ECLI:NL:RBROT:2016:877

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
10/750197-11.v
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorbereiden en bevorderen van cocaïne-invoer, deelname aan criminele organisatie, omkoping, witwassen en niet voldoen aan aangifteplicht

Op 4 februari 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in Turkije in 1961, die niet als ingezetene in Nederland was ingeschreven. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren voor meerdere strafbare feiten, waaronder het meermalen voorbereiden en bevorderen van de invoer van cocaïne via de Rotterdamse haven, deelname aan een criminele organisatie, omkoping van een douaneambtenaar, witwassen en het negeren van de aangifteplicht voor het uitvoeren van liquide middelen. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging verworpen, waaronder het betoog dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van medeverdachten en andere bewijsmiddelen voldoende steun boden voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte heeft actief deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van grote hoeveelheden cocaïne en heeft daarbij een leidende rol gespeeld. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte een douaneambtenaar heeft omgekocht en dat hij betrokken was bij het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag, dat hij niet heeft aangegeven bij de autoriteiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren en het in beslag genomen geldbedrag van € 56.293,20 verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750197-11
Datum uitspraak: 4 februari 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1961,
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
gemachtigde raadslieden mrs. J.L.A.M. le Cocq d’Armandville en E.A. Blok, beiden advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 december 2015 en 21 januari 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. A.L. Hoekstra, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar;
  • verbeurdverklaring van het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 56.293,20.

4.Bewijsvraag

4.1.
Bewijsoverwegingen
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadslieden van de verdachte hebben betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadslieden hebben de rechtbank allereerst verzocht de zich in het dossier bevindende schriftelijke verklaring die zou zijn opgesteld door de verdachte buiten beschouwing te laten. Daarnaast hebben de raadslieden zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte B] en [medeverdachte C] van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat de verdediging is beperkt in haar ondervragingsrecht. De raadslieden hebben voorts aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat sprake is van medeplegen van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Ook kan volgens de raadslieden niet worden vastgesteld dat het bij de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten gaat om verdovende middelen, noch dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, zoals ten laste is gelegd onder 4. Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit hebben de raadslieden aangevoerd dat de verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van het bij hem aangetroffen geldbedrag niet zo onwaarschijnlijk is dat het niet anders kan zijn dan dat het geld een criminele herkomst heeft. Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde feit hebben de raadslieden zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat sprake is van opzet.
De rechtbank overweegt het navolgende.
4.1.2.
Verklaring verdachte
De raadslieden hebben verzocht de zich in het dossier bevindende schriftelijke verklaring die zou zijn opgesteld door de verdachte buiten beschouwing te laten, omdat deze verklaring niet is ondertekend door de verdachte en de verdachte zegt deze verklaring niet te kennen. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
In het dossier bevindt zich een e-mail van de rechter-commissaris van 6 juni 2014. Daarin schrijft zij dat zij naar aanleiding van een rechtshulpverzoek stukken heeft ontvangen van de Turkse autoriteiten. Bij deze e-mail zijn een tweetal documenten gevoegd. Het ene document bestaat uit een tweetal – naar de rechtbank aanneemt – in het Turks opgestelde stukken met daarbij gevoegd een tweetal in het Nederlands opgestelde – niet ondertekende – verklaringen, gedateerd 24 maart 2014. In deze verklaringen staat dat deze zijn opgesteld door de verdachte respectievelijk medeverdachte [medeverdachte A] . De verklaringen bestaan elk uit drie pagina’s. Het andere document bestaat uit een tweetal vanuit het Turks naar het Nederlands vertaalde processen-verbaal van verhoor, te weten van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte A] , opgemaakt door de Turkse politie. De verhoren hebben plaatsgevonden op 24 maart 2014. Uit het proces-verbaal van verhoor van de verdachte blijkt dat hij tijdens het verhoor heeft verwezen naar een in het Nederlands opgestelde verklaring van drie pagina’s, waarin hij naar zijn zeggen heeft opgeschreven wat hij weet met betrekking tot deze zaak. Het (in het Turks opgestelde) proces-verbaal van verhoor is door de verdachte ondertekend.
In het dossier bevindt zich tevens een vanuit het Turks naar het Nederlands vertaald proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 9 juni 2014. Daaruit blijkt dat de verdachte tijdens dat verhoor wederom heeft verwezen naar een in het Nederlands opgestelde verklaring van drie pagina’s, die hij naar zijn zeggen tijdens het afleggen van zijn eerste verklaring aan de Turkse politie heeft overgelegd.
