaten met u en mr. [de advocaat], in aanwezigheid van uw dochter en mijn stafmedewerkster mr. [IJ.]. Bij brief van 28 april 2015 zijn de tijdens de bespreking gemaakte afspraken vastgelegd. Mr. [de advocaat] zou het dossier, althans al hetgeen hij in zijn bezit had (zowel fysiek als digitaal) binnen een week aan u overdragen. Indien hij het dossier reeds zou hebben overgedragen, zou hij daarvan het bewijs opsturen en voorts heb ik hem opgedragen inhoudelijk te reageren op klacht onderdeel 6 uit uw laagschrift van 12 november 2014.
(……)
Beoordeling
Mijn onderzoek heb ik bij – gebrek aan meer gegevens – moeten baseren op uw klachtbrief en op hetgeen wij tijdens de bespreking op 28 april 2015 hebben besproken. Mr. [de advocaat] heeft zich op geen enkele wijze inhoudelijk tegen uw klacht verweerd. Hij heeft de gevraagde stukken ondanks de vele aanmaningen niet toegezonden, noch heeft hij bewijsstukken overgelegd, waaruit zou blijken dat hij uw dossier met alle stukken al had overgedragen. Ik stel vast dat mr. [de advocaat] ook de tijdens onze bespreking gedane toezeggingen niet is nagekomen. Nu mr. [de advocaat] zich op geen enkele wijze tegen uw klacht heeft verweerd en geen stukken heeft gestuurd, zal ik uw klacht en de daaraan ten grondslag liggende feiten als onweersproken beschouwen. Ik acht uw klacht tegen mr. [de advocaat] dan ook gegrond.”
2.10.
Bij e-mailbericht van mr. [B.] van 28 augustus 2015 gericht aan het adres info@[de advocaat].nl wordt het volgende vermeld:
“Geachte heer [de advocaat],
Tot mij heeft zich gewend mevrouw [eiseres], met het verzoek haar belangen te behartigen. Ze heeft uw bijstand gevraagd in een zaak tegen haar werkgeefster, de Stichting Laurens. Deze zaak is negatief geëindigd omdat u in maart 2012 niet tijdig stukken bij de rechtbank heeft ingediend. Dit heeft u haar pas in september 2012 laten weten. Noch los van de schade, die zij daardoor heeft geleden en die zij ook zal claimen, heeft u voor uw “werkzaamheden” een factuur van € 3.300 gezonden. Nu door uw nalaten, de procedure is misgelopen, heeft u dit geldt ten onrechte gevraagd.”

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Na laatste wijziging van eis vordert [eiseres] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat gedaagde jegens eiseres tekortgeschoten is in de uitvoering van zijn verplichtingen en/of onrechtmatig jegens eiseres heeft gehandeld door zijn zorgplicht te schenden;
II. de tussen partijen gesloten overeenkomst te ontbinden;
III. gedaagde te veroordelen tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 3.300,00 zijnde het aan gedaagde betaalde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 januari 2012, danwel een zodanige datum als uw rechtbank redelijk en billijk mocht achten, tot aan de dag der algehele betaling;
IV. met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiseres] legt tegen de achtergrond van de vaststaande feiten aan deze vordering ten grondslag dat [de advocaat] tekort is geschoten in de uitvoering van de aan hem verleende opdracht, althans dat [de advocaat] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld door een beroepsfout te hebben gemaakt. Daartoe stelt [eiseres] dat [de advocaat], nadat Laurens een ontslagvergunning had gekregen van het UWV en [eiseres] had ontslagen, verzuimd heeft tijdig een vergoeding op grond van het destijds geldende artikel 7:681 BW te vorderen. Daarnaast had [de advocaat] moeten weten dat, indien het UWV een ontslagvergunning verleent, het vorderen van een nietigverklaring van het ontslag kansloos is. Tenslotte heeft [de advocaat] het vonnis van de kantonrechter van 22 juni 2012 niet tijdig aan [eiseres] toegezonden. Ook heeft [de advocaat] haar niet (tijdig) geadviseerd in hoger beroep te gaan.
3.3.
