ECLI:NL:RBROT:2016:8917

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
21 november 2016
Zaaknummer
10/700628-12.bs.27092016
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Concretisering van voorwaarden ter beschikking gestelde in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 september 2016 uitspraak gedaan in een vordering tot concretisering van de voorwaarden betreffende het gedrag van een ter beschikking gestelde, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en ter beschikking was gesteld. De officier van justitie had een vordering ingediend tot concretisering van de voorwaarden, maar deze was te laat ingediend. De rechtbank hanteert als toetsingsmaatstaf dat de officier van justitie in geval van te late indiening in beginsel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, tenzij bijzondere omstandigheden tot een ander oordeel nopen. De rechtbank oordeelt dat de door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden als bijzonder kunnen worden aangemerkt, waardoor de officier ontvankelijk wordt verklaard in de vordering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ter beschikking gestelde op 15 april 2016 voorwaardelijk in vrijheid was gesteld en dat de termijn van de terbeschikkingstelling was aangevangen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot concretisering van de voorwaarden toegewezen, waarbij de rechtbank de noodzaak van deze concretisering heeft onderstreept voor een zorgvuldige terugkeer van de ter beschikking gestelde in de maatschappij. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de inhoud van het reclasseringsadvies en de omstandigheden van de ter beschikking gestelde, waaronder zijn psychische toestand en de noodzaak van begeleiding en toezicht. De rechtbank heeft de officier van justitie ontvankelijk verklaard en de vordering tot concretisering van de voorwaarden toegewezen, met de opdracht aan Reclassering Nederland om de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden te ondersteunen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/700628-12
Datum uitspraak: 27 september 2016
Beslissing van de rechtbank Rotterdam, raadkamer voor strafzaken, met betrekking tot de terbeschikkingstelling van
[de ter beschikking gestelde](hierna ook: de ter beschikking gestelde),
geboren te [geboorteplaats] (Kaapverdië) op [geboortedatum] 1977,
verblijvende op de Forensisch Psychiatrische Afdeling van [de kliniek] te [plaats] ,
raadsvrouw mr. F.O. Ligeon-Merton, advocaat te Capelle aan den IJssel.

1.Procesverloop

De rechtbank Rotterdam heeft op 13 maart 2014 aan [de ter beschikking gestelde] een gevangenisstraf van vijf jaren opgelegd en hem ter beschikking gesteld met voorwaarden betreffende het gedrag ter zake van moord. De rechtbank heeft in het vonnis de aard van de zorgverlening vastgelegd, zoals bedoeld in artikel 38, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarbij is vermeld dat deze zorgverlening in ieder geval zal bestaan uit een klinische opname.
De ter beschikking gestelde is op 15 april 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Op die datum is de termijn van de terbeschikkingstelling aangevangen.
De rechtbank heeft op 16 augustus 2016 een op diezelfde datum gedateerde vordering tot concretisering van de voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde (artikel 38, vijfde lid, Sr) van het openbaar ministerie ontvangen.
Op 17 augustus 2016 heeft de rechtbank een op diezelfde datum gedateerde subsidiaire vordering tot aanvulling van de voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde (artikel 38b Sr) van het openbaar ministerie ontvangen.
Bij deze vorderingen zijn gevoegd:
  • twee brieven van het Hoofd Doorplaatsingen van de Divisie Individuele Zaken van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, beide gedateerd 15 augustus 2016;
  • het advies van Reclassering Nederland (hierna ook: de reclassering) met betrekking tot wijziging/aanvulling van de voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde, gedateerd 11 augustus 2016;
  • het 1e voortgangsverslag toezicht van Reclassering Nederland met betrekking tot de terbeschikkingstelling met voorwaarden, gedateerd 11 augustus 2016;
  • het advies van het Leger des Heils, afdeling reclassering, met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling, gedateerd 26 februari 2016 (hierna: het v.i.-rapport); en
  • het advies van Reclassering Nederland ten behoeve van de terechtzitting, gedateerd 13 november 2013.
Nadien heeft de rechtbank nog van het openbaar ministerie ontvangen:
  • het wijzigingsbesluit met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling, gedateerd 19 augustus 2016 en de akte van uitreiking daarvan; en
  • een maandrapportage van de kliniek, gedateerd 26 juni 2016.
De vorderingen zijn op 27 september 2016 in het openbaar behandeld. De officier van justitie, mr. M.E.I. van der Helm, de ter beschikking gestelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, en de deskundige [naam] , als reclasseringswerker TBS verbonden aan Reclassering Nederland, zijn door de raadkamer gehoord.

