ECLI:NL:RBROT:2016:9054

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
10/690282
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in tuinhuisje met gemeen gevaar voor goederen

Op 24 november 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van brandstichting in zijn eigen tuinhuisje op een volkstuinencomplex. De verdachte had eerder op de avond van de brand, die plaatsvond op 5 augustus 2016, geroepen dat hij de boel in de fik zou steken. De rechtbank oordeelde dat er gemeen gevaar voor goederen was, maar geen levensgevaar voor personen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht, maar sprak hem vrij van het onderdeel dat er levensgevaar voor personen was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling voor alcoholgebruik en begeleiding door de reclassering. De benadeelde partij die schadevergoeding eiste, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat deze niet was onderbouwd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690282-16
Datum uitspraak: 24 november 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1]
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 november 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een behandeling bij een forensische polikliniek, controle op het alcoholgebruik en het ondergaan van een persoonlijkheidsonderzoek.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat het tenlastegelegde feit bewezen kan worden op basis van de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , het forensisch onderzoek van de politie en het onderzoek door het NFI. Hieruit blijkt dat de brand is aangestoken, omdat er gebruik is gemaakt van een brandversneller. Op basis van het onderzoek kan geconstateerd worden dat er sprake was van gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen, nu ten tijde van de brand de buurvrouw in het naastgelegen huisje lag te slapen.
4.1.2.
Standpunt verdediging
Uit geen van de bewijsmiddelen blijkt dat het de verdachte is geweest die de brand heeft aangestoken en een alternatief scenario is niet uit te sluiten. Op de kleding van de verdachte zijn geen ontbrandbare stoffen aangetroffen en de getuigen verklaren dat, ondanks dat de verdachte heeft geroepen dat hij de boel in de fik zou steken, zij zijn uitspraak niet serieus hebben opgevat en niet het idee hadden dat de verdachte brand zou stichten. De verdachte bedoelde dit ook niet serieus. Dat de verdachte naar het brandende huisje aan het kijken was bewijst niet dat hij de brand heeft aangestoken. Nu er geen direct bewijs voorhanden is dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht moet de verdachte worden vrijgesproken.
4.1.3.
Beoordeling
De verdachte was blijkens de bewijsmiddelen in de avond van 5 augustus 2016 en in de vroege morgen van 6 augustus 2016 aanwezig op het complex van de Volkstuinvereniging [adres 2] te [plaats] . Uit zijn eigen verklaring ter zitting volgt dat hij op enig moment naar de kantine van het volkstuinencomplex is gegaan, dat hij daar wat heeft gedronken en gepraat met enkele andere aanwezigen, waaronder de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , en dat hij daarna rechtstreeks is teruggelopen naar zijn tuinhuisje.
Getuige [getuige 1] verklaart dat hij samen met de verdachte terugliep van de kantine, dat bij zijn tuinhuis naar binnen is gegaan en dat verdachte doorliep naar diens tuinhuisje. Korte tijd daarna, toen [getuige 1] zich aan het uitkleden was, hoorde hij ineens “whoop whoop” en zag hij meters hoge vlammen bij het tuinhuisje van de verdachte. Hij is hierop naar buiten gegaan en zag de verdachte op zijn hurken zittend naar de brand kijken. Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte samen met [getuige 1] vanaf de kantine terugliep naar hun tuinhuisjes en dat hij daarna twee klappen hoorde en zag dat het tuinhuisje van de verdachte in brand stond. [getuige 2] zag dat de verdachte op zijn hurken naar de brand zat te kijken.
In het proces-verbaal van onderzoek naar de brand wordt geconcludeerd dat de brand zeer waarschijnlijk opzettelijk is aangestoken met behulp van een ontbrandbare vloeistof. In een bij het brandonderzoek genomen monster van de brandresten zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van een aardoliedestillaat van subklasse kerosine en een relatief geringe hoeveelheid motorbenzine (NFI rapport d.d. 6 augustus 2016).
Nu niet is gebleken van een logische verklaring voor de aanwezigheid van deze stoffen, acht de rechtbank aannemelijk dat de brand, kort nadat de verdachte en de getuige [getuige 1] bij hun tuinhuisjes aankwamen, werd aangestoken met een brandversneller. Voorts blijkt uit de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] dat de verdachte, omdat hij het niet eens was met de huurprijs, die bewuste nacht in de kantine herhaalde malen heeft gezegd dat hij de boel in de fik zou steken.
Gelet op het bovenstaande in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht aan zijn tuinhuisje.
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake kan zijn van een alternatief scenario. Echter, een alternatief scenario is niet in concreto aangevoerd en blijkt ook niet uit het dossier. Het verweer van de verdediging wordt daarmee verworpen.
De rechtbank acht niet bewezen dat er sprake was van levensgevaar voor personen. De rechtbank overweegt in dit verband dat de brand zich heeft voorgedaan op een tuinhuisjescomplex. Uit het dossier blijkt niet op welke afstand van elkaar de tuinhuisjes stonden en of sprake was van permanente bewoning zodat ook gedurende de nacht aanwezigheid van personen voorzienbaar was. Volgens het brandonderzoek was brandoverslag niet direct aannemelijk en wordt geconcludeerd dat er (enkel) gevaar voor goederen was. Weliswaar blijkt uit een aanvullend proces-verbaal dat achter een brandend tuinhuisje een gasfles stond die diende te worden veilig gesteld in verband met gevaar voor uitbreiding naar het naastgelegen tuinhuisje, echter gelet op het bovenstaande kan daaruit nog niet worden afgeleid dat naar algemene ervaringsregels ook levensgevaar voorzienbaar was. De verdachte zal derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij omstreeks 05 augustus 2016 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht aan een tuinhuisje (nr [nummer] ) gelegen op het Volkstuincomplex [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (een) brandbare stof(fen)vlam doen vatten, tegen dat tuinhuisje, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en dat tuinhuisje geheel is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een tuinhuisje en een schutting en een boom te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de brandstichting van zijn eigen tuinhuisje. Hierdoor is zijn tuinhuisje volledig afgebrand en is er gemeen gevaar voor goederen ontstaan, nu een boom en een schutting vlakbij de brand stonden.