[de advocaat] heeft de vordering betwist en heeft daartoe –zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang– het volgende aangevoerd. [eiseres] heeft niet haar stelplicht voldaan. [de advocaat] betwist dat hij jegens [eiseres] toerekenbaar tekort is geschoten, alsmede dat er een causaal verband bestaat tussen de gestelde tekortkoming en de schade die [eiseres] vordert.
[de advocaat] stelt zich voorts op het standpunt dat [eiseres] niet tijdig heeft geklaagd over de vermeende gebreken in de dienstverlening. Daarnaast wordt betwist dat [de advocaat] de mogelijkheid tot het vorderen van een schadevergoeding heeft laten verjaren. Volgens [de advocaat] is het instellen van een rechtsvordering (door hem gedaan met de dagvaarding van 13 januari 2012) een handeling die de verjaring stuit.
in reconventie
3.4.
[de advocaat] vordert in reconventie veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 519,90, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van verzuim.
3.5.
Aan zijn vordering legt [de advocaat] –zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang– ten grondslag dat tussen partijen een vaste prijs van € 3.000,00 exclusief BTW en 7 % kantoorkosten was afgesproken. Gelet hierop dient [eiseres] nog (aan honorarium een bedrag van € 3.000,00 + aan kantoorkosten een bedrag van € 210,00 + aan BTW een bedrag van
€ 609,90 – een betaling van [eiseres] van € 3.300,00 =) € 519,90 te betalen.
3.6.
[eiseres] heeft het door [de advocaat] in reconventie aangevoerde betwist. Volgens [eiseres] is afgesproken dat zij maximaal € 3.300,00 inclusief BTW en kosten zou betalen. Zijn vordering dient daarom te worden afgewezen, aldus [eiseres].

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
In deze zaak vordert [eiseres] schadevergoeding van [de advocaat] en stelt daartoe, kort gezegd, dat [de advocaat] een beroepsfout heeft gemaakt. De kantonrechter zal eerst het beroep van [de advocaat] op artikel 6:89 BW bespreken omdat indien dit verweer slaagt, aan verdere beoordeling van de vordering van [eiseres] niet wordt toegekomen.
Het beroep op artikel 6:89 BW
4.1.1.
In artikel 6:89 BW is bepaald dat een schuldenaar op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. Van de schuldeiser, [eiseres], mag een actieve houding worden verwacht, in die zin dat de schuldenaar, [de advocaat], erop mag rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de geleverde prestatie voldoet en, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks, eveneens met spoed aan de schuldenaar meedeelt. Hoeveel tijd de schuldeiser precies heeft, dient aan de hand van de overeenkomst, de gebruiken en de concrete omstandigheden van het voorliggende geval te worden beoordeeld. Daarbij moet acht worden geslagen op alle relevante omstandigheden, waaronder het nadeel als gevolg van het verstrijken van de tijd totdat tegen het gebrek is geprotesteerd (zoals een benadeling in de bewijspositie of een aantasting van de mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken), het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren (te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming), de waarneembaarheid van het gebrek, de aard van de rechtsverhouding en de deskundigheid van partijen. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan, en dat van het protest, vormt in die beoordeling een belangrijke, zij het niet doorslaggevende factor.
4.1.2.
In dit verband heeft [de advocaat] gesteld dat, zo er al sprake zou zijn van een gebrek, hetgeen hij betwist, dit bekend geworden is, door het vonnis dat op 22 juni 2012 werd gewezen. [eiseres] heeft echter pas bij e-mailbericht van 28 augustus 2015 voor het eerst geklaagd aldus [de advocaat].
[eiseres] heeft dit standpunt gemotiveerd bestreden en heeft aangevoerd dat zij pas in september 2012 geïnformeerd werd over de voor haar negatieve uitspraak, maar dat zij het vonnis niet ontving. Pas na ontvangst van het door de griffie van de rechtbank Rotterdam toegezonden vonnis is het [eiseres] gebleken dat [de advocaat] fouten heeft gemaakt.
4.1.3.