2.Standpunt van partijen

2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat haar vordering te laat is ingediend. Dit had moeten gebeuren vóór 15 oktober 2015. Zij stelt zich op het standpunt dat er in deze zaak echter sprake is van bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat zij toch ontvankelijk kan worden verklaard in haar vordering tot concretisering van de voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde. Zij heeft in dit verband gewezen op een uitspraak van de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem van 12 maart 2012 (ECLI:NL:GHARN:2012:BX2342), en uitspraken van het gerechtshof Arnhem van 3 september 2001 (ECLI:NL:GHARN:2001:AD3562) en van 27 maart 1992 (NJ 1993/19).
De officier van justitie heeft in dit kader het navolgende aangevoerd.
Medio april 2016 heeft de reclassering, voorafgaande aan de overplaatsing van de ter beschikking gestelde vanuit het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te [plaats] naar de Forensische Psychiatrische Afdeling (hierna: FPA) van [de kliniek] , bij het openbaar ministerie geïnformeerd naar het vonnis van de rechtbank om na te gaan wat de bijzondere voorwaarden inhielden in verband met zijn resocialisatie. Toen daarna in mei 2016 het vonnis werd bestudeerd, bleek dat de voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde nog niet nader waren geconcretiseerd. Eerst op dat moment werd duidelijk dat er een vordering tot concretisering van de voorwaarden had moeten worden ingediend en wel vóór 15 oktober 2015. Het openbaar ministerie was daarvan echter niet op de hoogte gesteld door de Divisie Individuele Zaken van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: DIZ). Ook heeft DIZ geen bericht gestuurd aan de reclassering met daarin een verzoek tot het opstellen van een rapport in verband met de concretisering van de voorwaarden. DIZ heeft dit bij brief van 15 augustus 2016 aan het openbaar ministerie bevestigd. Mede gelet op de hierover gemaakte afspraken, had het openbaar ministerie ervan uit mogen gaan dat zij hierover tijdig en correct zou worden geïnformeerd door DIZ.
Daarnaast is sprake van de volgende bijzondere omstandigheden:
- De voorgestelde voorwaarden zijn ook vermeld in het advies van de reclassering van
13 november 2013 ten behoeve van de behandeling van de strafzaak en deze zijn vooraf met de ter beschikking gestelde besproken. In het vonnis verwijst de rechtbank naar dit rapport en de rechtbank heeft daarin beslist dat de zorgverlening in ieder geval zal bestaan uit een klinische opname. Op dat moment was het voor de ter beschikking gestelde en zijn raadsvrouw duidelijk dat op termijn met betrekking tot de terbeschikkingstelling nadere voorwaarden zouden worden gesteld en dat deze zouden gaan luiden zoals opgetekend in het adviesrapport van 13 november 2013. Daarom was het voor de ter beschikking gestelde voorzienbaar dat het openbaar ministerie deze vordering op termijn zou (moeten) gaan indienen. De belangen van de ter beschikking gestelde zijn, gelet hierop, niet of nauwelijks geschonden. Daarbij weegt het maatschappelijk belang (veilige deelname aan de samenleving) zwaarder dan het persoonlijk belang van de ter beschikking gestelde bij het volgen van de termijn genoemd in artikel 38, vijfde lid, Sr.
