ECLI:NL:RBROT:2016:8658

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2016
Publicatiedatum
14 november 2016
Zaaknummer
10/997004-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor passieve omkoping en valsheid in geschrift door financieel adviseur van woningcorporatie

Op 14 november 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die als financieel adviseur en treasurer werkzaam was bij [Stichting 1] en [Stichting 2]. De verdachte werd beschuldigd van passieve omkoping en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2004 tot en met 20 juni 2014, in strijd met de goede trouw, giften heeft aangenomen van een geldmakelaar en deze betalingen heeft verzwegen tegenover zijn werkgever. Daarnaast heeft hij in de periode van 15 december 2006 tot en met 31 december 2009 valse facturen opgemaakt, die bedoeld waren om als bewijs te dienen voor verrichte werkzaamheden die in werkelijkheid niet hadden plaatsgevonden.

De officieren van justitie, mrs. M.J. Dontje en A. Rogaar, eisten een gevangenisstraf van zeven maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van vijf maanden op. De rechtbank overwoog dat de verdachte, door zijn functie als treasurer van een woningcorporatie, een voorbeeldfunctie vervulde en dat zijn gedrag het vertrouwen in de integriteit van woningcorporaties heeft geschaad. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn proceshouding en het feit dat hij een schadevergoeding had aangeboden aan de stichting. Desondanks vond de rechtbank dat de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vereisten.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.E.G. Busemeijer genaamd Lagemann, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/997004-14
Datum uitspraak: 14 november 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
raadsman mr. H.S. de Lint, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 en 31 oktober 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. M.J. Dontje en A. Rogaar hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.