Daarnaast bevindt zich in het dossier een e-mail van de toenmalige raadsman van de verdachte, mr. H. Raza, gedateerd 26 maart 2014. In die e-mail schrijft mr. Raza dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte A] tijdens het afleggen van de verklaring bij de Turkse politie allebei een in het Nederlands opgestelde verklaring hebben overgelegd. De betreffende schriftelijke verklaringen, gedateerd 24 maart 2014, zijn als bijlage gevoegd bij de e-mail van mr. Raza. Het betreft dezelfde verklaringen als de verklaringen die zijn gevoegd bij de e-mail van de rechter-commissaris van 6 juni 2014.
De rechtbank is van oordeel dat, ondanks dat de verklaring niet door de verdachte is ondertekend, erop mag worden vertrouwd dat de in het Nederlands opgestelde schriftelijke verklaring daadwerkelijk door de verdachte is opgesteld. Niet alleen is deze verklaring als zodanig gevoegd bij het door de Turkse politie opgestelde proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 24 maart 2014, ook is zowel tijdens dat politieverhoor als tijdens het politieverhoor van 9 juni 2014 door de verdachte naar deze verklaring verwezen. Bovendien heeft de toenmalige raadsman van de verdachte in zijn e-mail van 26 maart 2014 aan deze verklaring gerefereerd. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat de inhoud van de schriftelijke verklaring aansluit bij de verklaringen die de verdachte tegenover de Turkse politie heeft afgelegd, alsook bij de inhoud van de overige door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen. Tot slot betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat door de verdediging niet is aangeduid op welke punten de verklaring van de verdachte onjuist zou zijn. De verklaring van de verdachte zal dan ook tot het bewijs worden gebezigd.
4.1.3.
Verklaringen medeverdachten [medeverdachte B] en [medeverdachte C]
De raadslieden hebben aangevoerd dat de verdediging is beperkt in haar ondervragingsrecht nu de medeverdachten [medeverdachte B] en [medeverdachte C] zich tijdens hun verhoor bij de rechter-commissaris allebei op hun verschoningsrecht hebben beroepen. Omdat de tegenover de politie door [medeverdachte B] en [medeverdachte C] afgelegde verklaringen – voor zover het de betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde feiten betreft – niet worden ondersteund door ander bewijs, moeten deze verklaringen van het bewijs worden uitgesloten, aldus de raadslieden.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van voornoemde medeverdachten niet op zichzelf staan. De verklaringen worden met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde feiten in de eerste plaats ondersteund door de verklaring van de verdachte zelf. De verdachte heeft verklaard dat hij de medeverdachten [medeverdachten B, C, E, F, G, H en I] kent, dat hij weleens met enkele van deze personen (al dan niet telefonisch) contact had, dat hij werkzaamheden heeft verricht voor derden waarbij de medeverdachten tassen uit containers haalden, dat hij daar geld mee verdiende en dat hij de medeverdachten geld gaf voor hun werkzaamheden. Daarnaast vinden de verklaringen van de medeverdachten in belangrijke mate steun in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte A] – die een soortgelijke verklaring als de verdachte heeft afgelegd – alsmede in de bevindingen en observaties van de politie en de door de politie afgeluisterde (telefoon)gesprekken, die tot het bewijs zijn gebezigd. Omdat voldoende zwaarwegend ander bewijs voorhanden is, is het gebruik voor het bewijs van de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte B] en [medeverdachte C] , ondanks dat de verdediging haar ondervragingsrecht niet heeft kunnen effectueren, niet onverenigbaar met het bepaalde in artikel 6, eerste en derde lid, aanhef en onder d, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Deze verklaringen zullen dan ook tot het bewijs worden gebezigd.
4.1.4.
Medeplegen
De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is voor een rol van de verdachte in de zin van medeplegen. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Vooropgesteld wordt dat medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten veronderstelt, waarbij het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip (HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474).