- De ter beschikking gestelde heeft op 3 februari 2016 kennis genomen van de voorgenomen voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: de v.i.-voorwaarden), zoals vermeld in het v.i.-rapport van 26 februari 2016. Deze voorwaarden zijn gelijk aan de voorwaarden, zoals voorgesteld in de reclasseringsrapporten van 13 november 2013 en 11 augustus 2016. De v.i.- voorwaarden werden bij besluit van 19 augustus 2016 vastgesteld en op 26 augustus 2016 aan de ter beschikking gestelde in persoon betekend. Vanaf 26 augustus 2016 dient hij zich aan deze voorwaarden te houden. Afgezien van de zojuist door de deskundige voorgestelde wijzigingen, verandert er in dat opzicht dus niets voor hem indien de voorwaarden worden aangevuld zoals gewijzigd.
- Concretisering van de voorwaarden is noodzakelijk om de ter beschikking gestelde op verantwoorde wijze en met zorg op maat veilig terug te laten keren naar een leven buiten de huidige klinische setting. Mocht dit niet vloeiend verlopen dan is het van groot belang dat hij de kans krijgt opnieuw te stabiliseren door middel van bijvoorbeeld een time-out op de FPA of door meer toezicht, controle of begeleiding te realiseren. Indien de v.i.-voorwaarden worden overtreden zonder dat de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling worden aangepast, heeft het openbaar ministerie alleen de keuze om wel of niet over te gaan tot een vordering tot omzetting in een TBS met dwangverpleging of tot een vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Dat heeft de rechtbank bij het wijzen van het vonnis niet voor ogen gehad en het is ook nooit de bedoeling geweest van het openbaar ministerie.
Naar aanleiding van hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, heeft de officier van justitie nog opgemerkt dat het v.i.-rapport nooit aan haar is toegestuurd, zodat zij er ook niet op die manier van op de hoogte is gesteld dat de voorwaardelijke invrijheidstelling was gaan lopen en dat zij (aldus) al eerder een vordering in had kunnen dienen. Voorts heeft zij naar voren gebracht dat de voorwaarden voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling toen ook niet werden vastgesteld, omdat men er vanuit ging dat er al TBS-voorwaarden van kracht waren.
De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot nadere concretisering van de voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde, zoals verwoord door de reclassering in haar advies van 11 augustus 2016, met inachtneming van de wijzigingen die door de deskundige ter zitting zijn voorgesteld. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht tot aanvulling van de in het vonnis van 13 maart 2014 gestelde voorwaarden.
2.2.
Standpunt van de ter beschikking gestelde
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet- ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Zij heeft aangevoerd dat het v.i.-rapport van 26 februari 2016 bekend was bij de instanties, onder meer het openbaar ministerie en dat de officier van justitie de vordering daarom eerder had kunnen indienen. Voorts heeft zij aangevoerd dat de ter beschikking gestelde niet van tevoren wist dat er nadere voorwaarden zouden kunnen worden gesteld en dat de inhoud van deze voorwaarden hem ook niet bekend was.
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat de ter beschikking gestelde zich reeds aan de genoemde voorwaarden houdt in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling en dat hij zich daar dus wel in kan vinden. Dit geldt volgens haar niet voor het, indien nodig, innemen van medicatie, zoals opgenomen bij voorwaarde 2.
De ter beschikking gestelde heeft verklaard dat hij bereid is zich te houden aan de voorgestelde voorwaarden en dat hij ook bereid is medicatie in te nemen indien de instelling dat nodig acht.

