ECLI:NL:RBROT:2016:9050

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
C/10/487988 / HA ZA 15-1106 C/10/487990 / HA ZA 15-1107 C/10/487999 / HA ZA 15-1110 C/10/488001 / HA ZA 15-1112 C/10/489536 / HA ZA 15-1187
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zekerheidsstelling voor proceskosten in civiele procedures met buitenlandse partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2016 uitspraak gedaan in een incident tot zekerheidsstelling voor proceskosten, ingesteld door de eiseres BOGENDA REPAIR B.V. tegen verschillende gedaagden, waaronder AKEORE VENTURES LIMITED, ATRAILIA VENTURES LIMITED, DINASKQUE VENTURES LIMITED en PRO-EXPORTS VENTURES LIMITED, allen gevestigd in de Republiek der Seychellen. De rechtbank oordeelde dat de eiser, die niet-ingezetene is, niet heeft voldaan aan de vereisten voor het stellen van zekerheid zoals voorgeschreven in het tussenvonnis van 21 september 2016. De eiser had de rechtbank geïnformeerd dat hij niet in staat was om binnen de gestelde termijn een bankgarantie te verkrijgen en had in plaats daarvan het bedrag op de rekening van het Landelijk Dienstencentrum voor de rechtspraak gestort. De rechtbank verwierp dit standpunt en verklaarde de eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat de gekozen vorm van zekerheidsstelling niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De rechtbank benadrukte dat de mogelijkheid tot het vorderen van zekerheidsstelling alleen openstaat voor degene die door een buitenlandse partij voor de Nederlandse rechter wordt gedagvaard. De rechtbank heeft de eiser ook veroordeeld in de proceskosten, waarbij de kosten voor de gedaagden op nihil zijn begroot. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de procedurele verplichtingen van partijen in civiele zaken waarbij buitenlandse partijen betrokken zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/487988 / HA ZA 15-1106
C/10/487990 / HA ZA 15-1107
C/10/487999 / HA ZA 15-1110
C/10/488001 / HA ZA 15-1112
C/10/489536 / HA ZA 15-1187
Vonnis in incident van 23 november 2016
in de zaken van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOGENDA REPAIR B.V.,
gevestigd te Zuidland,
eiseres,
eiseres in het incident tot zekerheidsstelling in de hoofdzaak,
verweerster in het incident ex artikel 843a en 843b Rv,
eiseres in het incident tot zekerheidsstelling in het incident ex artikel 843a en 843b Rv,
advocaat mr. R.L. Latten,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
AKEORE VENTURES LIMITED,
gevestigd te Mahé (Republiek der Seychellen),
gedaagde,
eiseres in het incident ex artikel 843a en 843b Rv,
verweerster in het incident tot zekerheidsstelling in het incident ex artikel 843a en 843b Rv,
advocaat mr. D.Th.J. van der Klei,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOGENDA REPAIR B.V.,
gevestigd te Zuidland,
eiseres,
eiseres in het incident tot zekerheidsstelling in de hoofdzaak,
verweerster in het incident ex artikel 843a en 843b Rv,
eiseres in het incident tot zekerheidsstelling in het incident ex artikel 843a en 843b Rv,
advocaat mr. R.L. Latten,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
ATRAILIA VENTURES LIMITED,
gevestigd te Mahé (Republiek der Seychellen),
gedaagde,
eiseres in het incident ex artikel 843a en 843b Rv,
verweerster in het incident tot zekerheidsstelling in het incident ex artikel 843a en 843b Rv,
advocaat mr. D.Th.J. van der Klei,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOGENDA REPAIR B.V.,
gevestigd te Zuidland,
eiseres,
eiseres in het incident tot zekerheidsstelling in de hoofdzaak,
verweerster in het incident ex artikel 843a en 843b Rv,
eiseres in het incident tot zekerheidsstelling in het incident ex artikel 843a en 843b Rv,
advocaat mr. R.L. Latten,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
DINASKQUE VENTURES LIMITED,
gevestigd te Mahé (Republiek der Seychellen),
gedaagde,
eiseres in het incident ex artikel 843a en 843b Rv,
verweerster in het incident tot zekerheidsstelling in het incident ex artikel 843a en 843b Rv,
advocaat mr. D.Th.J. van der Klei,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOGENDA REPAIR B.V.,
gevestigd te Zuidland,
eiseres,
eiseres in het incident tot zekerheidsstelling in de hoofdzaak,
verweerster in het incident ex artikel 843a en 843b Rv,
eiseres in het incident tot zekerheidsstelling in het incident ex artikel 843a en 843b Rv,
advocaat mr. R.L. Latten,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
PRO-EXPORTS VENTURES LIMITED,
gevestigd te Mahé (Republiek der Seychellen),
gedaagde,
eiseres in het incident ex artikel 843a en 843b Rv,
verweerster in het incident tot zekerheidsstelling in het incident ex artikel 843a en 843b Rv,
advocaat mr. D.Th.J. van der Klei,
in welke zaken is geïntervenieerd
[eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de tussenkomst,
verweerder in het incident tot zekerheidsstelling in de hoofdzaak,
advocaat mr. D.Th.J. van der Klei,
en voorts in de zaak van
[eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident tot zekerheidsstelling in de hoofdzaak,
advocaat mr. D.Th.J. van der Klei,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOGENDA REPAIR B.V.,
gevestigd te Zuidland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident tot zekerheidsstelling in de hoofdzaak,
advocaat mr. R.L. Latten.