De verdachte heeft verklaard dat zijn medeverdachten tassen uit containers haalden, dat hij die tassen op een later moment zag, dat hij hier geld mee verdiende en dat hij de medeverdachten geld gaf voor hun werkzaamheden. Op grond van door de politie afgeluisterde gesprekken stelt de rechtbank vast dat in december 2011 een container in de Rotterdamse haven is ‘leeggehaald’ en dat de verdachte daar geld voor heeft gekregen. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank met betrekking tot de bijdrage van de verdachte aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten verder vast dat:
  • zowel in november 2011 als in december 2011 met behulp van een Citroën Berlingo tassen met verdovende middelen vanuit de haven zijn vervoerd, dat de verdachte in november de Citroën Berlingo, met daarin de tassen, heeft opgewacht en dat hij vervolgens achter de Citroën Berlingo is aangereden;
  • de verdachte in december, nadat de tassen waren opgehaald, de sleutel van de Citroën Berlingo heeft gekregen, is weggegaan en later de medeverdachte van wie de Citroën Berlingo was bij deze auto heeft afgezet;
  • de verdachte in december de dag na het ophalen van de tassen met verdovende middelen medeverdachten geld heeft gegeven voor hun werkzaamheden.
Uit de bewijsmiddelen volgt tevens dat de verdachte in de periode van begin maart tot en met eind juni 2012 telefonisch contact heeft gehad met medeverdachten. Uit de inhoud van de betreffende telefoongesprekken in samenhang bezien met andere gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat deze gesprekken telkens betrekking hadden op het voornemen om vanuit Zuid-Amerika verdovende middelen in te voeren, alsook dat:
  • de verdachte medeverdachte [medeverdachte A] aanstuurde;
  • de verdachte door medeverdachte [medeverdachte A] werd geïnformeerd over de stand van zaken;
  • de verdachte medeverdachte [medeverdachte E] meermalen instructies gaf.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte geleverde bijdrage aan het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde van voldoende gewicht is om de kwalificatie medeplegen te kunnen rechtvaardigen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn medeverdachten dat sprake is van medeplegen van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
4.1.5.
Verdovende middelen
De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat het in deze zaak gaat om cocaïne omdat geen cocaïne is aangetroffen, de verklaringen van [medeverdachte B] en [medeverdachte C] van het bewijs moeten worden uitgesloten, er in de door de politie afgeluisterde gesprekken niet is gesproken over cocaïne en geen gebruik is gemaakt van versluierd taalgebruik.
De rechtbank overweegt dienaangaande allereerst dat zowel medeverdachte [medeverdachte B] als medeverdachte [medeverdachte C] tegenover de politie heeft verklaard dat er via (sporttassen die zich bevonden in) containers verdovende middelen Nederland werden ingevoerd. Ook het omkopen (en inschakelen) van een douanemedewerker bevestigt dit: de betreffende douanemedewerker heeft ook toegegeven dat het om partijen verdovende middelen ging. Vaststaat dat zich in de sporttassen die op 25 juli 2012 door de medeverdachten zijn ingevoerd cocaïne bevond. Uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de sporttassen die in de periode vóór 25 juli 2012 door de verdachte en zijn medeverdachten in de Rotterdamse haven uit containers werden (beoogd te worden) gehaald eveneens afkomstig waren of zouden zijn uit Zuid-Amerika. Als een feit van algemene bekendheid heeft te gelden dat op deze wijze grote partijen cocaïne vanuit Zuid-Amerika Nederland worden binnengebracht. De rechtbank acht derhalve bewezen dat de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten betrekking hebben op cocaïne.
4.1.6.
Criminele organisatie
Vooropgesteld wordt het volgende.
Voor de bewezenverklaring van ‘een organisatie’ als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen. Dit kan blijken uit gemeenschappelijke regels en doelstellingen, maar ook uit een zekere gelaagdheid van het samenwerkingsverband en/of een rolverdeling tussen en positie van de individuele deelnemers binnen het samenwerkingsverband. Ook interne vormen van sanctioneren van overtreden van die regels of een gezamenlijk optreden naar buiten kunnen wijzen op het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband.
Van deelname aan een dergelijke organisatie is sprake indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Ook is vereist dat de deelnemer (tenminste) wetenschap heeft dat er misdrijven worden gepleegd door/binnen het samenwerkingsverband waar hij of zij deel van uitmaakt. Daarbij is niet vereist dat komt vast te staan dat de betrokkene moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Door de raadslieden is niet betwist dat sprake is van een criminele organisatie. Dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook genoegzaam uit de gebezigde bewijsmiddelen.