3.Adviezen

3.1.
Reclasseringsadvies
Het rapport van Reclassering Nederland, opgemaakt door [naam] , houdt onder meer het volgende in.
De ter beschikking gestelde verblijft sinds 15 april 2016 op de FPA van [de kliniek] te [plaats] . Hierin was voorzien door de (enige) voorwaarde die in het vonnis opgenomen is.
Op basis van onderzoek in het Pieter Baan Centrum wordt de ter beschikking gestelde diagnostisch omschreven als een zwakbegaafde man met schizofrenie. Hij werd sterk verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Hij had lange tijd last van stemmen in zijn hoofd, het meest op momenten dat hij geen werk had of dreigde zijn werk te verliezen en er dus geen structuur was. In detentie was hij echter psychosevrij zonder medicatie. Doel van de opname op de FPA is enerzijds nadere diagnostiek. Op 6 juni 2016 is de diagnose gesteld dat sprake is van schizofrenie, resttype, en lichte zwakzinnigheid. De opname heeft anderzijds als doel het toewerken naar resocialisatie.
Om duidelijk te krijgen welke bijzondere voorwaarden er (nog) nodig zijn om de ter beschikking gestelde op verantwoorde wijze te laten resocialiseren, is na de start op de FPA drie maanden gewacht met het indienen van het verzoek tot wijziging bijzondere voorwaarden. Gelet op de ontwikkelingen van de afgelopen maanden en de wijze waarop de ter beschikking gestelde zich verhoudt tot zijn nieuwe omgeving wordt geconcludeerd dat structuur, voorspelbaarheid en een min of meer vast dagritme hem goed doen. Op basis van de risicotaxatie van [de kliniek] van juni 2016 wordt geconcludeerd dat het recidiverisico zowel in zorg als uit zorg laag is. Dit risico zal nog lager worden wanneer er meer aandacht is besteed aan het inrichten van de toekomstige situatie van de ter beschikking gestelde, nadat hij weggaat uit de FPA. De meeste risicofactoren liggen op het vlak van de toekomst. Er is nog geen woning of werk voor hem geregeld. Hij heeft een zeer beperkt sociaal netwerk en geen vrijetijdsbesteding. Ook zou hij kunnen destabiliseren wanneer zich stresserende omstandigheden voordoen. Ingeschat wordt dat de laatstgenoemde risicofactoren minder aan de orde zullen zijn wanneer hij in zorg zal blijven, zoals een beschermde/begeleide woonvorm of ambulante zorg. Gelet op deze risicofactoren en de indexdelict gerelateerde factoren (onder meer drugs/alcohol, overvraging en diagnose) concludeert de reclassering dat de in het vonnis gestelde voorwaarde onvoldoende is om de ter beschikking gestelde op verantwoorde wijze en met zorg op maat terug te laten keren naar een leven buiten de huidige klinische setting. Geadviseerd wordt, om naast deze voorwaarde, ook de in het rapport genoemde voorwaarden te stellen.
3.2.
Ter zitting gegeven adviezen
[naam] , als reclasseringswerker TBS verbonden aan Reclassering Nederland, heeft het advies ter zitting toegelicht. Zij heeft onder meer verklaard - zakelijk weergegeven - dat moet kunnen worden toegewerkt naar een nieuwe situatie buiten de FPA met meer vrijheden en dat de voorgestelde voorwaarden nodig zijn om in te kunnen grijpen in noodsituaties, bijvoorbeeld om de ter beschikking gestelde terug te kunnen plaatsen in het kader van een time-out.
Omdat de ter beschikking gestelde nog enige tijd op de FPA zal moeten verblijven, stelt zij voor de in het advies als tweede genoemde voorwaarde te wijzigen in die zin dat de zinsnede ‘in een door NIFP/IFZ daartoe aangewezen instelling’ wordt vervangen door ‘de Forensisch Psychiatrisch Afdeling van [de kliniek] te [plaats] of een soortgelijke instelling’. Wat de volgende stap moet zijn, is nog niet duidelijk. Wellicht is beschermd wonen het meest haalbare en kan hij daarna overstappen naar begeleid wonen. Mogelijk kan hij (één van) deze stappen wel overslaan. Zij stelt daarom verder voor om bij de zevende voorwaarde de eerste zin aan te vullen met ‘en werkt bovendien mee aan beschermd of begeleid wonen of verblijf in een soortgelijke instelling’ en de tweede zin weg te laten.

