ECLI:NL:RBROT:2016:9096

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
C/10/491486 / HA ZA 15-1269
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tussentijds hoger beroep in civiele procedure

Op 23 november 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Van Roosendaal Technisch Uitzendbureau B.V. (hierna: VRTU) en meerdere gedaagden, waaronder MW Group B.V. en AJW Technisch Uitzendbureau B.V. De rechtbank heeft het verzoek van de gedaagden om tussentijds hoger beroep tegen een eerder gegeven bevel afgewezen. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat de gedaagden zich niet konden verenigen met het bevel van de rechtbank om informatie te verstrekken aan VRTU. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv rechtvaardigden, die stelt dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts is toegestaan tegelijk met dat tegen het eindvonnis. De rechtbank benadrukte dat het belang van een goede rechtsbedeling en het beslechten van geschillen in eerste aanleg diende te prevaleren. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om tussentijds hoger beroep niet kon worden toegewezen, en dat het bevel voldoende duidelijk was omschreven. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter Cooijmans.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/491486 / HA ZA 15-1269
Vonnis van 23 november 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN ROOSENDAAL TECHNISCH UITZENDBUREAU B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
advocaat mr. M.A.D. Bot te Rotterdam,
eiseres,
tegen

1.[gedaagde sub1] ,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub2] ,
gevestigd te [woonplaats] ,
advocaat mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MW GROUP B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
advocaat mr. T.V. Haster te Dordrecht,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AJW TECHNISCH UITZENDBUREAU B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
advocaat mr. T.V. Haster te Dordrecht,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PAYTRA B.V.,
gevestigd te Papendrecht,
advocaat mr. T.V. Haster te Dordrecht,
gedaagden.
Partijen zullen hierna VRTU en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 oktober 2016 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van 17 oktober 2016 namens [gedaagden] ;
- de brief van 26 oktober 2016 namens VRTU.

2.De beoordeling van het verzoek om tussentijds hoger beroep

2.1.
In het tussenvonnis van 12 oktober 2016 zijn [gedaagden] ter verstrekking
van informatie bevolen om medewerking te verlenen aan inzage door VRTU in de in
(bewijs)beslag genomen gegevensdragers.
2.2.
[gedaagden] verzoeken de rechtbank om toestemming voor het instellen van
tussentijds hoger beroep tegen dat vonnis. Daartoe hebben [gedaagden] aangevoerd,
kort weergegeven, dat zij zich met het door de rechtbank gegeven bevel niet kunnen
verenigen. Volgens [gedaagden] is sprake van een fishing expedition (/grasduinen)
en is geen sprake van ‘bepaalde bescheiden’. [gedaagden] voeren aan dat geen
beroep kan worden gedaan op auteursrechten indien het product niet is ingebracht, en dat de
rechtbank geen belang voor VRTU heeft vastgesteld. Subsidiair verzoeken [gedaagden]
een nadere specificatie van het bevel.
2.3.
RTU heeft zich tegen toewijzing van het verzoek verzet. Volgens VRTU is het
ook niet nodig het bevel nader te specificeren.
2.4.
Bij de beoordeling van het verzoek moet worden voorop gesteld dat dit verzoek
ertoe strekt een uitzondering te maken op het in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde
uitgangspunt dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts is toegestaan tegelijk met dat
tegen het eindvonnis. Dit geldt ook voor het onderhavige bevel, dat geen provisioneel
tussenvonnis is (vergelijk Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3264).
Bij het toestaan van genoemde uitzondering dient de rechter terughoudendheid te
betrachten, zo volgt uit de wetsgeschiedenis. Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding
geven een uitzondering op de hoofdregel te maken.
2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn dergelijke bijzondere omstandigheden hier
niet aan de orde. In het tussenvonnis staat de stelling van VRTU centraal dat onrechtmatig is
gehandeld (en niet: in strijd met auteursrechten) doordat een database (met circa 2900
technisch geschoolde personen met bijkomende informatie per persoon) door [gedaagde sub1]
is meegenomen. Het belang van VRTU bij verstrekking van informatie is gelegen in
de nadere adstructie van haar stellingen (zie overweging 2.3 van het tussenvonnis van 12
oktober 2016). In meer algemene zin is overwogen (onder 2.4) dat een goede rechtsbedeling
hiermee is gediend en dat geen sprake is van schending van de goede procesorde.
Vervolgens is voor de verstrekking als praktische handelwijze een manier van inzage door
VRTU bepaald (overweging 2.5). Onderdeel daarvan is dat het in te schakelen
onderzoeksbureau de in beslag genomen gegevensdragers (uitsluitend) onderzoekt op
aanwezigheid van een bestand als hiervoor bedoeld. Hieruit blijkt afdoende dat de rechtbank
zich rekenschap heeft gegeven van de aspecten die [gedaagden] nu aanvoeren ter
onderbouwing van hun verzoek tussentijds hoger beroep open te stellen. De rechtbank ziet
geen aanleiding daar nu anders over te oordelen. Ook anderszins is niet gebleken van bijzondere omstandigheden. Het belang dat het geschil zoveel mogelijk direct in eerste aanleg wordt beslecht, dient dan ook te prevaleren. Het verzoek zal om deze redenen worden afgewezen.
2.6.
Een beslissing op een verzoek tussentijds hoger beroep open te stellen, biedt geen
ruimte tot nadere specificatie van het gegeven bevel. Overigens acht de rechtbank het bevel
voldoende duidelijk omschreven in het tussenvonnis.
2.7.
De stelling van VRTU dat het tussenvonnis geen eindbeslissingen bevat waartegen
hoger beroep kan worden ingesteld, kan de rechtbank niet geheel plaatsen, nog daargelaten
dat het aan de hoger beroep-rechter zou zijn om te beslissen in hoeverre de inhoud van het
tussenvonnis in hoger beroep kan worden getoetst. In elk geval is duidelijk dat geen sprake
is van een deel(eind)vonnis noch van een provisioneel vonnis; dat is dan ook de achtergrond
van het verzoek van [gedaagden] tot toepassing van artikel 337 lid 2 Rv.
3. De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans en is in het openbaar uitgesproken op
23 november 2016.
1694 / 2294