ECLI:NL:RBROT:2016:8885

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
21 november 2016
Zaaknummer
C/10/504402 / FA RK 16-5225
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot verhuizing in het kader van co-ouderschap en inschrijving van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de uitoefening van het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kinderen na hun echtscheiding. De vrouw verzocht de rechtbank om te bepalen dat de man de gemaakte afspraak om in dezelfde gemeente te blijven wonen, moet naleven en dat hij zijn vaste woonplaats in [woonplaats 2] uiterlijk per 22 augustus 2016 geregeld moet hebben. De man verzocht om vervangende toestemming om naar [verblijfplaats] te verhuizen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de co-ouderschapsregeling, waarbij de kinderen om en om bij de ouders verblijven, niet goed kan worden uitgevoerd als de man in [verblijfplaats] woont, gezien de reistijd en de impact op het leven van de kinderen. De rechtbank oordeelde dat de extra onrust en belasting voor de kinderen door de verhuizing van de man niet opwegen tegen de belangen van de man en zijn nieuwe partner. De rechtbank heeft het verzoek van de man om vervangende toestemming voor verhuizing afgewezen en bepaald dat [oudste minderjarige] op het adres van de vrouw moet worden ingeschreven zolang de man geen vast woonadres in [woonplaats 2] heeft. De overige verzoeken van de vrouw zijn eveneens afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie 1
zaaknummer / rekestnummer: C/10/504402 / FA RK 16-5225
Beschikking van 3 november 2016 betreffende verzoeken ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[verzoekster], de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. A. Konijnenburg-de Heer te Rotterdam ,
t e g e n
[verweerder], de man,
wonende te [woonplaats 2] , thans verblijvende te [verblijfplaats] ,
advocaat mr. K.J. Hoogerwerf te Schiedam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 23 juni 2016;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek.
1.2.
De behandeling door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 september 2016. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam -Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 26 mei 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 23 februari 2011 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige kinderen:
[minderjarige 1] (hierna: [oudste minderjarige] ) , geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats 1] ;
[minderjarige 2] (hierna: [jongste minderjarige] ) , geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [geboorteplaats 2] .
2.3.
Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
Partijen hebben ten tijde van de echtscheiding een echtscheidingsconvenant (met als bijlage het co-ouderschapsplan) opgesteld. In het co-ouderschapsplan zijn partijen
onder andere het navolgende overeengekomen:
3.1
De kinderen zullen om en om bij de vrouw en bij de man woonachtig zijn. Het ene kind zal bij de vrouw ingeschreven staan en het andere kind bij de man. (..)
(…)
3.3
In verband met de hierboven genoemde omgangsregeling zullen de man en vrouw allebei in dezelfde gemeente woonachtig zijn (bij voorkeur, echter niet noodzakelijkerwijs, een paar straten bij elkaar vandaan), totdat de kinderen 21 jaar zijn of eerder, als ze bijvoorbeeld beide op zichzelf gaan wonen. (..)
(…)
7. Deze overeenkomst zal voor minimaal 7 jaren worden aangegaan voor [oudste minderjarige] en 9 jaren voor [jongste minderjarige] . Partijen zullen na verloop van 7/9 jaren, als de kinderen 12 geworden zijn, in goed overleg tezamen met [oudste minderjarige] en [jongste minderjarige] komen tot nieuwe afspraken die in het belang van [oudste minderjarige] en [jongste minderjarige] zijn en hun in de gelegenheid stellen met de man en de vrouw een zo goed mogelijk contact te garanderen.
(...)
2.5.
Sinds medio september 2015 houdt de co-ouderschapsregeling in dat de kinderen de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw verblijven, waarbij het wissel-moment op woensdag om 12.00 uur is.
2.6.
Sinds de echtscheiding staat [jongste minderjarige] op het woonadres van de vrouw ingeschreven. [oudste minderjarige] stond vanaf de echtscheiding en tot februari 2016 op het woonadres van de man ingeschreven. Sinds februari 2016 staat [oudste minderjarige] niet meer ingeschreven op het woonadres van de man, maar op een briefadres in [briefadres] .
