ECLI:NL:RBROT:2016:9228

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
508084 / HA RK 16-679
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van een rechter in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2016 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.E. van der Starre. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. H.L. de Gruijl-van Benthem, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team familie 1. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend op 12 augustus 2016, terwijl de feiten en omstandigheden waarop het verzoek was gegrond, zich eerder hadden voorgedaan op 1 juni 2016 en 15 juni 2016. De rechtbank oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de verzoeker op de hoogte was van de gewraakte gedragingen van de rechter na de ontvangst van een brief van de griffier op 21 juni 2016. De rechtbank benadrukte dat de termijn voor het indienen van een wrakingsverzoek strikt dient te worden nageleefd, en dat de verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot wraking. De beslissing werd genomen na een zitting op 2 september 2016, waar de betrokken partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in het wrakingsverzoek, omdat de termijn voor indiening was overschreden en de verzoeker niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van verschoonbare termijnoverschrijding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 508084 / HA RK 16-679
Beslissing van 9 september 2016
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
advocaat mr. C.E. van der Starre,
strekkende tot wraking van:
mr. H.L. de Gruijl-van Benthem, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team familie 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Door verzoeker is op 17 mei 2016 een verzoekschrift ingediend tot – kort samengevat – bepaling dat hij tezamen met mevrouw [naam moeder] het ouderlijk gezag zal uitoefenen over hun minderjarig kind, tot vaststelling van een zorgregeling, alsmede tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van de procedure.
1.2.
Op 19 mei 2016 is door verzoeker een gecorrigeerd verzoekschrift ingediend. Op 30 mei 2016 heeft verzoeker zijn verzoek aangevuld.
1.3.
Op 31 mei 2016 heeft mevrouw [naam moeder] een verweerschrift tegen de voorlopige voorziening ingediend.
1.4.
Ter zitting met gesloten deuren van 1 juni 2016 is door de rechter behandeld het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van de procedure, alsmede het daartegen door mevrouw [naam moeder] gevoerde verweer. Die procedure draagt als kenmerk C/10/501608 / FA RK 16-3978.
1.5.
Bij beschikking van 15 juni 2016 heeft de rechter het verzoek van verzoeker tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
1.6.
Bij brieven van de griffier van 21 juni 2016 zijn verzoeker en mevrouw [naam moeder] ter zake van de nog ter beoordeling voorliggende verzoeken – welke (bodem)procedure als kenmerk heeft C/10/501613 / FA RK 16-3979 – opgeroepen voor de zitting van 17 augustus 2016, met de mededeling dat de zaak op die zitting zal worden behandeld door de rechter.
1.7.
Bij brief van 12 augustus 2016 heeft de advocaat van verzoeker wraking van de rechter verzocht.
1.8.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de dossiers van de twee hierboven omschreven verzoekschriftprocedures.
1.9.
Verzoeker, zijn advocaat, de rechter, mevrouw [naam moeder] en haar advocaat mr. E.N.J. Molendijk, alsmede de raad voor de kinderbescherming zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 24 augustus 2016.
1.10.
Ter zitting van 2 september 2016, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: mr. Van der Starre, de rechter, alsmede mr. Molendijk, allen voornoemd.
Mr. Van der Starre en de rechter hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden – zoals artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vereist.
2.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende. Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter bij gelegenheid van de zitting op 1 juni 2016 en de beschikking van de rechter van 15 juni 2016 in de procedure betreffende de door hem verzochte voorlopige voorziening, alsmede de omstandigheid dat de rechter tevens de bodemprocedure zou gaan behandelen op 17 augustus 2016. Verzoeker was, bijgestaan door zijn advocaat, in ieder geval met de ontvangst van de oproeping voor laatstgenoemde zitting, verzonden bij brief van de griffier op 21 juni 2016, op de hoogte van deze omstandigheden. Hetgeen door verzoeker overigens nog aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag is gelegd, betreft geen gedragingen en beslissingen van de rechters.
2.3.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wraking dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. De gewraakte gedragingen van de rechter hebben zich immers voorgedaan op 1 juni 2016 en 15 juni 2016, waarna verzoeker door de ontvangst van de brief van de griffier van 21 juni 2016 ervan op de hoogte werd gesteld dat de rechter ook de bodemzaak zou gaan behandelen, terwijl het verzoek tot wraking eerst is ingediend op 12 augustus 2016.
2.4.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de hiervoor bedoelde termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat de rechter bij het nemen van haar beslissing van 15 juni 2016 zou zijn beïnvloed door een ter zitting van 1 juni 2016 door de advocaat van mevrouw [naam moeder] gehouden relaas, waartegen verzoeker zich op dat moment niet heeft willen verweren. Nadien is verzoeker zich gaan realiseren dat het beeld, dat van hem op genoemde zitting ten overstaan van de rechter is geschetst, negatief is en dat dit negatieve beeld nog is versterkt door meerdere aangiften, die nadien door mevrouw [naam moeder] jegens hem zijn gedaan en waardoor hij vervolgens in voorlopige hechtenis is genomen.
Deze feiten en omstandigheden betreffen echter niet gedragingen en beslissingen van de rechter, die na de beschikking van 15 juni 2016 tot op heden geen actieve bemoeienis met de zaak van verzoeker en mevrouw [naam moeder] heeft gehad.
2.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. H.L. de Gruijl-van Benthem.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. J.H. de Wildt en mr. A.P. Hameete, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2016 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. C.E. van der Starre
- mr. H.L. de Gruijl-van Benthem
- mr. E.N.J. Molendijk
- de raad voor de kinderbescherming