Wel betwist is dat de verdachte heeft deelgenomen aan die criminele organisatie. Uit hetgeen hiervoor ten aanzien van medeplegen is overwogen, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte een aandeel heeft gehad in de door de betreffende criminele organisatie gepleegde en beraamde misdrijven. Dat de verdachte behoorde tot het samenwerkingsverband blijkt bovendien uit de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte B] en [medeverdachte D] . [medeverdachte B] heeft tegenover de politie verklaard dat er groepen zijn die containers leeghalen en dat de verdachte deel uitmaakt van ‘zijn’ groep. [medeverdachte D] heeft verklaard dat de verdachte hem heeft verteld dat hij verdovende middelen Nederland binnenbracht en dat hij jongens had die dat werk voor hem deden. Ook uit een door de politie afgeluisterd telefoongesprek tussen medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte E] , waarin [medeverdachte E] spreekt over ‘het team’, dat blijkens de inhoud van het gesprek onder anderen bestaat uit de verdachte, blijkt dat de verdachte behoorde tot het samenwerkingsverband.
4.1.7.
Witwassen
De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat sprake is van witwassen. Zij hebben in dit verband aangevoerd dat de verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van het bij hem aangetroffen geldbedrag niet zo onwaarschijnlijk is dat het niet anders kan zijn dan dat het geld een criminele herkomst heeft. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Voor een veroordeling ter zake van witwassen van een geldbedrag is vereist dat vaststaat dat het geldbedrag – onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan het bewijs dat onder een verdachte aangetroffen contant geld ‘uit enig misdrijf afkomstig is’ ook aanwezig worden geacht indien geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf. Daarvoor is nodig dat het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs bij te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Indien de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat:
  • tijdens een veiligheidscontrole op Rotterdam airport bij de verdachte contant geld is aangetroffen;
  • het een zeer groot bedrag betreft, te weten 56.293,20 euro;
  • het bedrag onder meer bestond uit 111 bankbiljetten van 500 euro;
  • de verdachte de bankbiljetten van 500 euro had verborgen in zijn onderbroek;
  • de verdachte de verplichting tot het doen van aangifte als bedoeld in artikel 3 van de Europese verordening betreffende de controle van liquide middelen die de Europese Unie binnenkomen of verlaten had genegeerd.
De verdachte heeft met betrekking tot de herkomst van het geld verklaard dat 45.000 euro speelwinst betreft, afkomstig van bezoeken aan het Holland Casino in de periode van 26 augustus 2011 tot 5 september 2011, en dat de rest van het geldbedrag afkomstig is uit leningen. De verdachte heeft verklaard dat hij 25.000 euro heeft geleend van [getuige] .
Bij nader onderzoek naar de herkomst van het geld is onder meer het volgende gebleken. De verdachte heeft aan de Koninklijke Marechaussee een leenovereenkomst overgelegd betreffende de lening van [getuige] . Deze leenovereenkomst is gedateerd maart 2011. Uit de verklaring van de getuige [getuige] blijkt echter dat hij uitsluitend op 10 augustus 2010 een bedrag van 25.000 euro aan de verdachte heeft uitgeleend en dat daartoe op diezelfde datum een leenovereenkomst is ondertekend.
Uit onderzoek naar bezoeken van de verdachte aan het Holland Casino is gebleken dat speelwinsten niet standaard worden geregistreerd, dat de verdachte een entreeverbod opgelegd heeft gekregen voor de duur van een jaar – eindigend op 26 augustus 2011 – omdat hij hoge verliezen leed gedurende bezoeken aan het casino, en dat de verdachte bij een bezoek aan het Holland Casino enkele dagen vóór zijn aanhouding op Rotterdam airport op een verlies van 20.500 euro stond.
Gelet op deze bevindingen, zal de rechtbank de verklaring van de verdachte dat het geld een legale herkomst had als hoogst onwaarschijnlijk terzijde schuiven. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat het bij de verdachte aangetroffen geld uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank heeft daarbij tevens in ogenschouw genomen de hoogte van het contante geldbedrag, het feit dat het bedrag overwegend bestond uit coupures van 500 euro – waarvan algemeen bekend is dat deze met name in het criminele circuit worden gebruikt –, de wijze waarop het geldbedrag door de verdachte werd vervoerd en het feit dat de verdachte de aangifteplicht heeft genegeerd.
