ECLI:NL:RBROT:2016:9017

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
510901 / HA RK 16-833
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedures

Op 13 oktober 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingszaak. De verzoeker had de wraking van mr. M. Schoneveld aangevraagd, rechter in de rechtbank Rotterdam, vanwege vermeende partijdigheid en schending van de goede procesorde. De verzoeker stelde dat hij ongelijk behandeld was ten opzichte van de verweerder, die meer tijd had gekregen om stukken in te dienen. Ook werd er geklaagd over telefonisch contact tussen de rechtbank en de verweerder, wat volgens de verzoeker de schijn van partijdigheid wekte. De rechtbank oordeelde dat de wrakingsgronden niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank wees erop dat de verzoeker niet tijdig had gereageerd op de uitnodiging voor de zitting en dat de aangevoerde omstandigheden niet wezenlijk waren om de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter op basis van zijn aanstelling vermoed werd onpartijdig te zijn, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die dit vermoeden konden weerleggen. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 10/510901 / HA RK 16-833
Beslissing van 13 oktober 2016
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. M. Schoneveld, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiek, team bestuur 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij deze rechtbank zijn beroepsprocedures aanhangig tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente], welke procedures als kenmerk hebben:
ROT 16/2310 WOB SC01, ROT 16/2359 WOB SC01 en ROT 16/2384 WOB SC01.
Bij faxbericht van 26 september 2016 heeft de verzoeker wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- relevante stukken uit de hierboven genoemde bodemprocedures;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoeker alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mailbericht van 26 september 2016.
Ter zitting van 4 oktober 2016 waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn namens de gemeente [naam gemeente] mr. [naam] en [naam] verschenen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven.
De brief van de rechtbank van 12 september 2016 is zowel per reguliere post als per fax aan verweerder gestuurd en aan verzoeker alleen per gewone post, zodat verweerder één dag extra is gegund om een ‘misbruik van recht’ geschrift in te dienen. Verzoeker daarentegen ontving ingezonden nadere stukken erg laat en kreeg bovendien geen antwoord op zijn brief. De goede procesorde is zeer ernstig verstoord door valselijk opgemaakte stukken van verweerder die 1 minuut voor 12 werden ingestuurd en door herhaaldelijk geen gehoor te geven aan de vragen van de rechtbank. Aan verzoeker wordt juist de kans ontnomen om te reageren. De rechter heeft door ongelijke behandeling van de partijen verzoeker bewust benadeeld en in de positie geplaatst waar hij zich onmogelijk kan beraden op de zaak. Verzoeker is belet om schriftelijk op te komen tegen verweerder en zich te beraden op de zaak, hetgeen getuigt van partijdigheid.
De rechter heeft zich partijdig getoond door verweerder de helpende hand te reiken en te faciliteren hoe er op het allerlaatste moment ‘misbruik van recht’ moest worden aangekaart. De rechter heeft verweerder op voorhand te kennen gegeven dat de schending van de goede procesorde goedgekeurd zou worden zodat verzoeker reeds voor de uitspraak niet kan rekenen op een geslaagd beroep daartegen, hetgeen een uiting van vooringenomenheid is. Uit de stukken blijkt dat de rechtbank bij meerdere gelegenheden telefonisch onderhoud heeft gehad met verweerder over de beroepen. Verzoeker heeft geen zicht op wat er met verweerder is besproken. Door het telefonisch onderhoud met gemachtigden van verweerder heeft de rechter de schijn van partijdigheid gewekt.
