Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 10/740076-16
Datum uitspraak: 25 oktober 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie de Schie,
raadsman mr. A.T. Tilburg, advocaat te Rotterdam.
Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2016.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. M. Tiebosch heeft gevorderd:
- vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
Waardering van het bewijs
Feit 1 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde doodslag niet wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard, omdat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zijn zusje met opzet om het leven heeft willen brengen. De verdachte zal daarom zonder verdere motivering van die ten laste gelegde doodslag worden vrijgesproken.
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De verdachte heeft in 2012 voor 500 euro een wapen gekocht. Hij verkeerde in de veronderstelling dat het om een nepwapen ging. Na de aankoop heeft hij het wapen begraven in een park. Op 15 februari 2016 heeft verdachte besloten dat hij het wapen wilde verkopen. Hij heeft het opgegraven in het park en in zijn slaapkamer in de woning van zijn ouders aan de [adres] onder een deken op zijn bed gelegd. De verdachte heeft de patroonhouder uit het wapen gehaald en los naast het wapen neergelegd.
Op 16 februari 2016 heeft de verdachte het wapen onder de deken vandaan gepakt en met het wapen zitten spelen. Bij dat spelen heeft de verdachte een ronddraaiende beweging gemaakt met het wapen, waarbij hij zijn vinger in de trekkerbeugel hield. Het wapen is afgegaan en de kogel uit het wapen heeft het zusje van de verdachte, [slachtoffer] , die in de kamer aan het schoonmaken was, geraakt in de rug.
[slachtoffer] is links op haar rug geraakt door de kogel. De kogel heeft aanzienlijk letsel veroorzaakt in het bovenlichaam van [slachtoffer] en als gevolg van dit letsel is zij op 16 februari 2016 is overleden.
Het wapen dat de verdachte heeft gebruikt is een omgebouwd gaspistool. Doordat de sper uit de loop van het wapen is verwijderd, kan het wapen worden gebruikt om een kogel te verschieten. Ook de bij het wapen aangetroffen patronen zijn omgebouwd, in die zin dat de patronen zijn voorzien van loden projectielen.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde dood door schuld, nu er geen sprake is van zeer, althans aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar slechts van een zeer tragisch ongeval.
Beoordeling
De vraag die mede gelet op het gevoerde verweer moet worden beantwoord is of het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als - kort gezegd - roekeloos of (zeer) aanmerkelijk onvoorzichtig, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat zijn zusje als gevolg van dat handelen is overleden. Voor de beantwoording van deze vraag is de verklaring van de verdachte van belang.
De verdachte heeft verklaard dat de dood van [slachtoffer] een ongeluk is geweest. Hij heeft steeds in de veronderstelling verkeerd dat het wapen een nepwapen was. Vervolgens heeft hij het wapen gepakt om [slachtoffer] ‘een ‘trucje’ te laten zien. Hij heeft het wapen rondgedraaid, terwijl hij zijn wijsvinger in de trekkerbeugel, bij de trekker had en het vervolgens weer vastgepakt. Hierbij is het wapen afgegaan en heeft de kogel zijn zusje geraakt.
De verdachte heeft verder verklaard dat hij het wapen van een man van wie hij de naam niet wil noemen voor 500 euro heeft gekocht. Na de aanschaf van het wapen heeft hij getwijfeld of het wel een nepwapen was zoals de verkoper hem had verteld, omdat het wapen er wel als een echt wapen uitzag. Hij heeft op internet (Google en YouTube), gezocht naar het specifieke merk en type van het door hem gekochte wapen en munitie, om er zeker van te zijn dat het door hem gekochte wapen daadwerkelijk een nepwapen was. Uit dit door de verdachte verrichte onderzoek heeft hij geconcludeerd dat het wapen niet geschikt was om kogels af te vuren en dat de munitie losse flodders waren.
De verklaring van de verdachte bezien in het licht van de overige feiten en omstandigheden leidt tot de volgende vaststellingen.
Het bezit van wapens in zijn algemeenheid brengt (grote) gevaren met zich mee hetgeen inherent is aan het doel van wapens. Bij wapens uit het illegale circuit is dat, vanwege de onbekendheid met de herkomst van die wapens en onbekendheid met het juiste gebruik daarvan, nog vele malen groter. Gelet op die gevaarzetting dient bij het voorhanden hebben van een dergelijk wapen geen enkele twijfel te bestaan over de mate van gevaar dat door dat voorhanden hebben kan ontstaan.
De verdachte heeft in het illegale circuit een wapen gekocht. Onder welke omstandigheden dat precies is geweest is niet meer te onderzoeken, maar het feit dat de verdachte de naam van de verkoper niet wil noemen en hij het wapen los in een plastic zakje geleverd kreeg duiden op een schimmige en illegale achtergrond. De verdachte heeft onderzoek naar de echtheid van het wapen gedaan, mogelijk ingegeven door de achtergrond van de verkoper en/of de hoogte van het aankoopbedrag. Na het jaren niet thuis, maar begraven in een park te hebben bewaard, heeft de verdachte het wapen en de patroonhouder gedurende het weekend los van elkaar bewaard onder zijn deken. De verdachte is zich ook op dat moment nog van de gevaarzetting van het wapen bewust geweest.