4.1.8.
Opzet op het niet voldoen aan de aangifteplicht
De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat sprake is van opzet op het niet voldoen van de aangifteplicht. De verdachte zou niet hebben geweten dat hij verplicht was om aangifte te doen.
De rechtbank stelt voorop dat bij economische delicten het opzet van de verdachte slechts gericht behoeft te zijn op de gedraging en niet op de wederrechtelijkheid daarvan. De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat het opzet van de verdachte was gericht op het buiten de Europese Unie brengen van het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag. Hiermee is het opzet gegeven. Daaraan doet niet af dat de verdachte naar eigen zeggen niet zou hebben geweten dat hij verplicht was om aangifte te doen.
4.1.9.
Conclusie
De rechtbank verwerpt de tot vrijspraak strekkende verweren.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II, die deel uitmaakt van dit vonnis, is de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 1 november 2011 tot en met 16 november 2011
, te Oostvoorne en/of te Rockanje en/of Rotterdam, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,afleveren,
verstrekken,vervoeren en
/ofbinnen het grondgebied van Nederland brengen van een
(handels
)hoeveelheid cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
althans een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst Ivoor te bereiden en
/ofte bevorderen,
  • een
  • zich en
  • voorwerpen en
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
  • met (een) mededader(s) contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met betrekking tot het (voorgenomen) invoeren en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of
  • (een
    )ander
    (en)bewogen om mee te doen
    en/of geld in het vooruitzicht gesteld en/of verstrekt en/of ontvangen en/of
  • een auto (merk Citroën Berlingo)
  • [medeverdachte B] bewogen die auto op zijn naam te laten zetten en/of
  • [medeverdachte B] bewogen zijn toegangsbatch voor het terrein van ECT uit te lenen en/of
  • een toegangsbatch ten name van [medeverdachte B] uitgeleend en
  • die toegangsbatch (teneinde zich toegang te kunnen verschaffen tot het ECT terrein) voorhanden gehad en
  • (een
    )auto
    (‘s)voorhanden gehad om daarmee (ter beveiliging) in de buurt van voornoemde Citroën met daarin voornoemde cocaïne te verblijven en
    /of
  • (telefonisch
    )contact gehouden en
    /ofinformatie uitgewisseld met
    (een
    )mededader
    (s) voor en/of tijdens en/ofrond de tijd dat een actie plaats vond om voornoemde cocaïne uit een container te halen en
    /ofte vervoeren en
    /of
  • tassen
2.
hij in
of omstreeksde periode van 1 december 2011 tot en met 21 december 2011,
te Oostvoorne en/of Rotterdam, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,afleveren,
verstrekken,vervoeren en
/ofbinnen het grondgebied van Nederland brengen van een
(handels
)hoeveelheid cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
althans een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,voor te bereiden en
/ofte bevorderen,
-
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en/of
  • zich en
  • voorwerpen en
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
-
met (een) mededader(s) contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of
afspraken gemaakt met betrekking tot het (voorgenomen) invoeren en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of
  • (een) ander(en) benaderd om mee te doen en/of
  • geld in het vooruitzicht gesteld en/of verstrekt en/of ontvangen en/of
  • een auto (merk Citroën Berlingo) voorhanden gehad en
  • (een
    )auto
    ('s
    )voorhanden gehad om daar mee (ter beveiliging) in de buurt van voornoemde Citroën met daarin voornoemde cocaïne te verblijven en/of
  • (telefonisch
    )contact onderhouden met
    eenmededader
    (s) voor en/oftijdens
    en/of rondde tijd dat een actie plaats vond om voornoemde cocaïne uit een container te halen en te vervoeren en
    /of
  • een container bevattend sporttassen met voornoemde cocaïne
3.
hij in
of omstreeksde periode van 1 maart 2012 tot en met 3 juli 2012,
te Oostvoorne en/of Rockanje en/of Rotterdam, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,meermalen (telkens)
althans éénmaal,om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,afleveren,
verstrekken,vervoeren en
/ofbinnen het grondgebied van Nederland brengen van een
(handels
)hoeveelheid cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
althans een middel vermeld lijst I van de Opiumwet,voor te bereiden en
/ofte bevorderen,
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en/of
  • zich en
  • voorwerpen en
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
  • contact onderhouden en
  • opdracht gegeven tot het vinden en
  • (om
    ) één of meerdienstrooster
    (s
    ) (van ploeg E2 werkzaam bij de ECT
    ), in elk geval één of meer document(en) waarop was af te lezen wanneer medewerkers van ploeg E2 in een bepaalde periode waren ingeroosterdverzocht en
    /of dergelijke papierenverstrekt en
    /ofvoorhanden gehad en
    /ofdaarover gecommuniceerd en
    /of
  • een lijst met bootnamen voorhanden gehad en
  • (een)pers
    (o)n
    (en
    )benaderd om mee te doen en
    /of
  • geld
4.