Partijen zullen hierna Bogenda, Atrailia c.s. (waarmee gezamenlijk de vier in de Seychellen gevestigde vennootschappen worden aangeduid) en [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident van 21 september 2016 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de brief van mr. Van der Klei van 18 oktober 2016;
  • de (in alle zaken gelijkluidende) aktes uitlating van Bogenda;
  • de (in alle zaken genomen) akte van [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] ;
  • de (in de vier zaken tussen Bogenda als eiseres en Atrailia c.s. als gedaagde genomen) incidentele conclusie ex artikel 843a en 843b Rv;
  • de (in genoemde vier zaken gelijkluidende) incidentele conclusies tot het stellen van zekerheid in de incidenten ex artikel 843a en 843b Rv.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij bovengenoemd tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] als tussenkomende partij respectievelijk eiser zekerheid dient te stellen voor de proceskosten van Bogenda tot vergoeding waarvan hij mogelijk veroordeeld zal worden, zulks op straffe van niet-ontvankelijkheid. De rechtbank heeft bepaald dat deze zekerheid uiterlijk 19 oktober 2016 verschaft moet worden door het afgeven van een bankgarantie van een eersteklas Nederlandse bank.
2.2.
[eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] heeft aan deze opdracht niet voldaan. Bij brief van 18 oktober 2016 aan de rechtbank (herhaald in zijn akte) heeft [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] laten weten dat het hem als niet-ingezetene in Nederland niet lukt binnen de gestelde termijn een bankgarantie van een grote Nederlandse bank te verkrijgen. Om die reden heeft hij ervoor gekozen het bedrag van de zekerheidsstelling over te maken naar de bankrekening van het Landelijk Dienstencentrum voor de rechtspraak (hierna: LDCR). In de visie van [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] is hiermee alsnog voldoende zekerheid gesteld.
2.3.
De rechtbank verwerpt het standpunt van [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] . De vorm van de door [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] te stellen zekerheid is niet zonder reden bepaald zoals in het tussenvonnis omschreven. Aldus wordt immers bereikt dat de mogelijke vordering van Bogenda inzake proceskosten daadwerkelijk zal zijn gedekt en met name ook dat Bogenda op het onderhavige bedrag zonder moeite verhaal zal kunnen nemen (zie artikel 6:51 lid 2 BW). Een bij het LDCR gedeponeerd bedrag kan daarmee niet gelijk worden gesteld, alleen al niet omdat er voor het LDCR geen verplichting bestaat om het desbetreffende bedrag aan Bogenda uit te keren en evenmin duidelijkheid bestaat omtrent de voorwaarden die daarvoor gelden. Anders dan [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] meent, kan deze situatie niet gelijk worden gesteld met het deponeren van een voorschot voor een door de rechtbank te benoemen deskundige. In die gevallen is het immers de rechtbank die de deskundige benoemt. Hier gaat het louter om een verhouding tussen procespartijen. Als het daadwerkelijk zo zou zijn geweest dat [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] in tijdnood geraakte omdat het hem niet mogelijk was binnen vier weken een bankgarantie te verkrijgen, dan had van hem verwacht mogen worden zulks tijdig aan de rechtbank kenbaar te maken met het verzoek de termijn te verlengen (artikel 616 lid 4 Rv). In dat geval zou de rechtbank het verzoek, met inachtneming van de visie daaromtrent van Bogenda, hebben kunnen beoordelen. Dat [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] niet voor die in de wet voorziene route heeft gekozen, komt voor zijn risico.
2.4.
De slotsom hiervan is dat [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] niet-ontvankelijk verklaard zal worden in zijn vordering als tussenkomende partij in de procedures tussen Bogenda en Atrailia c.s. en in zijn vordering als eisende partij in de door hem aangespannen procedure tegen Bogenda.
2.5.
[eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de vier procedures waarin hij is tussen gekomen worden veroordeeld in de proceskosten voor zover deze betrekking hebben op de geschillen tussen [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] en Bogenda respectievelijk Atrailia c.s. Zowel de kosten van Bogenda als die van Atrailia c.s. worden begroot op nihil. Ook in de procedure tussen [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] en Bogenda zal [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] worden veroordeeld in de proceskosten. Die worden begroot op € 613,- aan griffierecht en € 452,- aan advocaatsalaris voor de in die procedure al door Bogenda genomen conclusie van antwoord. De nakosten zijn toewijsbaar zoals in het dictum omschreven.
