ECLI:NL:RBROT:2016:8968

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
10/740064-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van betrokkenheid bij XTC-lab en veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 november 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van betrokkenheid bij de productie van XTC en het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van meerdere feiten en een gevangenisstraf van zes jaren geëist. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bewijsconstructie voor de betrokkenheid bij de productie van XTC onvoldoende was. De rechtbank concludeerde dat het aantreffen van een zak met pillen in de woning van de verdachte niet kon worden gekoppeld aan de verdachte op het moment van de tenlastelegging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de feiten 1, 2 en 4, die betrekking hadden op de productie en voorbereidingshandelingen van XTC.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van amfetamine en cocaïne, alsook aan het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk deze middelen had voorhanden gehad, wat in strijd is met de Opiumwet en de Wet milieubeheer. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/740064-16
Datum uitspraak: 10 november 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Zuid West, locatie De Dordtse Poorten,
raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2016.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.H. Boheur heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.

Waardering van het bewijs

Standpunt officier van justitie algemeen
De bewezenverklaring waartoe de officier van justitie voor de feiten 1, 2 en 4 heeft gerequireerd is - zakelijk weergegeven - gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden.
  • In de woning van de verdachte is op 31 maart 2016 een zak met pillen aangetroffen die lijken op de pillen die op 10 februari 2016 zijn aangetroffen in de tabletteerruimte van het XTC-lab.
  • In de fouillering van de verdachte is op 10 februari 2016 een soortgelijke pil aangetroffen.
  • Op de salontafel in de woning van de verdachte zijn pilletjes aangetroffen die lijken op pillen die in de loods zijn aangetroffen.
  • In de tabletteerruimte zijn twee mondkapjes aangetroffen met daarop DNA van de verdachte.
  • De verdachte heeft op 4 februari 2016 drie jerrycans methanol gekocht.
Redengevendheid aantreffen zak pillen
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het aantreffen van de zak met pillen in de tas in de woonkamer van de verdachte op 31 maart 2016 niet kan meewerken aan het bewijs voor de feiten 1, 2 en 4. Tussen de aanhouding van de verdachte en het uiteindelijke aantreffen van de tas zit een periode van ruim 6 weken. Bij meerdere doorzoekingen van de woning is de tas niet aangetroffen. Dat is hoogst opmerkelijk omdat de tas duidelijk zichtbaar in de woning stond waarbij de zak met pillen vrijwel in het zicht lag. Door deze gang van zaken kan niet worden vastgesteld dat de zak met pillen op 10 februari 2016 bij de verdachte voorhanden is geweest.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat er geen aanwijzingen zijn dat de zak met pillen in de tas in de woonruimte van de verdachte daar na 10 februari 2016 terecht zijn gekomen en daarom kan er van uit worden gegaan dat deze verdovende middelen tijdens de eerdere doorzoekingen door de politie over het hoofd zijn gezien en dat de verdachte de pillen dus voorhanden heeft gehad op 10 februari 2016.
Beoordeling
Dat de zak met pillen in de tas door de politie gedurende meerdere doorzoekingen over het hoofd is gezien is niet uit te sluiten, maar ligt zeker ook niet voor de hand. Uit een op
10 februari 2016 genomen foto blijkt dat de tas (waarin later de pillen zijn aangetroffen) vlak naast de computer stond die door de politie wel op 10 februari 2016 inbeslaggenomen is. Uit een andere foto volgt dat de zak met pillen op 31 maart 2016 bovendien los in de tas lag. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de zoekingen werden verricht na het aantreffen van een XTC-lab. Aangenomen moet daarom worden dat de zoekingen met name waren gericht op goederen die de verdenking van betrokkenheid bij de fabricage van XTC kunnen onderbouwen, zoals bijvoorbeeld een voorraad pillen.