hij in
of omstreeksde periode van 1 november 2011 tot en met 25 juli 2012
te Rotterdam en/of Rockanje en/of Oostvoorne in elk gevalin Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke, naast verdachte bestond uit een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso
(o)n
(en
), te weten [medeverdachte F] en
/ of[medeverdachte A] en
/ of[medeverdachte G] en
/ of[medeverdachte C] en
/ of[medeverdachte H] en
/ ofde [medeverdachte I] en
/ of[medeverdachte B] en
/ofeen
of meerandere pers
o(o
)n
(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het (meermalen) binnen het grondgebied van Nederland brengen
en/of verkopenen
/ofafleveren
en/of verstrekkenen
/ofvervoeren
en/of aanwezig hebbenvan
(een
)middel
(en)als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en/of het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, terwijl dit betrekking had op
een of meer(grote)
(handels
)hoeveelhe
(i)d
(en
)cocaïne.
5.
hij op
één of meertijdstip
(pen
)gelegen in
of omstreeksde periode van 1 oktober 2011 tot en met 26 juli 2012 te Rotterdam en
/ofRozenburg
, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens
)opzettelijk een ambtenaar, te weten [medeverdachte D] , in de functie van douaneambtenaar in dienst van de Belastingdienst te Rotterdam, een gift en
/ofbelofte heeft gedaan
dan wel een dienst heeft verleend en/of aangeboden(telkens) met het oogmerk om die ambtenaar [medeverdachte D] te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, hebbende hij, verdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s), die [medeverdachte D] voornoemd in voormelde periode de volgende giften gedaan:
  • een
  • een of meerdere telefoon(s) en/of
hebbende hij, verdachte,
en/of (een of meer van) zijn mededader(s),die [medeverdachte D]
voornoemd, in voormelde periode na te noemen belofte gedaan:
- de toezegging dat hij, verdachte, die [medeverdachte D] voornoemd financieel zou helpen (ten behoeve van aflossing van de gokschulden van die [medeverdachte D] );
zijnde die gift en
/ofbelofte telkens gedaan met het oogmerk om die [medeverdachte D] te bewegen
in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen en iets na te laten, te weten het
(voor
)
hem, verdachte
en/of zijn mededader(s)
  • opzoeken en
  • informeren omtrent en
  • (bij het uitvoeren van zijn werk voor de douane
    )een oogje in het zeil te houden en
    /of (voor zijn
    /hunhandel in verdovende middelen
    )mogelijk relevante (douane) informatie verstrekken;
6.
hij op
of omstreeks 09 september 2011 te Rotterdam,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van (een
)voorwerp
(en), te weten een hoeveelheid geld (ter waarde van ongeveer 56.293,20 EURO),
althans enig geldbedrag,
de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of (van) (een) voorwerp(en), te weten voornoemde hoeveelheid geld,voorhanden heeft gehad
en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
7.
hij op
of omstreeks9 september 2011 te Rotterdam,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan nietopzettelijk
,niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van (schriftelijke)
(volledige en/of juiste)aangifte, zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers heeft hij toen en daar geen
, onvolledig of onjuiste,aangifte gedaan
(tevens door (na ontdekking) te verklaren dat hij, verdachte, een bedrag van EURO 35.000,=, en/of EURO 40.000,= bij zich had), terwijl hij die Gemeenschap
binnenkwam ofverliet en liquide middelen ten bedrage van EURO 10.000 of meer vervoerde, te weten
(in totaal ongeveer)EURO 56.293,20.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen, door zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen, door zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen en gelden voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als
bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
aan een ambtenaar een gift of belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
witwassen.
