ECLI:NL:RBROT:2016:8103

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
10/750282-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door bestuurder van een rechtspersoon met schending van de administratieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 oktober 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een stichting werd beschuldigd van faillissementsfraude. De verdachte had de stichting opgericht en was verantwoordelijk voor de administratie, maar had verzuimd om een goede boekhouding te voeren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van bedrieglijke bankbreuk en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet het opzet had om schuldeisers te benadelen, maar dat hij wel zijn verplichtingen als bestuurder had verzaakt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar verklaarde het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan een deel voorwaardelijk, en moest zich melden bij de reclassering. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de tijd die sinds het feit was verstreken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/750282-16
Datum uitspraak: 6 oktober 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsman mr. K.H.T. van Gijssel, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 oktober 2016.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T. Slieker heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde bedrieglijke bankbreuk;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering.

Waardering van het bewijs

De bedrieglijke verkorting
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de verkorting van de rechten van de schuldeisers.
De verdachte heeft eerder een onderneming gehad en was dus op de hoogte van de daarbij behorende verplichtingen. Niettemin heeft de verdachte voor een kennis uit de kroeg ( [betrokkene] ) een Stichting op zijn naam gezet, heeft hij op naam van de stichting een Mercedes gehuurd en die aan [betrokkene] afgegeven en heeft hij als bestuurder allerlei investeringen gedaan, zonder zich ervan te vergewissen of de daarmee samenhangende betalingsverplichtingen werden voldaan. De verdachte heeft daarmee de aanmerkelijke kans aanvaard dat die investeringen niet zouden worden betaald en dat daarvan een faillissement het gevolg kon zijn zodat de rechten van de schuldeisers in dat faillissement zouden worden gekort.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, omdat bij de verdachte het opzet -ook in voorwaardelijke zin- op de verkorting van de rechten van de schuldeisers ontbrak.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verdachte als bestuurder van de Stichting verantwoordelijk was voor naleving van de op hem rustende verplichting om een goede boekhouding te voeren. De rechtbank stelt ook vast dat een boekhouding op het moment dat daarom in het kader van het beheer en de vereffening van de failliete boedel werd verzocht, niet is uitgeleverd aan de curator.
De verdachte heeft verklaard dat hij door ene [betrokkene] is benaderd om voorzitter van de stichting [naam stichting] te worden en zich bezig zou gaan houden met het zoeken en opknappen van een bedrijfsruimte, en later met het distribueren van lesmateriaal. Tussen hem en deze [betrokkene] is -zo stelt verdachte- een taakverdeling gemaakt, waarbij de verdachte zich met de praktische zaken bezighield en deze [betrokkene] zich zou bezighouden met financiën en administratie. De verdachte had de intentie daarmee weer aan het arbeidsproces deel te nemen en daar iets mee te verdienen.
De rechtbank acht deze verklaring niet onaannemelijk en de rechtbank gaat met betrekking tot de intentie van de verdachte -hoewel die intentie naïef is te noemen- uit van zijn verklaring dat hij te goeder trouw was en dacht alleen te hoeven klussen terwijl [betrokkene] alle administratieve en financiële zaken naar behoren zou regelen. Daarvan uitgaande kan niet worden gezegd dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad eventuele schuldeisers te benadelen. Hierbij weegt de rechtbank mee dat het een en ander zich over een betrekkelijk korte periode heeft afgespeeld en dat de verdachte in die periode zich ook daadwerkelijk bezig te hebben gehouden met zijn werkzaamheden in die loods. De verdachte zal van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het subsidiair ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
aan hem, verdachte, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten Stichting [naam stichting] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Gelderland te Zutphen d.d. 9 juli 2013, in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 10 juli 2013 tot en met 16 juni 2014, in elk geval in de periode van 10 juli 2013 tot en met 9 april 2014, te Rotterdam en/of te Gouda,
tewijten is dat hij als bestuurder van genoemde rechtspersoon Stichting [naam stichting] , niet heeft voldaan aan
- de volgens artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen, en
- de aldus gevoerde administratie en/of de aldus bewaarde boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers niet in ongeschonden staat te voorschijn heeft gebracht,