Conclusie
Gelet op een en ander kan niet worden vastgesteld dat de zak met pillen op 10 februari 2016 in de tas in de woning van de verdachte aanwezig is geweest. Het aantreffen van de zak met pillen is daarom niet redengevend voor het bewijs van de feiten 1, 2 en 4. Dat er geen aanwijzingen zijn dat de pillen later in de woning terecht zijn gekomen maakt dit niet anders. Op grond van het dossier kan simpelweg in onvoldoende mate worden overzien wat in de periode tussen 10 februari 2016 en 31 maart 2016 in en om de woning is voorgevallen.
Feit 1
Het voorgaande leidt ertoe dat het enige directe bewijsmiddel dat de verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de productie van XTC, zoals in de kern onder feit 1 is ten laste gelegd, nog is het aantreffen van twee mondkapjes met daarop het DNA van de verdachte in het XTC-lab.
Bij de beoordeling van de bewijskracht van dit aantreffen moet worden bedacht dat de mondkapjes verplaatsbare voorwerpen zijn. Het enkele aantreffen van de kapjes in het XTC-lab legt daarom op zichzelf nog geen relatie met het productieproces. Dit zou mogelijk anders zijn wanneer de kapjes zouden zijn onderzocht op sporen van verdovende middelen. Dergelijk onderzoek heeft niet plaatsgehad. De bewijskracht van het aantreffen van deze mondkapjes is daarom gering. Zodanig gering dat de bewijsconstructie dat de verdachte bij het productieproces betrokken is geweest zijn fundament hierin niet kan vinden. De andere door de officier van justitie opgevoerde bewijsmiddelen kunnen de betrokkenheid van de verdachte niet in voldoende mate onderbouwen. Van enig ander bewijs is niet gebleken zodat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard. De verdachte zal daarom daarvan worden vrijgesproken.
Feit 2
Hiervoor is vastgesteld dat in onvoldoende mate is komen vast te staan dat de verdachte betrokkenheid heeft gehad bij het aangetroffen XTC-lab. Dit gegeven werpt zijn schaduw vooruit over de onder feit 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen. Het enige directe bewijsmiddel dat, tegen die achtergrond, de betrokkenheid bij voorbereidingshandelingen nog zou kunnen onderbouwen is de aanschaf van drie vijf liter jerrycans methanol door de verdachte op 4 februari 2016.
Uit die enkele aanschaf is echter niet af te leiden dat de verdachte betrokken is geweest bij de voorbereidingshandelingen zoals deze ten laste zijn gelegd. Weliswaar is in het XTC-lab een jerrycan aangetroffen die afkomstig van dezelfde leverancier als waar de verdachte de drie jerrycans heeft aangeschaft, maar niet is vastgesteld dat het een van de door de verdachte aangeschafte jerrycans betrof. De andere door de officier van justitie opgevoerde bewijsmiddelen kunnen de betrokkenheid van de verdachte bij de voorbereidingshandelingen niet in voldoende mate onderbouwen. Van enig ander bewijs is niet gebleken zodat ook het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard. De verdachte zal daarom ook daarvan worden vrijgesproken.
Feit 4
Op grond van hetgeen ten aanzien van feit 1 is overwogen is feit 4 evenmin wettig en overtuigend te bewijzen. De verdachte zal ook daarvan worden vrijgesproken.
Feit 5
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte niet wist van de aanwezigheid van vuurwerk in zijn woonruimte. Ook andere mensen hadden toegang tot zijn woonkamer. De verdediging bepleit dan ook vrijspraak van het ten laste gelegde feit.
Beoordeling
Op de eerste etage van het pand, welk deel in gebruik was bij de verdachte, is op 10 februari 2016 bij de doorzoeking professioneel vuurwerk aangetroffen. Nu 2 stuks Super Cobra 5 en 3 stuks Super Cobra 6 2G zijn gevonden in het woongedeelte van de verdachte stelt de rechtbank vast dat hij dit vuurwerk voorhanden op 10 februari 2016 had of in zijn woonruimte had opgeslagen.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
3.
hij op 10 februari 2016, te [adres] te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 76 gram van een materiaal bevattende Amfetamine en
- ongeveer 4,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne
zijnde Amfetamine en cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
5.
hij op 10 februari 2016, te Rotterdam, opzettelijk, professioneel vuurwerk, te weten 2 stuks Cobra's (merk Super Cobra 5 ) en 3 stuks Cobra's (merk Super Cobra 6 2G).
heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad, terwijl dit vuurwerk bestemd was voor particulier gebruik.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 5
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een hoeveelheid amfetamine en een hoeveelheid cocaïne voorhanden gehad. Amfetamine en cocaïne zijn in hoge mate verslavend en het gebruik daarvan heeft nadelige gevolgen voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel. Daarnaast heeft de verdachte in zijn woning professioneel vuurwerk bewaard. Dit is zeer gevaarlijk.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 september 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 13 april 2016 waarvan is kennisgenomen.