4.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2004
tot en met 20 juni 2014 in Nederland, telkens anders dan als ambtenaar, te
weten als Financieel Adviseur en/of Treasurer van [Stichting 1]
te [vestigingsplaats] (verder te noemen: [Stichting 1] ) en/of
Controller van [Stichting 1] en/of [Stichting 2] (zijnde de
rechtsopvolger van [Stichting 1] per 1 juni 2011) en/of Senior Adviseur
Treasury van [Stichting 2] ), naar aanleiding van hetgeen hij,
verdachte, in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen
of nalaten giften, te weten de betaling van cash
geldbedragen (2 x circa Euro 3.000,-) en de betaling van
girale geldbedragen (in totaal ten bedrage van circa Euro 160.475,-), van [medeverdachte] (en/of zijn bedrijf) heeft
aangenomen en dit aannemen in strijd met de goede trouw telkens heeft
verzwegen tegenover zijn werkgever.
2.
Hij op tijdstippen in de periode van 15 december 2006
tot en met 31 december 2009 in Nederland,
zes (6), facturen van [bedrijf 1]
( [bedrijf 1] ) gericht aan [bedrijf 2]
ten bedrage van in totaal circa Euro 120.000,- (te weten:
DOC-020 en/of DOC-019 en/of DOC-008 en/of DOC-009 en/of DOC-010 en/of DOC-011),
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs
van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt
immers heeft hij, valselijk en in
strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven –
op die facturen vermeld dat door [bedrijf 1]
werkzaamheden en/of diensten (te weten:
"begeleiding van financieringen") zijn verricht ten behoeve van [bedrijf 2]
terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden en/of
diensten niet, door [bedrijf 1]
zijn verricht ten behoeve van [bedrijf 2]
zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1.
het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking heeft gedaan en/of nagelaten, aannemen van een gift en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever, meermalen gepleegd;
Feit 2.
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, werkzaam als treasurer bij [Stichting 1] / [Stichting 2] , heeft zich schuldig gemaakt aan passieve niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift. In de jaren 2005 tot en met 2010 heeft hij in totaal ongeveer € 166.000 ontvangen van een geldmakelaar die bemiddelde bij transacties tussen [Stichting 1] / [Stichting 2] en geldverstrekkers, terwijl hij dit tot medio 2014 voor zijn werkgever heeft verzwegen. Ook heeft de verdachte valse facturen opgemaakt om voor anderen het karakter van die betalingen te verhullen. De verdachte heeft zijn werkgever pas op de hoogte gesteld van deze betalingen nadat de oud-treasurer van de [Stichting 3] in juni 2014 tegenover de parlementaire enquêtecommissie verklaarde dat ook de treasurer van [Stichting 1] / [Stichting 2] smeergeld had gekregen.
Met de strafbaarstelling van passieve niet-ambtelijke omkoping heeft de wetgever de zuiverheid van de dienstbetrekking en het vertrouwen dat een werkgever in zijn werknemer moet kunnen stellen willen beschermen. Een nevengeschikt oogmerk ziet op het beschermen van concurrentieverhoudingen. Blijkens de wetsgeschiedenis is de strafbaarstelling van passieve niet-ambtelijke omkoping ingegeven door de vrees voor verval van de publieke moraal. Het vertrouwen dat een werkgever aan een werknemer moet schenken zal toenemen waar bevoegdheden meer worden gedelegeerd en specialisatie binnen ondernemingen voortschrijdt. In een maatschappij waarin de welvaart toeneemt, zo overwoog de wetgever, zal de verleiding toenemen om zich op onregelmatige wijze bezit toe te eigenen. Wanneer daartegen niet strafrechtelijk kon worden opgetreden, zo vreesde de wetgever, dreigde omkoping een maatschappelijk geaccepteerd verschijnsel te worden waarmee een verzwakking van de publieke moraal gepaard zou gaan, nu was gebleken dat niet iedereen het moreel verwerpelijke van dergelijk handelen aanstonds inzag. Voorts achtte de wetgever bescherming van vertrouwensverhoudingen bij het vervullen van contracten, meer in het bijzonder in de dienstbetrekking, van openbaar belang.
Het aannemen van gelden zoals de verdachte heeft gedaan, is naar het oordeel van de rechtbank bij uitstek een voorbeeld van handelen in strijd met de integriteit en de openheid die de wetgever heeft bedoeld te beschermen.
De handelwijze van verdachte is temeer laakbaar nu hij fungeerde als treasurer van een woningcorporatie die zich richt op de sociale woningbouw en de volkshuisvesting voor de minst bedeelden in de samenleving. Hij vervulde een maatschappelijke voorbeeldfunctie en zijn gedrag in die hoedanigheid had daarom bij uitstek onberispelijk moeten zijn. Hij heeft door zijn grensoverschrijdend gedrag niet alleen het vertrouwen van [Stichting 1] / [Stichting 2] geschaad, maar ook het vertrouwen van de maatschappij in de integriteit van woningcorporaties.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in gunstige zin voor de verdachte rekening gehouden met verdachtes proceshouding en met de omstandigheid dat hij een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten die voorziet in vergoeding door de verdachte van de door [Stichting 1] / [Stichting 2] geleden schade. Daarnaast blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 september 2016, dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Vrijwel inherent aan het plegen van dergelijke feiten is dat bij ontdekking van het handelen van de verdachte zware repercussies volgen, waaronder ontslag. De rechtbank heeft zich er rekenschap van gegeven dat het handelen van de verdachte zware gevolgen voor hem en zijn gezin heeft gehad; hij heeft zijn baan verloren en zijn goede naam wat hem ernstig belemmert in het vinden van een nieuwe dienstbetrekking, en hij is aansprakelijk gesteld voor de schade die [Stichting 1] / [Stichting 2] heeft geleden. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat, gezien de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact en met het oog op normstelling generale preventie en vergelding, op de bewezenverklaarde feiten niet anders gereageerd kan worden dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57, 225 en 328ter van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Snitker, voorzitter,
en mrs. B.A. Cnossen en M.M. Koevoets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E.G. Busemeijer genaamd Lagemann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 november 2016.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
(onderzoek [Stichting 2] / gefisnunmer 54988);
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2004
tot en met 20 juni 2014 te Rotterdam en/of Soest en/of Almere en/of Utrecht
en/of Laren, in elk geval in Nederland, (telkens) anders dan als ambtenaar, te
weten als Financieel Adviseur en/of Treasurer van [Stichting 1]
te [vestigingsplaats] (verder te noemen: [Stichting 1] ) en/of
Controller van [Stichting 1] en/of [Stichting 2] (zijnde de
rechtsopvolger van [Stichting 1] per 1 juni 2011) en/of Senior Adviseur
Treasury van [Stichting 2] ), naar aanleiding van hetgeen hij,
verdachte, in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen
of nalaten een of meer gift(en), te weten de betaling van een of meer cash
geldbedrag(en) (2 x circa Euro 3.000,-) en/of de betaling van een of meer
girale geldbedrag(en) (in totaal ten bedrage van circa Euro 160.475,-), in elk
geval enig(e) geldbedrag(en), van [medeverdachte] (en/of zijn bedrijf) heeft
aangenomen en dit aannemen in strijd met de goede trouw (telkens) heeft
verzwegen tegenover zijn werkgever;
Artikel 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht art 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
(onderzoek [Stichting 2] / gefismmmer 54988):
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 december 2006
tot en met 31 december 2009 te Soest en/of Utrecht en/of Almere en/of Laren,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
zes (6), althans een of meer, factu(u)r(en) van [bedrijf 1]
( [bedrijf 1] ) en/of hem, verdachte, gericht aan [bedrijf 2]
en/of [medeverdachte] ten bedrage van in totaal circa Euro 120.000,- (te weten:
DOC-020 en/of DOC-019 en/of DOC-008 en/of DOC-009 en/of DOC-010 en/of DOC-011),
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs
van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of
laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in
strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven –
op/in die factu(u)r(en) vermeld dat door [bedrijf 1]
en/of hem, verdachte, werkzaamheden en/of diensten (te weten:
"begeleiding van financieringen") zijn verricht ten behoeve van [bedrijf 2]
en/of [medeverdachte] , terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden en/of
diensten niet, althans niet geheel, door [bedrijf 1]
en/of hem, verdachte, zijn verricht ten behoeve van/voor [bedrijf 2]
en/of [medeverdachte]
en/of (telkens)
op/in die factu(u)r(en) (een) factuurbedrag(en) vermeld dat/die in
werkelijkheid geen, althans niet volledig, betrekking heeft op die in die
factu(u)r(en) vermelde(n) werkzaamheden en/of diensten,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Artikel 225 lid 1 jo 47 Wetboek van Strafrecht