2.6.
Dit betekent dat in het vervolg louter de procedures tussen Bogenda en Atrailia c.s. aan de orde zijn, waarbij [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] als tussenkomende partij niet langer een rol speelt. Met het oog op die resterende procedures overweegt de rechtbank het volgende.
2.7.
Op de rol van 2 november 2016 heeft Atrailia c.s. een incidentele vordering in de zin van artikel 843a en 843b Rv ingesteld. Bogenda heeft op die incidentele vordering nog niet inhoudelijk gereageerd. Wel heeft zij op de rol van 16 november 2016 een incidentele vordering tot zekerheidsstelling in dat incident ex artikel 843a en 843b Rv geopend. De rechtbank zal Bogenda in die incidentele vordering niet-ontvankelijk verklaren. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
2.8.
De incidentele vordering van Bogenda is gebaseerd op artikel 224 Rv. Het doel van de in die bepaling neergelegde regeling is te voorkomen dat verhaal van proceskosten wordt bemoeilijkt doordat de daartoe veroordeelde partij het centrum van zijn sociale en economische activiteiten buiten Nederland heeft. Logischerwijs is de verplichting om zekerheid te stellen alleen van toepassing op degene die bij de Nederlandse rechter een vordering instelt (in conventie of in reconventie) of als derde in een geding tussen andere partijen intervenieert. In al die gevallen ligt het initiatief immers bij die eiser (of interveniënt) en is het zijn wederpartij die gedwongen wordt tot het maken van proceskosten waarvoor achteraf mogelijk geen verhaal in Nederland kan worden gevonden. De eiser die er zelf voor kiest voor de Nederlandse rechter een niet in Nederland woonachtige partij te betrekken, heeft dus niet de mogelijkheid om zekerheidsstelling te vorderen. Die eiser moet geacht worden het risico op problemen met de verhaalbaarheid van proceskosten zelf te hebben aanvaard door het entameren van een procedure in Nederland.
2.9.
Degene die een vordering instelt bij de Nederlandse rechter behoort te weten dat gedurende de procedure sprake kan zijn van meerdere incidenten die kunnen leiden tot hogere proceskosten. Het risico op dergelijke kostenverhogende procesontwikkelingen moet daarom geacht worden voor rekening te komen van degene die het initiatief tot de procedure heeft genomen. Opent de in het buitenland wonende gedaagde een dergelijk incident, dan is dat dus geen grond voor zekerheidsstelling. Dat een dergelijke incidentele vordering mogelijk ook separaat, bijvoorbeeld in kort geding, aanhangig gemaakt had kunnen worden, doet daar niet aan af.
2.10.
In het onderhavige geval heeft Bogenda zekerheidsstelling voor proceskosten gevorderd in het door Atrailia c.s. geopende incident in de zin van artikel 843a en 843b Rv. Uit het voorgaande volgt dat Bogenda in die incidentele vordering niet-ontvankelijk is.
2.11.
De rechtbank ziet aanleiding om Bogenda alsnog gelegenheid te geven inhoudelijk op de incidentele vordering van Atrailia c.s. te reageren. Daartoe zal Bogenda een termijn van twee weken worden gegeven.

3.De beslissing

De rechtbank
in de procedures C/10/487988 / HA ZA 15-1106, C/10/487990 / HA ZA 15-1107, C/10/487999 / HA ZA 15-1110 en C/10/488001 / HA ZA 15-1112
3.1.
verklaart [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] niet-ontvankelijk in zijn vordering als tussenkomende partij;
3.2.
veroordeelt [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] in de proceskosten voor zover deze betrekking hebben op het geschil met [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] , tot op heden aan de zijde van Bogenda begroot op nihil en aan de zijde van Atrailia c.s. begroot op nihil;
3.3.
verklaart Bogenda niet-ontvankelijk in haar incidentele vordering tot zekerheidsstelling in het incident ex artikel 843a en 843b Rv;
3.4.
veroordeelt Bogenda in de proceskosten voor zover deze betrekking hebben op de in 3.3 bedoelde incidentele vordering, tot op heden begroot op nihil;
3.5.
verwijst de zaak naar de rol van
7 december 2016voor conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a en 843b Rv;
in de procedure C/10/489536 / HA ZA 15-1187
3.6.
verklaart [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] niet-ontvankelijk;
3.7.
veroordeelt [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] in de proceskosten van Bogenda, tot op heden begroot op
€ 1.065,-;
3.8.
veroordeelt [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser in de tussenkomst, tevens in de hoofdzaak] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
3.9.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2016.
1980/
1729