Op grond van de hierboven onder rechtsoverweging 2.9 en 2.10 geciteerde brief van de Deken en e-mail van mr. [B.] van 28 augustus 2015, neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat [eiseres] weliswaar reeds in september 2012 op de hoogte was gebracht dat de procedure voor haar slecht was afgelopen, maar niet bekend was of had kunnen zijn, met de inhoud van het vonnis en de gronden waarop haar vordering is afgewezen. Het ligt voor de hand dat zij zich pas een oordeel kan vormen over de door [de advocaat] geleverde prestatie na van de inhoud van het vonnis kennis te hebben genomen. [eiseres] heeft [de advocaat] bij herhaling om toezending van haar dossier en het vonnis verzocht. [eiseres] heeft de tussenkomst van de Deken ingeroepen om in het bezit te komen van het dossier, waaraan [de advocaat] niet heeft mee willen werken. Pas toen bleek dat, ondanks zijn toezeggingen, [de advocaat] bleef weigeren het dossier en het vonnis aan [eiseres] toe te zenden, heeft de gemachtigde van [eiseres] via de griffie van de rechtbank te Rotterdam een afschrift van het vonnis verkregen.
4.1.4.
Uit deze gang van zaken volgt dat [eiseres] pas in of kort voor augustus 2015 kennis verkreeg van de gronden waarop haar vordering door de kantonrechter was afgewezen. Door daarop bij e-mailbericht van haar gemachtigde mr. [B.] van 28 augustus 2015 te reageren met een klacht en een verzoek tot restitutie van het betaalde honorarium, heeft [eiseres] binnen bekwame tijd geprotesteerd en wordt het beroep van [de advocaat] op artikel 6: 89 BW als ongegrond afgewezen. De kantonrechter komt dan ook toe aan de verdere beoordeling van het verweer.
Beroepsfout?
4.2.
[eiseres] heeft zich tot [de advocaat] gewend om haar ontslag aan te vechten. [de advocaat] heeft de opdracht tot het verlenen van juridische bijstand als advocaat aanvaard en is met [eiseres] een vast honorarium van € 3.000,00 exclusief btw en 7% kantoorkosten overeengekomen. De tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst is aan te merken als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 lid 1 BW zodat [de advocaat] als opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen (artikel 7:401 BW).
4.2.1.
Bij de beoordeling van de vraag of [de advocaat] een beroepsfout heeft gemaakt, dient als maatstaf te gelden of [de advocaat] de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden verwacht mag worden. Indien vastgesteld wordt dat [de advocaat] een beroepsfout heeft gemaakt, dan is hij jegens [eiseres] in beginsel aansprakelijk voor de schade die [eiseres] door die beroepsfout lijdt.
4.2.2.
Getoetst aan bovengenoemde maatstaf, is de kantonrechter van oordeel dat [de advocaat] een beroepsfout heeft gemaakt door niet tijdig een vordering in te stellen op grond van artikel 7:681 BW (oud). Van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat had immers verwacht mogen worden bekend te zijn met de (rechts)middelen die een werknemer ten dienste staan om tegen een ontslag na verkregen toestemming van het UWV op te komen.
4.2.3.
Basale kennis van het arbeidsrecht die bij een advocaat die een ontslagzaak aanneemt verondersteld mag worden, leert in een situatie als zich in deze zaak voordeed, dat het instellen van een vordering wegens kennelijk onredelijk ontslag aangewezen was. Door zonder een tijdige stuitingshandeling te hebben verricht, die vordering pas na eiswijziging bij repliek in te stellen, nadat de termijn van artikel 7:683 lid 1 BW (oud) verstreken was, heeft [de advocaat] niet gehandeld als van hem in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verwacht mocht worden. [de advocaat] is daardoor in beginsel aansprakelijk voor de schade die [eiseres] daardoor lijdt (artikel 6:74 BW).
4.2.4.
