In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 oktober 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van faillissementsfraude en bedrieglijke bankbreuk. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum], had zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk niet voldoen aan de verplichting om een deugdelijke boekhouding te voeren, terwijl zij in een staat van faillissement verkeerde. De officier van justitie, mr. T. Slieker, had vrijspraak gevorderd voor de primair ten laste gelegde bedrieglijke bankbreuk, maar eiste wel een veroordeling voor de subsidiair ten laste gelegde eenvoudige bankbreuk, met een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk geen administratie had gevoerd en steeds nieuwe ondernemingen was gestart zonder aandacht voor haar administratieve verplichtingen. Dit gedrag leidde tot benadeling van haar schuldeisers in het faillissement van haar bedrijf. De rechtbank concludeerde dat de verdachte bewust de kans had aanvaard dat de rechten van haar schuldeisers in gevaar zouden komen door haar nalatigheid. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan bedrieglijke bankbreuk en heeft haar een taakstraf van 180 uren opgelegd, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij niet eerder was veroordeeld.
De rechtbank heeft de verdachte ook gewaarschuwd dat zij zich gedurende de proeftijd niet aan strafbare feiten mag schuldig maken, anders kan de voorwaardelijke straf alsnog worden opgelegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.