Het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
als degene, die uit hoofde van artikel 3 van verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten (verordening) verplicht is tot het doen van aangifte, deze aangifte opzettelijk niet doen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het via de Rotterdamse haven invoeren van (zeer) grote hoeveelheden cocaïne. De verdachte en zijn medeverdachten, onder wie een aantal havenmedewerkers, hebben verschillende malen de invoer van cocaïne voorbereid en bevorderd. De verdachte was de leider van de organisatie en had aldus een cruciale en initiërende rol. Het gebruik van drugs vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Daarnaast brengen het gebruik van drugs en de handel daarin andere vormen van criminaliteit met zich mee. De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan omkoping van een douaneambtenaar, witwassen en het niet doen van aangifte als bedoeld in de Europese verordening betreffende de controle van liquide middelen die de Europese Unie binnenkomen of verlaten. Op feiten zoals de onderhavige kan, gelet op de ernst ervan, niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerp

Het onder 6 bewezen verklaarde feit is met betrekking tot het onder de verdachte in beslag genomen en aan hem toebehorende geldbedrag begaan. De rechtbank zal daarom het in beslag genomen geldbedrag van € 56.293,20 verbeurd verklaren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 177 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 10a en 11a van de Opiumwet en artikel 10:1 van de Algemene Douanewet.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
verklaart verbeurdals bijkomende straf voor feit 6 het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van
€ 56.293,20.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. S.M. den Hollander en A.E. Kleene-Krom, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Biemond, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2016.
Bijlage I bij het vonnis van 4 februari 2016 inzake [verdachte]
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
(Zaak 16 november 2011)
hij
in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 16 november 2011, te Oostvoorne en/of te Rockanje en/of Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (handels)hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
  • met (een) mededader(s) contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met betrekking tot het (voorgenomen) invoeren en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of
  • (een) ander(en) bewogen om mee te doen en/of geld in het vooruitzicht gesteld en/of verstrekt en/of ontvangen en/of
  • een auto (merk Citroën Berlingo) laten aangeschaffen of aangeschaft en/of voorhanden gehad en/of gebruikt
  • [medeverdachte B] bewogen die auto op zijn naam te laten zetten en/of
  • [medeverdachte B] bewogen zijn toegangsbatch voor het terrein van ECT uit te lenen en/of
  • een toegangsbatch ten name van [medeverdachte B] uitgeleend en/of
  • die toegangsbatch (teneinde zich toegang te kunnen verschaffen tot het ECT terrein) voorhanden gehad en/of
  • (een) auto('s) voorhanden gehad om daar mee (ter beveiliging) in de buurt van voornoemde Citroën met daarin voornoemde cocaïne te verblijven en/of
  • (telefonisch) contact gehouden en/of informatie uitgewisseld met (een) mededader(s) voor en/of tijdens en/of rond de tijd dat een actie plaats vond om voornoemde cocaïne uit een container te halen en/of te vervoeren en/of
  • tassen (met cocaïne althans een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet) en/of geld voorhanden gehad en/of overgedragen;
2.
(zaak 21 december 2011)
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2011 tot en met 21 december 2011, te Oostvoorne en/of Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (handels) hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
  • met (een) mededader(s) contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met betrekking tot het (voorgenomen) invoeren en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of
  • (een) ander(en) benaderd om mee te doen en/of
  • geld in het vooruitzicht gesteld en/of verstrekt en/of ontvangen en/of
  • een auto (merk Citroën Berlingo) voorhanden gehad en/of gebruikt om het terrein van ECT op te rijden en/of (vervolgens aldaar) tassen met die cocaïne (afkomstig uit een container) in te laden en/of mee te vervoeren en/of
  • (een) auto(‘s) voorhanden gehad om daar mee (ter beveiliging) in de buurt van voornoemde Citroën met daarin voornoemde cocaïne te verblijven en/of
  • (telefonisch) contact onderhouden met mededader(s) voor en/of tijdens en/of rond de tijd dat een actie plaats vond om voornoemde cocaïne uit een container te halen en te vervoeren en/of
  • een container bevattend sporttassen met voornoemde cocaïne en/of (een) andere container(s)zodanig geplaatst en/of laten plaatsen dat de sporttassen met cocaïne (ongezien) uit eerstgenoemde container kon worden verwijderd;
3.