De verdachte heeft dus steeds getwijfeld over de mogelijke echtheid van het wapen en zich het mogelijke gevaar gerealiseerd. Vast staat echter ook dat het door de verdachte verrichtte en niet nader gedocumenteerde onderzoek niet voldoende is geweest. Toch heeft de verdachte onder die omstandigheden in zijn slaapkamer in aanwezigheid van zijn zusje de door hem beschreven manoeuvre uitgevoerd.
Dat handelen onder die omstandigheden is aan te merken als aanmerkelijk onnadenkend en aanmerkelijk onvoorzichtig waardoor het aan de schuld van de verdachte is te wijten dat zijn zusje als gevolg van dat handelen is overleden.
Conclusie
Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De officier van justitie heeft er bij het opstellen van de tenlastelegging onder de gegeven omstandigheden voor wat betreft het voorhanden hebben van het wapen voor gekozen om niet een periode van enkele jaren ten laste te leggen maar ‘slechts’ de 16e februari 2016. Hieruit wordt afgeleid dat het verwijt van het voorhanden hebben van het wapen zich (met name) richt op het moment van het schietincident. Op en na het moment van schieten bestond er bij de verdachte geen enkele twijfel meer over de echtheid van het wapen. Vanaf dat moment is er in ieder geval sprake van opzet zoals dat in het delictsbestanddeel ‘voorhanden hebben’ ligt besloten.
Het onder 2 tenlastegelegde is daarom ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 16 februari 2016 te Rotterdam,
aanmerkelijk, onvoorzichtig en onnadenkend,
- in de woning aan de [adres] een doorgeladen vuurwapen ter hand heeft genomen en
- op korte afstand van [slachtoffer] dat doorgeladen vuurwapen om zijn, verdachtes, vinger heeft laten ronddraaien en daarbij tijdens die beweging dat vuurwapen heeft gehouden in de richting van die [slachtoffer] en
- de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald en
- een schot heeft afgevuurd,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden.
2.
hij op 16 februari 2016 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Zoraki, type 914, kaliber 6mm,
munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 11 (getransformeerde) kogelpatronen van het merk Ozkursan, kaliber 6mm, zijnde munitie die geschikt is voor voornoemd vuurwapen, Zoraki, type 914, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid feiten
De bewezen feiten levert op:
Feit 1
Aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
Feit 2
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Motivering straf
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Op 16 februari 2016 heeft een tragisch schietincident plaatsgevonden. De verdachte heeft zijn vierentwintig jarige zusje [slachtoffer] , die veel voor hem betekende, doodgeschoten. Zij was de kamer van de verdachte aan het schoonmaken toen de verdachte haar een trucje wilde laten zien met een vuurwapen dat de verdachte als nepwapen had gekocht. Het wapen was echter geen nepwapen maar een bewerkt alarmpistool. De kogel die zich in het wapen bevond werd door de verdachte verschoten en raakte zijn zusje dodelijk.
De verdachte is sinds die tijd overmand door verdriet en schuldgevoel over wat hij zijn zusje en zijn familie heeft aangedaan. De ouders en het gezin van de verdachte en zijn zusje moeten door de schuld van de verdachte hun dochter en zusje missen. Dat leed en verdriet lijkt niet te overzien. Het moet voor hen extra moeilijk zijn, omdat het de verdachte is die dit heeft veroorzaakt.
Op de zitting hebben twee zussen en een broer van de verdachte naar voren gebracht dat zij niet aan het rouwproces kunnen beginnen, omdat zij zich veel zorgen maken om de verdachte. Zij hebben de wens uitgesproken dat de verdachte snel zal worden vrijgelaten, zodat het gezin samen het verlies van hun dochter en zus zal kunnen verwerken.
Ook de samenleving als geheel is door dit incident geschokt. Een dodelijk schietincident in een gewone familie in een normale, doorsnee buurt.
Al deze omstandigheden spelen bij de bepaling van de hoogte van de straf een rol. De omstandigheden zijn uitzonderlijk en maken deze strafzaak en ook de strafoplegging tot een zeer bijzondere.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 mei 2016. De reclassering adviseert aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Ten aanzien van de verdachte is een dubbel pro justitia rapportage opgemaakt. Hieruit volgt dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet leed aan ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens welke heeft geleid tot de tenlastegelegde gedragingen. Het recidivegevaar wordt voorts als laag tot matig geacht.
De rechtbank heeft acht geslagen op bovengenoemde rapportages.
Ook is, in negatieve zin, rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, gedateerd 19 september 2016, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een feit waarbij een vuurwapen is gebruikt. Daarnaast is rekening gehouden met het feit dat ook de verdachte door het verlies van zijn zus al wordt gestraft.
Algemene afsluiting
Een op te leggen straf kan geen andere zijn dan een die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De gevangenisstraf van 30 maanden die door de officier van justitie is geëist is echter te hoog. De maximale gevangenisstraf straf voor de dood door schuld waarvoor de verdachte wordt veroordeeld is twee jaar. Door de samenloop met het voorhanden hebben van het wapen is de maximaal op te leggen straf weliswaar veel hoger maar als teveel van de maximale straf voor dood door schuld wordt geabstraheerd wordt geen recht gedaan aan het feit dat het in deze zaak vooral gaat om de schuld van de verdachte aan de dood van zijn zusje.
Bij de strafoplegging wordt voor het voorhanden hebben van het vuurwapen gekeken naar het oriëntatiepunt dat hiervoor bestaat. Dat oriëntatiepunt gaat uit van een drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegend is de straf die hieronder wordt genoemd een straf die past bij de feiten.