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter het verweer verwerpt waarin betwist wordt dat [de advocaat] een verjaringstermijn heeft laten verlopen. [de advocaat] beroept zich op artikel 3:316 BW en stelt dat met het uitbrengen van het exploot van dagvaarding op 13 januari 2012 de verjaring zou zijn gestuit. De op 13 januari 2012 ingestelde rechtsvordering betrof de inroeping van de nietigheid van een ontslag op staande voet. Die bij dagvaarding ingestelde rechtsvordering neemt tot uitgangspunt dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd omdat een dringende reden ontbrak voor de opzegging, zodat de arbeidsovereenkomst is blijven voortduren en [eiseres] recht heeft behouden op wedertewerkstelling en doorbetaling van loon. De na wijziging van eis op 27 maart 2012 bij repliek ingestelde vordering neemt tot uitgangspunt dat de arbeidsovereenkomst wél rechtsgeldig door opzegging is beëindigd, maar kennelijk onredelijk is, op welke grond schadevergoeding gevorderd wordt. Dit betreft een wezenlijk andere feitelijke en juridische grondslag dan die aan de op 13 januari 2012 ingesteld vordering ten grondslag is gelegd. De kantonrechter heeft in het vonnis van 22 juni 2012 daarom terecht de datum van 27 maart 2012 als de datum waarop de vordering werd ingesteld aangemerkt en dit tardief bevonden. Bovendien geldt dat als [de advocaat] van mening is dat het vonnis van 22 juni 2012 op dit punt onjuist en appellabel is, hij [eiseres] hierop tijdig –dus ruim binnen de beroepstermijn– moeten wijzen en moeten adviseren. Dat [de advocaat] dit heeft gedaan is gesteld noch gebleken, zodat hij – ook als zijn standpunt wordt gevolgd– ook in dit opzicht toerekenbaar tekortgeschoten is.
Schade
4.3.
Op zichzelf is juist dat –zoals [de advocaat] stelt– het betaalde honorarium niet “onterecht” is betaald zoals [eiseres] stelt. Nu niet gebleken is dat de overeenkomst van opdracht is opgezegd of ontbonden, was [eiseres] gehouden haar betalingsverplichting na te komen zodat zij niet ‘onterecht’ of onverschuldigd heeft betaald. Juist doordat zij heeft betaald is er grond voor een vordering tot schadevergoeding.
De omvang van de schade dient vastgesteld te worden op de voet van artikel 6:74 lid 1 jo 6:98 BW. Dit betekent dat slechts schade voor vergoeding in aanmerking komt die in voldoende mate verband houdt met de toerekenbare tekortkoming. In dit geval heeft [eiseres] € 3.300,00 betaald waardoor zij in zoverre vermogensverlies lijdt, waartegenover zij geen tegenprestatie heeft gekregen van enige waarde. De procedure heeft [eiseres] immers niets opgeleverd en door toedoen van [de advocaat] is haar de kans ontnomen om haar vordering in rechte te laten toetsen. De werkelijke schade die [eiseres] lijdt bedraagt dan ook ten minste het bedrag dat zij als honorarium aan [de advocaat] heeft betaald. Het gevorderde bedrag zal dan ook worden toegewezen.
4.4.
[eiseres] heeft in het eerder genoemde e-mailbericht van 28 augustus 2015 gesommeerd tot betaling van € 3.300,00 en aanspraak gemaakt op de wettelijke rente indien niet binnen twee weken betaald wordt. De wettelijke rente zal dan ook worden toegewezen vanaf
11 september 2015.
4.5.
[eiseres] heeft in haar conclusie van dupliek in reconventie haar eis in conventie voor de tweede keer gewijzigd en heeft nu ook de ontbinding van de tussen partijen gesloten overeenkomst gevorderd. Gezien de aard en het tijdstip van de wijziging en de omstandigheid dat [de advocaat] hierop niet heeft kunnen reageren, zal de laatste eiswijziging als strijdig met een behoorlijke procesorde buiten beschouwing gelaten worden.
4.6.
[de advocaat] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 471,00 aan griffierecht, € 96,01 aan explootkosten en € 350,00 (2 punten à € 175,00) aan salaris voor de gemachtigde.
In reconventie
4.7.
Uit hetgeen hierboven in conventie werd overwogen en beslist, volgt dat de vordering van [de advocaat] een deugdelijke rechtsgrond ontbeert en daarom afgewezen zal worden.
4.8.
[de advocaat] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 200,00 (2 punten à
€ 100,00) aan salaris voor de gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
verklaart voor recht dat [de advocaat] jegens [eiseres] tekortgeschoten is in de uitvoering van zijn verplichtingen jegens [eiseres] door zijn zorgplicht te schenden;
veroordeelt [de advocaat] tot betaling aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting, de som van € 3.300,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [de advocaat] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 567,01 aan verschotten en op € 350,00 aan gemachtigdensalaris;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt [de advocaat] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 200,00 aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
28874/693