2.7.
De man heeft van januari 2016 tot september 2016 op doordeweekse dagen waarop hij de zorg voor de kinderen had, bij vrienden in Tropicana in Rotterdam verbleven. In de weekenden verbleef de man (al dan niet met de kinderen) steeds bij zijn nieuwe partner in [verblijfplaats] . Aldaar heeft de man inmiddels samen met zijn nieuwe partner een woning gekocht en hij woont sinds september 2016, in afwachting van de levering van die woning, bij zijn partner in [verblijfplaats] .
2.8.
De vrouw heeft de Franse nationaliteit en de man heeft de Nederlandse nationaliteit.

3.Het geschil

De verzoeken van de vrouw
3.1.
De vrouw verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I. de man de door partijen gemaakte afspraak met betrekking tot het in één gemeente blijven wonen, moet naleven;
II. de man zijn vaste woonplaats in [woonplaats 2] geregeld moet hebben uiterlijk per de datum van de ingang van het nieuwe schooljaar van de kinderen op 22 augustus 2016;
III. [oudste minderjarige] op het adres van de vrouw in [woonplaats 2] ingeschreven wordt,
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
Het verweer / de zelfstandige verzoeken van de man
3.2.
De man concludeert tot afwijzing van de verzoeken van de vrouw en verzoekt zelfstandig:
het echtscheidingsconvenant en het co-ouderschapsplan te wijzigen voor zover deze de afspraken bevatten dat de man en de vrouw in één gemeente woonachtig moeten zijn;
hem vervangende toestemming te verlenen om naar [verblijfplaats] te verhuizen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.1.
Nu de gewone verblijfplaats van [oudste minderjarige] en [jongste minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland op de verzoeken ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) te beslissen.
4.2.
Het verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing
4.2.1.
De rechtbank ziet aanleiding om eerst te beslissen op het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen om naar [verblijfplaats] te verhuizen.
4.2.2.
Ter onderbouwing van zijn verzoek stelt de man kort gezegd dat de voor- en nadelen afwegende van een verhuizing naar [verblijfplaats] en van het blijven wonen in [woonplaats 2] , de voordelen van een verhuizing naar [verblijfplaats] uiteindelijk zwaarder wegen dan de nadelen die dit oplevert. De man acht voorts de reistijd tussen [woonplaats 2] en [verblijfplaats] , welke hij beraamt op een uur en die hij voor zijn rekening neemt, te overzien en hij stelt dat er ook sprake is van een reistijd als hij in [woonplaats 2] zou wonen. De man stelt tot slot aanpassing van het schema van de co-ouderschapsregeling voor, zodat de belasting van het reizen voor de kinderen wordt verlicht.
4.2.3.
De vrouw verzet zich tegen het verzoek. Partijen hebben in het kader van het co-ouderschap afgesproken dat zij in dezelfde gemeente zouden blijven wonen. Voorts betwist de vrouw dat de man in [woonplaats 2] geen geschikte woning zou kunnen vinden. Volgens de vrouw is inmiddels gebleken dat de co-ouderschapsregeling niet haalbaar is sinds de man in [verblijfplaats] woont. De week dat de kinderen bij de man in [verblijfplaats] zijn, moeten zij voor dag en dauw opstaan, ontbijten zij in de auto, moeten zij na schooltijd op elkaar wachten in verband met elkaars hobby’s en sporten en zijn zij pas in de avond terug in [verblijfplaats] . De vrouw acht deze gang van zaken onrustig en niet in het belang van de kinderen.
4.2.4.
De raad acht het reisschema tussen [verblijfplaats] en [woonplaats 2] zwaar voor de kinderen, vooral ook omdat het reisschema het voor de kinderen lastig maakt om hun eigen leven te leiden. Volgens de raad is een voorwaarde voor co-ouderschap dat ouders dicht bij elkaar wonen, zodat de kinderen ook zelf van de ene naar de andere ouder kunnen gaan en aan die voorwaarde wordt niet voldaan nu de man in [verblijfplaats] woont. Het nieuwe co-ouderschaps-schema zoals door de man voorgesteld, verlicht volgens de raad de problemen van de kinderen niet omdat dit schema meer wisselmomenten kent dan het huidige schema.