immers heeft hij, verdachte, niet de administratie (waaronder onder andere inkoopfactu(u)r(en) en/of (huur)contract(en) en/of jaarstukken/jaarcijfers en/of de resultatenrekeningen van de afgelopen jaar/jaren, en/of de winst- en verliesrekening en/of het kasboek en/of het bankboek en/of het grootboek en/of de debiteurenlijsten en crediteurenlijsten) bewaard en/of(desgevraagd) uitgeleverd aan de curator in het faillissement van voornoemde rechtspersoon Stichting [naam stichting] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Eenvoudige bankbreuk door bestuurder of commissaris van een gefailleerde rechtspersoon.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn plicht als bestuurder van een rechtspersoon verzaakt en zich dusdoende schuldig gemaakt aan -kort gezegd- faillissementsfraude. Hij heeft daarmee schuldeisers benadeeld en de curator in het faillissement van die rechtspersoon gehinderd in het uitvoeren van de aan hem opgedragen taken.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
20 september 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat het feit reeds geruime tijd geleden is gepleegd.
De op te leggen straf is lager dan geëist omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. Aan de verdachte zal een taakstraf worden opgelegd voor de duur zoals die door de officier van justitie is gevorderd. Een klein deel van die taakstraf wordt voorwaardelijk aan de verdachte opgelegd om als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact met een meld- en behandelverplichting mogelijk te maken. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich voor schuldhulp en het vinden van werk vrijwillig bij de reclassering heeft gemeld en dat hij die hulp als zinvol ervaart. Het voorwaardelijk strafdeel dient als aansporing om dit hulptraject voort te zetten.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 342 van het Wetboek van Strafrecht.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen;
bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte,
groot 20 (twintig) uren, subsidiair 10 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie, indien en voor zover dit naar het oordeel van de Reclassering Nederland noodzakelijk wordt geacht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Snitker, voorzitter,
en mrs. M.M. Koevoets en M.E. van der Zouw, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op een of meer tijdstippen
in of omstreeks de periode van 10 juli 2013 tot en met 16 juni 2014,
in elk geval in of omstreeks de periode van 10 juli 2013 tot en met 9 april
2014,
te Rotterdam en/of te Gouda, in elk geval (elders) in Nederland,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten Stichting [naam stichting] ,
welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Gelderland te Zutphen d.d. 9
juli 2013, in staat van faillissement is verklaard,
ter bedriegelijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde
rechtspersoon,
niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van
het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2
van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek en/of
het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere
gegevensdragers in die artikelen bedoeld,
immers
heeft hij, verdachte, niet de (gehele) administratie
(waaronder onder andere inkoopfactu(u)r(en) en/of (huur)contract(en) en/of
jaarstukken/jaarcijfers en/of de resultatenrekeningen van de afgelopen
jaar/jaren, en/of de winst- en verliesrekening en/of het kasboek en/of het
bankboek en/of het grootboek en/of de debiteurenlijsten en crediteurenlijsten)
bewaard en/of(desgevraagd) uitgeleverd aan de curator in het faillissement van
voornoemde rechtspersoon Stichting [naam stichting] ;
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
aan hem, verdachte,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten Stichting [naam stichting] ,
welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Gelderland te Zutphen d.d. 9
juli 2013, in staat van faillissement is verklaard,
op een of meer tijdstippen
in of omstreeks de periode van 10 juli 2013 tot en met 16 juni 2014,
in elk geval in of omstreeks de periode van 10 juli 2013 tot en met 9 april
2014,
te Rotterdam en/of te Gouda, in elk geval (elders) in Nederland,
wijten is dat hij
als bestuurder van genoemde rechtspersoon Stichting [naam stichting] ,
niet heeft voldaan aan
- de volgens artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
en/of artikel 15i, eerste lid, Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of
artikel 5, eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen
in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek omschreven verplichtingen, en/of
- de (aldus) gevoerde administratie en/of de (aldus) bewaarde boeken en/of
bescheiden en/of andere gegevensdragers niet in ongeschonden staat te
voorschijn heeft gebracht,
immers
heeft hij, verdachte, niet de (gehele) administratie
(waaronder onder andere inkoopfactu(u)r(en) en/of (huur)contract(en) en/of
jaarstukken/jaarcijfers en/of de resultatenrekeningen van de afgelopen
jaar/jaren, en/of de winst- en verliesrekening en/of het kasboek en/of het
bankboek en/of het grootboek en/of de debiteurenlijsten en crediteurenlijsten)
bewaard en/of(desgevraagd) uitgeleverd aan de curator in het faillissement van
voornoemde rechtspersoon Stichting [naam stichting] ;
art 342 lid 3 Wetboek van Strafrecht