Straffen
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Gelet op de vrijspraken voor de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten legt de rechtbank een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10 van de Opiumwet en de artikelen 1a, 2 en van de Wet op de economische delicten en artikel 1.2.2. van het Vuurwerkbesluit.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 3 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. F.W.H. van den Emster en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

1.
hij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 10 februari 2016
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt/verwerkt en/of vervaardigd en/of
vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt een (grote)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of
Amfetamine, zijnde MDMA en/of Amfetamine
(een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Artikel 2 B/D Opiumwet
art 2 ahf/ond D Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 10 februari 2016
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van (zogenaamde 2C-B en/of
XTC-)pillen,
bevattende 2C-B en/of MDMA en/of MDEA en/of N-ethyl-MDA
en/of amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende 2C-B en/of MDMA en/of MDEA en/of N-ethyl-MDA
en/of amfetamine, zijnde 2C-B en/of MDMA en/of MDEA en/of N-ethyl-MDA
en/of amfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het
plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, en/of haar
mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en)
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens):
- de ruimte in de garage, althans het pand aan de [adres] te Rotterdam,
beschikbaar gesteld, en/of
- ( een) grote hoeveelhe(i)d(en) onder andere microcellulose en/of
magnesiumstearaat en/of coffeïne en/of APAAN en/of methanol en/of
methylacetaatchloride en/of lidocaïne en/of calciumchloride en/of
butyraldehyde en/of benzoylchloride en/of methylamine solution en/of
zwavelzuur en/of
mierenzuur en/of zoutzuur en/of aceton en/of caustic soda en/of
ammoniakoplossing en/of safrol(houdende vloeistof) en/of methyl jodide
voorhanden gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s)
wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
- onder andere een drum/vat (met een restant ether) en/of elektrische
verwarmingsmantels en/of diverse jerrycans en/of ketels en/of vacuümbekers
en/of gasbranders en/of een stoomgenerator en/of een distillatieapparatuur
en/of pompen en/of een diepvrieskist en/of tabletteermachine en/of metalen
poeder droger en/of zeven en/of spatels en/of bakjes en/of emmers,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s)
wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
3.
hij, op of omstreeks 10 februari 2016, te [adres] te Rotterdam,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 1166,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA en/of
- ongeveer 76 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
Amfetamine en/of
- ongeveer 4,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne en/of
zijnde MDMA en/of Amfetamine en/of cocaïne (telkens)
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
4.
hij, op of omstreeks 10 februari 2016, te [adres] te Rotterdam, althans
in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 2835 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA en/of
- ongeveer 500 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
Amfetamine en/of
- ongeveer 1737 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDA en Amfetamine,
zijnde MDMA en/of Amfetamine en/of MDA en Amfetamine (telkens)
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
5.
Hij, op of omstreeks 10 februari 2016, te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet
opzettelijk, professioneel vuurwerk, te weten onder andere:
- 11 stuks, althans een aantal shells / mortierbommen ( vermoedelijk merk
Echaton TNT-75) en/of
- 13 stuks, althans een aantal shells / mortierbommen (zonder merk, Display
Shell) en/of
- 2 stuks, althans een aantal Cobra's (merk Super Cobra 5 ) en/of
- 1 stuk, althans een aantal Cobra's (merk Super Cobra 6 ) en/of
- 3 stuks, althans een aantal Cobra's (merk Super Cobra 6 2G )
heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad, terwijl dit vuurwerk bestemd
was voor particulier gebruik