4.2.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
Bij de beantwoording van de vraag of de man toestemming dient te krijgen om naar [verblijfplaats] te verhuizen, staan de belangen van de kinderen weliswaar voorop, maar naar vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen.
4.2.6.
Partijen zijn in het co-ouderschapsplan overeengekomen dat zij totdat de kinderen 21 jaar oud zijn in dezelfde gemeente blijven wonen (zie 2.4.). Naar het oordeel van de rechtbank legt deze afspraak op de man een verzwaarde verantwoordelijkheid om zich ervan te vergewissen dat de vrouw geen bezwaar heeft tegen de verhuizing naar [verblijfplaats] . De rechtbank constateert dat de man in weerwil hiervan met zijn partner in [verblijfplaats] een woning heeft gekocht en in afwachting van de levering van die woning per september 2016 bij zijn partner in [verblijfplaats] is gaan wonen, zonder de voor deze verhuizing vereiste toestemming van de vrouw, dan wel de uitkomst van deze procedure af te wachten.
4.2.7.
Ondanks de andersluidende afspraak in het co-ouderschapsplan dient de man naar het oordeel van de rechtbank in beginsel de gelegenheid te krijgen om met een nieuwe partner elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Bij een dergelijke beslissing dienen echter ook andere belangen en omstandigheden meegewogen te worden, waarbij te denken valt aan (niet uitputtend opgesomd):
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de vermindering van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de extra kosten van contact na de verhuizing;
  • de bestendigheid van de nieuwe relatie van de verhuizende ouder;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg.
4.2.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat er voor de man een (financiële) noodzaak is om naar [verblijfplaats] te verhuizen. Gezien de betwisting door de vrouw heeft de man zijn stelling dat het voor hem niet mogelijk is in [woonplaats 2] een woning te vinden die voor hem en zijn partner groot genoeg en betaalbaar is, en dat een verhuizing naar [verblijfplaats] de enige haalbare optie is, niet met voldoende feiten en omstandigheden onderbouwd. Ook de overige door de man genoemde belangen/voordelen van wonen in [verblijfplaats] , zoals dat de kinderen van de partner van de man niet uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald, de omgangsregeling tussen die kinderen en hun vader niet wordt bemoeilijkt, zijn partner haar moeder hulp/zorg kan verlenen en er steun en opvang door de familie van de partner van de man beschikbaar is, acht de rechtbank onvoldoende om een noodzaak tot verhuizing naar [verblijfplaats] aan te nemen, nu deze belangen/voordelen met name zien op (het welzijn van) de partner van de man en haar kinderen. Ook het feit dat de man inmiddels een woning met zijn nieuwe partner heeft gekocht maakt dit oordeel niet anders. Door vooruit te lopen op de uitkomst van de onderhavige procedure stelt de man de vrouw voor een voldongen feit en de gevolgen daarvan kunnen niet worden afgewenteld op de vrouw en de kinderen, maar komen voor rekening en risico van de man.
4.2.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat co-ouderschap in beginsel het meest in het belang van hun kinderen is. Met de raad en de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de afstand tussen [verblijfplaats] en [woonplaats 2] en de daarmee gepaard gaande reistijd van één uur (zonder verkeershinder) te groot is om de co-ouderschapsregeling behoorlijk te kunnen uitvoeren. Vaststaat dat de man het reizen tussen [verblijfplaats] en [woonplaats 2] , waar de kinderen hun school en andere sociale activiteiten hebben, voor zijn rekening neemt. Gelet hierop stelt de man weliswaar terecht dat de vrouw van zijn verhuizing naar [verblijfplaats] geen hinder ondervindt, maar dit geldt niet voor de kinderen. Inmiddels hebben de kinderen kunnen ervaren wat dit voor hen betekent in de week dat zij bij de man wonen. De man heeft de door de vrouw ter zitting geschetste gang van zaken in die week niet weersproken. Dit betekent dat de kinderen, indien zij bij de man in [verblijfplaats] zijn, niet alleen per schooldag twee uur reistijd hebben en hun maaltijden vaak in de auto gebruiken, maar ook dat zij na schooltijd op elkaars sociale activiteiten moeten wachten en pas in de avond terug in [verblijfplaats] zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is deze gang van zaken vermoeiend, onrustig en mitsdien te belastend voor de kinderen, in het bijzonder voor [oudste minderjarige] , die volgens partijen sterk reageert op prikkels en drukte. Daarbij is de rechtbank met de raad van oordeel dat voornoemde gang van zaken de kinderen belemmert in hun mogelijkheden om een eigen leven te leiden, hetgeen de kinderen gelet op hun leeftijd naar verwachting steeds meer zullen gaan doen.