4.Beoordeling

4.1.
Ontvankelijkheid
Nu aan de ter beschikking gestelde een gevangenisstraf van meer dan drie jaar (namelijk vijf jaar) is opgelegd, heeft de rechtbank in het vonnis uitsluitend de aard van de als voorwaarde vast te stellen zorgverlening vastgelegd. De rechtbank heeft beslist dat de zorgverlening gericht moet zijn op (preventie van) het chronisch progressieve schizofrene verval en verder onder meer op het tegengaan van de beïnvloedbaarheid en kwetsbaarheid en dat de behandeling in ieder geval zal bestaan uit een klinische opname. Voor de uitvoering van de terbeschikkingstelling met voorwaarden is het uiteindelijk wel wenselijk dat concrete(re) voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde worden gesteld.
Een vordering tot concretisering van de voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde dient op grond van artikel 38, vijfde lid, Sr zes maanden voorafgaand aan het ontslag uit detentie te worden ingediend, in dit geval uiterlijk vóór 15 oktober 2015. De vordering van de officier van justitie is derhalve te laat ingediend.
Voor zover de rechtbank heeft kunnen nagaan in de jurisprudentie, is het onderhavige vraagstuk niet eerder beschreven. De rechtbank zal daarom aansluiten bij uitspraken in zaken die het meest vergelijkbaar zijn, in dit geval een uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 3 september 2001, die door de officier van justitie is overgelegd. In die zaak betrof het een te laat ingediende vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling. Het gerechtshof oordeelde dat het te laat indienen van deze vordering in strijd met de wet is en dat de officier van justitie daarom in beginsel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, tenzij bijzondere omstandigheden tot een ander oordeel nopen. Het gerechtshof heeft vervolgens geoordeeld dat sprake was van dergelijke bijzondere omstandigheden en heeft de officier van justitie daarom ontvankelijk verklaard in de vordering. Dit betrof onder andere de omstandigheid dat het Ministerie van Justitie aan de officier van justitie een (naar later bleek) incorrecte mededeling had gedaan en de officier van justitie zonder nader onderzoek op die mededeling mocht afgaan. Ook had het gerechtshof meegewogen hetgeen in het verlengingsadvies naar voren is gebracht met betrekking de stoornis van de ter beschikking gestelde en de noodzaak van het voortduren van de terbeschikkingstelling.
De rechtbank gaat, gelet op het voorgaande, in deze zaak uit van dezelfde toetsingsmaatstaf als die door het gerechtshof Arnhem is gehanteerd. Dit betekent dat de officier van justitie in beginsel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, tenzij bijzondere omstandigheden tot een ander oordeel nopen. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie genoemde omstandigheden dusdanige bijzondere omstandigheden betreffen dat die ertoe moeten leiden dat de officier van justitie kan worden ontvangen in de vordering tot concretisering van de voorwaarden. Hetgeen de advocaat heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
De rechtbank zal de officier van justitie daarom ontvankelijk verklaren in deze vordering.
4.2.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat concretisering van de voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde, zoals verwoord door de reclassering en die ter zitting nader zijn gespecificeerd door de deskundige, noodzakelijk is voor een zorgvuldige terugkeer van de ter beschikking gestelde in de maatschappij. Daarbij is in aanmerking genomen hetgeen de rechtbank in het vonnis van 13 maart 2014 heeft overwogen met betrekking tot de voorwaardelijke terbeschikkingstelling, de inhoud van het reclasseringsadvies en hetgeen thans ter zitting naar voren is gebracht.
De vordering tot concretisering van de voorwaarden betreffende het gedrag zal gelet op het voorgaande worden toegewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vordering tot concretisering van de voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde;
wijst toe de primaire vordering van de officier van justitie tot concretisering van de voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde;
stelt, in aanvulling op de reeds in het vonnis van 13 maart 2014 opgenomen voorwaarde, ter concretisering van die voorwaarde, de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
de ter beschikking gestelde verleent, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
de ter beschikking gestelde maakt zich niet schuldig aan het plegen van een strafbaar feit;
de ter beschikking gestelde werkt mee aan Forensisch Psychiatrisch Toezicht, ook als dit inhoudt een time-out bij [de kliniek] voor een periode van maximaal 2 keer 7 weken;
de ter beschikking gestelde werkt mee aan een plaatsing op de Forensisch Psychiatrisch Afdeling van [de kliniek] te [plaats] of een soortgelijke instelling en houdt zich aan de daar geldende voorschriften en afspraken, ook als dit betekent het innemen of laten toedienen van medicatie;
de ter beschikking gestelde houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door Reclassering Nederland;
de ter beschikking gestelde is en blijft bereikbaar voor Reclassering Nederland en zijn diverse begeleiders;
de ter beschikking gestelde onthoudt zich van alcohol- en drugsgebruik en werkt mee aan controles hierop;
de ter beschikking gestelde stelt zich naar behandelaars en begeleiders coöperatief en begeleidbaar op en geeft openheid van zaken;
de ter beschikking gestelde verandert niet van (verblijfs-)adres zonder toestemming van de reclassering en werkt bovendien mee aan beschermd of begeleid wonen of verblijf in een soortgelijke instelling;
indien zijn behandelaars dit nodig achten, werkt de ter beschikking gestelde aansluitend op de klinische behandeling mee aan een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek zoals Het Dok of soortgelijke instelling, zolang zijn behandelaars dit nodig achten;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
wijst af het meer of anders gevorderde of verzochte.
Deze beschikking is gegeven door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter,
en mrs. K.T. van Barneveld en W.H.S. Duinkerke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken.