In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 november 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met minderjarigen, in strijd met artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte was aangeklaagd voor vier feiten, waarbij hij via sociale media contact had gezocht met minderjarige jongens met de bedoeling ontuchtige handelingen te verrichten. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en een zware straf, inclusief een taakstraf en gevangenisstraf, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de ontuchtige handelingen had gepleegd. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van de verdachte, hoewel op het randje, niet voldoende bewijs boden voor het plegen van ontuchtige handelingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet was voldaan aan de wettelijke vereisten voor strafbaarheid onder artikel 248e Sr. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van kinderen voorop staat en dat de verdachte misbruik had gemaakt van het vertrouwen van ouders en de scouting. De in beslag genomen telefoon werd teruggegeven aan de verdachte, en de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien er geen straf of maatregel was opgelegd aan de verdachte.