Voorts had de rechter verzoeker middels een begeleidend schrijven vóór de zitting van
26 september 2016 dienen te informeren naar aanleiding van de brief van verweerder dat in verband met de beslissingen op bezwaar de zitting geen doorgang meer mag hebben. Hierin is verzaakt zodat onduidelijkheid bestaat en verzoeker zich niet kan beraden op de zaak. Verweerder treft dit niet omdat die enkel van de zaak af wil en eerder in de gelegenheid is gesteld om stukken in te dienen waarop verzoeker niet meer kon reageren. De rechter was niet bevoegd de zitting van 26 september 2016 doorgang te laten vinden, nu deze geen legitiem doel meer kende omdat verweerder inmiddels had besloten.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is het volgende aangevoerd:
De wrakingronden zien op procedurele beslissingen. De zitting is bij uitstek een moment om de door verzoeker opgeworpen processuele en inhoudelijke punten aan de orde te stellen en met beide partijen te bespreken. Er is geen reden voor de conclusie dat er sprake is van schijn van vooringenomenheid.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Gesteld noch gebleken is dat aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden een aanwijzing valt te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer stelt voorop dat de stukken die na het wrakingsverzoek van
26 september 2016 zijn ingediend en die een aanvulling van de wrakingsgronden inhouden, op grond van artikel 8:16, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten beschouwing dienen te worden gelaten, nu deze gronden niet tegelijk zijn voorgedragen met hetgeen is aangevoerd in het wrakingsverzoek op 26 september 2016.
3.5
Met betrekking tot het wrakingsverzoek zoals dat is ingediend op 26 september 2016 overweegt de wrakingskamer als volgt.
3.6
Op grond van artikel 8:58, tweede lid van de Awb is de rechter bij de uitnodiging voor een zitting gehouden partijen te wijzen op de termijn voor het indienen van stukken. Deze mededeling van de rechter in de brief van 12 september 2016 is dan ook overeenkomstig de wet en geeft geen aanwijzing voor de vooringenomenheid van de rechter. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de rechter de verweerder de helpende hand heeft toegestoken. Evenmin kan hieruit worden afgeleid dat de rechter op voorhand schendingen van goede procesorde door de verweerder zou hebben goedgekeurd.
Integendeel is in de brief van 12 september 2016 aangekondigd dat verweerder er op kan rekenen bevraagd te zullen worden over het uitblijven van een reactie op de vragen van de rechtbank. Verder wordt verweerder erop gewezen dat niet voor het eerst ter zitting een beroep op misbruik van recht gedaan kan worden, met het oog waarop verweerder immers een behandeling ter zitting wenste, juist opdat verzoeker voldoende gelegenheid zal hebben op een dergelijk beroep te reageren.
3.7
Met het verwijt dat er sprake is van ontoelaatbaar telefonisch contact tussen de rechtbank en de verweerder doelt verzoeker op de mededeling in de brief van de rechtbank van
12 september 2016. Uit deze brief blijkt dat er telefonisch navraag is gedaan bij de verweerder waarom verweerder heeft opgegeven dat een zitting niet achterwege zou kunnen blijven. Gesteld noch gebleken is dat de rechter aan dit gesprek of aan enig telefonisch gesprek met de verweerder heeft deelgenomen, terwijl er evenmin een aanwijzing is gevonden dat bij die gelegenheid inhoudelijke kwesties betreffende de zaken van verzoeker met verweerder zouden zijn besproken. In dat telefonisch contact kan dan ook geen grond voor wraking worden gevonden.
3.8
Voor het overige heeft verzoeker in zijn zaken een aantal vragen en opmerkingen aan de rechtbank voorgelegd. Besloten is deze kwesties eerst ter zitting te bespreken. De omstandigheid dat verzoeker niet reeds voorafgaand aan de zitting antwoord heeft gekregen op zijn vragen of een beslissing op zijn verzoeken, biedt geen enkele rechtvaardiging voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig zal zijn.
3.9
De beslissingen van de rechter waarover verzoeker zich in zijn wrakingsverzoek beklaagt, zijn aan te merken als processuele beslissingen. Dergelijke beslissingen kunnen in beginsel geen grond voor wraking opleveren. Dat kan anders zijn indien een dergelijke beslissing zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor (redelijkerwijs) geen andere verklaring is te geven dan dat die beslissing is ingegeven door vooringenomenheid. Daarvan is op grond als hiervoor weergegeven geen sprake. Ook overigens is niets aangevoerd dat een vrees voor vooringenomenheid van de rechter naar objectieve maatstaven kan rechtvaardigen.
3.1
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mr. M. Schoneveld.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. A. Eerdhuijzen en
mr. A. Buizer, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 oktober 2016 in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-