4.2.10.
De man heeft geen alternatieven voorgesteld die de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen verzachten. Ter zitting is gebleken dat de door de man voorgestelde aanpassing van de co-ouderschapregeling door partijen eerder is overeengekomen en op enig moment juist is gewijzigd vanwege de vele wisselmomenten.
4.2.11.
Anders dan de man betoogt, valt de huidige reistijd niet te vergelijken met een reistijd waarvan sprake zou zijn indien de man in een ander deel van [woonplaats 2] zou wonen. [verblijfplaats] ligt immers niet in de directe omgeving van [woonplaats 2] , terwijl het sociale leven van de kinderen zich juist in [woonplaats 2] afspeelt.
4.2.12.
Naar het oordeel van de rechtbank dienen de belangen van de kinderen van partijen bij de uitvoerbaarheid van de co-ouderschapsregeling leidend te zijn. Het is immers de verantwoordelijkheid van (gescheiden) ouders om hun kinderen zo goed mogelijk te faciliteren wat betreft hun schoolgang en hun sociale leven. De met de keuze van de man om naar [verblijfplaats] te verhuizen gepaard gaande extra onrust en belasting in het leven van de kinderen wegen naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen de overige door de man aangedragen omstandigheden/belangen, die met name in de sfeer van zijn partner en haar kinderen liggen. Alle omstandigheden in acht nemend en alle belangen tegen elkaar afwegend, zal het verzoek van de man om vervangende toestemming te verlenen tot verhuizing naar [verblijfplaats] dan ook worden afgewezen.
4.3.
Verzoek tot inschrijving [oudste minderjarige] op adres van de vrouw
4.3.1.
Tussen partijen is in geschil op wiens adres [oudste minderjarige] dient te worden ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).
4.3.2.
De rechtbank constateert dat partijen ter uitvoering van het co-ouderschapsplan (zie 2.4.) zijn overeengekomen dat [oudste minderjarige] op het adres van de man en [jongste minderjarige] op het adres van de vrouw wordt ingeschreven. Vaststaat dat [oudste minderjarige] vanaf februari 2016 niet meer op een woonadres in de BRP staat ingeschreven maar op een briefadres, omdat de man vanaf dat moment bij vrienden in Tropicana verbleef en niet meer over een vast woonadres in [woonplaats 2] beschikte.
De rechtbank acht het van belang, onder andere om financiële redenen, dat [oudste minderjarige] weer zo snel mogelijk ingeschreven wordt op een woonadres in de BRP. Gelet op de afspraak tussen partijen hierover dient dit in beginsel het woonadres van de man te zijn. Nu de man geen toestemming wordt verleend tot verhuizing naar [verblijfplaats] en hij (nog) niet beschikt over een woonadres in [woonplaats 2] , zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om [oudste minderjarige] op haar adres in te schrijven toewijzen zolang de man niet over een vast woonadres in [woonplaats 2] beschikt.
4.3.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het verzoek van de vrouw een dwangsom te verbinden.
4.4.