(zaak Ans en Lisa, zaak april)
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2012 tot en met 3 juli 2012, te Oostvoorne en/of Rockanje en/of Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen (telkens) althans éénmaal,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (handels)hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans een middel vermeld lijst I van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, om daarbij behulpzaam te zijn en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
  • contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of informatie opgezocht en/of afspraken gemaakt en/of (een) bespreking(en) gehad met betrekking tot het voorgenomen invoeren en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne (onder andere ten aanzien van de na(a)m(en) en/of verwachte vertrek- en aankomstdatum/data en/of positie(s) van een schip of schepen waarop beoogd werd cocaïne te vervoeren en/of een voor het (verder) vervoer van de cocaïne aan te schaffen auto) en/of
  • opdracht gegeven tot het vinden en/of de aanschaf van die auto en/of
  • (om) één of meer dienstrooster(s) (van ploeg E2 werkzaam bij de ECT), in elk geval één of meer document(en) waarop was af te lezen wanneer medewerkers van ploeg E2 in een bepaalde periode waren ingeroosterd verzocht en/of dergelijke papieren verstrekt en/of voorhanden gehad en/of daarover gecommuniceerd en/of
  • een lijst met bootnamen voorhanden gehad en/of getoond en/of
  • (een) pers(o)n(en) benaderd om mee te doen en/of
  • geld en/of (een) telefoon(s) verstrekt en/of voorhanden gehad;
4.
(zaak criminele organisatie)
hij
in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 25 juli 2012 te Rotterdam en/of Rockanje en/of Oostvoorne in elk geval in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke, naast verdachte bestond uit een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten
[medeverdachten A, B, C, F, G, H en I]
en/of een of meer andere pers(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten het (meermalen) binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, terwijl dit betrekking had op een of meer (grote) (handels)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne;
5.
(Zaak Kapingamarangi)
hij
op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2011 tot en met 26 juli 2012 te Rotterdam en/of Rozenburg, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk een ambtenaar, te weten [medeverdachte D] , in de functie van douaneambtenaar in dienst van de Belastingdienst te Rotterdam,
een gift en/of belofte heeft gedaan dan wel een dienst heeft verleend en/of aangeboden
(telkens) met het oogmerk om die ambtenaar [medeverdachte D] te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten
hebbende hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s), die [medeverdachte D] voornoemd in voormelde periode de volgende giften gedaan:
  • een of meerdere geldbedrag(en) (van in het totaal ongeveer) 5.000,00 en/of
  • een of meerdere telefoon(s) en/of
hebbende hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s), die [medeverdachte D]
voornoemd, in voormelde periode na te noemen belofte gedaan:
- de toezegging dat hij, verdachte die [medeverdachte D] voornoemd financieel zou helpen (ten behoeve van aflossing van de gokschulden van die [medeverdachte D] );
zijnde die gift en/of belofte telkens gedaan met het oogmerk om die [medeverdachte D] te bewegen
in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen en iets na te laten, te weten het (voor)
hem, verdachte en/of zijn mededader(s)
  • opzoeken en/of doorgeven van informatie omtrent (een) container(s) (of die al dan niet gecontroleerd zou gaan worden) en/of
  • informeren omtrent en/of verstrekken van (een) afdruk(ken) van een bericht van het intranet van de douane aangaande een onderschepte zending verdovende middelen en/of
  • (bij het uitvoeren van zijn werk voor de douane) een oogje in het zeil te houden en/of (voor zijn/hun handel in verdovende middelen) mogelijk relevante (douane) informatie verstrekken;
6.
hij
op of omstreeks 09 september 2011 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van (een) voorwerp(en), te weten een hoeveelheid geld (ter waarde van ongeveer 56.293,20 EURO), althans enig geldbedrag,
de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of (van) (een) voorwerp(en), te weten voornoemde hoeveelheid geld, voorhanden heeft gehad en/of gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geldbedrag geheel
of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
7.
hij,
op of omstreeks 9 september 2011 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
al dan niet opzettelijk, niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van (schriftelijke) (volledige en/of juiste) aangifte, zoals bedoeld in. artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers heeft hij toen en daar geen, onvolledig of onjuiste, aangifte gedaan (tevens door (na ontdekking) te verklaren dat hij, verdachte, een bedrag van EURO 35.000,=, en/of EURO 40.000,= bij zich had), terwijl hij die Gemeenschap binnenkwam of verliet en liquide middelen ten bedrage van EURO 10.000 of meer vervoerde, te weten (in totaal ongeveer) EURO 56.293,20.