Brandstichting behoort tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat als gevolg van dit delict onbeheersbare, zeer gevaarzettende situaties kunnen ontstaan. Het veroorzaakt dan ook grote angst en onrust in de samenleving in het algemeen. Daarnaast kan door brandstichting aanzienlijke materiële schade worden veroorzaakt. In dit geval is het beperkt gebleven tot het tuinhuisje van de verdachte en schade aan een schutting en een boom.
7.1.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 oktober 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Bouman GGZ, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 november 2016. Dit rapport houdt - verkort weergegeven - het volgende in.
Betrokkene is reeds dertig jaar bekend met alcoholgebruik. De laatste maanden zou hij minder alcohol hebben gedronken wegens een gebrek aan financiële middelen. In de periode hiervoor zou hij dagelijks ongeveer zes tot acht halve liters bier per dag gedronken hebben. Omdat zijn buurman op het tuinencomplex zich zorgen maakte heeft hij hem in een vrijwillig kader aangemeld voor een ambulante behandeling bij het FACT team van Bouman GGZ. Blijkens dossierinformatie is deze behandeling niet op gang gekomen omdat betrokkene het contact met behandelaars regelmatig ontweek. Betrokkene heeft geen zicht op huisvesting. Sinds 2005 heeft hij geen vaste verblijfplaats. Sinds negen maanden verbleef hij bij de Hille Nachtopvang, alwaar hij een eigen kamer en een vaste begeleider had. Door zijn huidige detentie is hij deze kamer kwijtgeraakt en is zijn daklozenuitkering, die hij sinds april 2016 ontving, stopgezet. Betrokkene is reeds drie jaar werkloos. Hij ervaart veel lichamelijke klachten, waardoor hij niet in staat lijkt om een werkstraf uit te voeren. De reclassering acht, gezien de lage mate van zelfredzaamheid, begeleiding bij praktische zaken nodig. Gezien de vermoedelijke alcoholproblematiek en de sociaalmaatschappelijke instabiele situatie van betrokkene, wordt het recidiverisico als matig ingeschat.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.2.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu er geen oriëntatiepunten voorhanden zijn voor brandstichting, heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf gekeken naar wat er in de regel voor dit soort delicten wordt opgelegd. De rechtbank heeft er acht op geslagen dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
In afwijking van de door de officier van justitie gevorderde straf, is de rechtbank gelet op de vrijspraak voor het onderdeel gemeen gevaar voor personen van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren een passende en gerechtvaardigde reactie vormt op de ernst en de gevolgen van het door de verdachte gepleegde delict.
Met het voorwaardelijke deel van de straf wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Nu de reclassering begeleiding en behandeling nodig acht zal de rechtbank aan deze voorwaardelijke straf de volgende bijzondere voorwaarden koppelen: de verdachte dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dit inhoudt het volgen van een ambulante behandeling voor zijn alcoholgebruik bij een forensische polikliniek. Ook moet de verdachte zich laten begeleiden door het FACT team van Bouman GGZ of soortgelijke instelling en meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 749,00 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De benadeelde partij dient niet ontvankelijk te worden verklaard in de vordering nu deze niet is onderbouwd.
8.2.
Standpunt verdediging
Primair dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard nu vrijspraak is bepleit. Subsidiair is de vordering niet onderbouwd waardoor de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
8.3.
Beoordeling
De vordering van de benadeelde partij is niet onderbouwd door middel van stukken. Bovendien biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de schade als gesteld is geleden. De vordering behoeft derhalve een nadere onderbouwing en toelichting. Dit zou een onevenredige belasting vormen van het strafproces. De benadeelde partij zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De vordering kan (alsnog) bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 (twee) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Bouman GGZ, afdeling reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen voor zijn alcoholgebruik bij een forensische polikliniek van Bouman GGZ of soortgelijke instelling, na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de kliniek verantwoord vindt;
3. de veroordeelde zal zich laten begeleiden bij praktische zaken door het FACT team van Bouman GGZ of soortgelijke instelling, na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de instelling verantwoord vindt;
4. de veroordeelde zal meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek bij de start van de ambulante behandeling;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter
en mr. E.I. Mentink en mr. A.M.T.A. Verhagen, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Koppenaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2016.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 05 augustus 2016 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een tuinhuisje (nr [nummer] ) gelegen op het Volkstuincomplex [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (een) brandbare stof(fen)vlam doen vatten,in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare (vloei)stof(fen) en/of (tegen dat) dat tuinhuisje (liggend openhaardhout), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of dat tuinhuisje en/of een schutting en/of een boom geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (een) tuinhuisje(s) en/of een schutting
en/of een boom en/of goed(eren) op naastgelegen perceel/percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich toen in de nabijheid van dat tuinhuisje bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;