Overige verzoeken
4.4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de overige verzoeken van partijen (te weten: de verzoeken van de vrouw om te bepalen dat de man uiterlijk op 22 augustus 2016 zijn vaste woonplaats in [woonplaats 2] geregeld moet hebben en dat de man de door partijen gemaakte afspraak met betrekking tot het in één gemeente blijven wonen moet naleven, en het zelfstandige verzoek van de man om die afspraak uit het echtscheidingsconvenant te wijzigen) verband houden met de uitoefening van het gezamenlijk gezag en dus met artikel 1:253a BW. Boek 1 BW schrijft in geschillen over de uitoefening van het gezamenlijk gezag het volgen van de verzoekschriftprocedure dwingend voor, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank ook heeft te gelden indien tussen partijen een overeenkomst is gesloten over de uitoefening van het gezamenlijk gezag (vergelijk HR 2 mei 2003, ECLI:NL:HR: 2003:AF8125 met betrekking tot zaken over levensonderhoud). De rechtbank zal dan ook deze overige verzoeken van partijen eveneens in het kader van deze verzoekschriftprocedure beoordelen.
4.4.2.
Ter voortzetting van het ouderschap na de echtscheiding van partijen, zijn partijen een echtscheidingsconvenant en een co-ouderschapsplan overeengekomen. Partijen hebben daarin een co-ouderschap afgesproken waarbij de kinderen in gelijke mate worden verzorgd en opgevoed door beide ouders, die in dezelfde woonplaats wonen. Partijen hebben deze afspraak gemaakt in het belang van de kinderen, maar ook in hun eigen belang. Met deze regeling zijn zij beiden in staat om de zorg en opvoeding van de kinderen te combineren met een baan waarmee zij elk in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.
verzoek man
4.4.3.
Nu het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen tot verhuizing met de kinderen naar [verblijfplaats] wordt afgewezen, ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzoek van de man tot wijziging van het echtscheidingsconvenant en het co-ouderschapsplan in die zin dat de man en de vrouw niet meer in één gemeente woonachtig moeten zijn, toe te wijzen. De rechtbank wijst er in dit kader op dat de vrouw ter zitting haar bereidheid heeft uitgesproken met de man, conform het bepaalde in artikel 7 van het co-ouderschapsplan, in gesprek te gaan over de vraag of en zo ja tot welke leeftijd van de kinderen beide ouders in [woonplaats 2] dienen te blijven wonen.
Het verzoek van de man zal derhalve worden afgewezen.
verzoeken vrouw
4.4.4.
Conform de afspraken van partijen zoals overeengekomen in het co-ouderschaps-plan, hebben de kinderen hun woon- en verblijfplaats in [woonplaats 2] . Gelet op de ‘week op, week af’ zorgregeling, ligt deze afspraak volstrekt in de rede. Bij een gelijk blijvende co-ouderschapsregeling kan het niet zo zijn dat de man in [verblijfplaats] woont (waarvoor hem vervangende toestemming wordt onthouden), maar evenmin dat hij de kinderen elders dan in [woonplaats 2] verzorgt en opvoedt. De rechtbank acht het niet passend de man rechtens te dwingen in [woonplaats 2] te wonen, maar gelet op het convenant en de co-ouderschapsregeling, kan niet van de kinderen worden verlangd dat zij op een andere plek verblijven dan in [woonplaats 2] wanneer zij de week bij de man doorbrengen. In dat licht bezien gaat de rechtbank ervan uit dat de man een geschikte woon- en/of verblijfplaats zal regelen voor de kinderen in [woonplaats 2] wanneer zij bij hem zijn.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verzoeken van de vrouw afwijzen.
4.5.
Proceskosten
4.5.1.
Ten aanzien van de verzoeken waarop bij deze beschikking is beslist, zal de rechtbank, gelet op de aard van de procedure, bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt. In hetgeen door de vrouw is gesteld, wordt geen aanleiding gezien hiervan af te wijken.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat [oudste minderjarige] op het adres van de vrouw dient te worden ingeschreven zolang de man niet over een vast woonadres in [woonplaats 2] beschikt;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.G.F. Peters, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. H.I. Kernkamp-Maathuis en mr. B. Oonincx, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.S. Jansen op 3 november 2016.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.
Omdat mr. Peters buiten staat is deze beschikking mede te ondertekenen, ondertekent
mr. Kernkamp-Maathuis deze beschikking.
Mr. Jansen is eveneens buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.