ECLI:NL:RBROT:2016:8019

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
20 oktober 2016
Zaaknummer
C/10/494309 / HA ZA 16-116
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en geschil over oplevering van een overlander kampeertruck

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eisers, een gezin dat een wereldreis wilde maken met een aangepaste MAN-truck, en Camper Bouw Holland B.V., de aannemer die verantwoordelijk was voor de opbouw van de truck. De overeenkomst tussen partijen betrof de aanpassing van de truck tot een zogenaamde 'overlander', geschikt voor off-road rijden. Eisers vorderden ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding, omdat zij gebreken aan de opbouw constateerden en de truck niet op de afgesproken datum opgeleverd was. Camper Bouw voerde verweer en vorderde betaling van openstaande facturen.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een vaste aanneemsom, maar van een richtprijs. De rechtbank concludeerde dat de oplevering van de truck niet had plaatsgevonden, omdat eisers de truck niet aan Camper Bouw ter beschikking hadden gesteld na het constateren van gebreken. Hierdoor verkeerde eisers in schuldeisersverzuim, wat betekende dat Camper Bouw niet in verzuim was geraakt. De vorderingen van eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werd de vordering van Camper Bouw tot betaling van facturen afgewezen, maar de conservatoire beslagen werden opgeheven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/494309 / HA ZA 16-116
Vonnis van 31 augustus 2016
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. C.C.J.M. Weijers,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CAMPER BOUW HOLLAND B.V.,
gevestigd te Hoek van Holland,
gedaagde in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.M.E. van Veen-Oudenaarden.
Partijen zullen hierna [eisers] en Camper Bouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 januari 2016 met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie met producties;
  • de brief van 4 mei 2016 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
  • de brief van mr. Weijers van 11 juli 2016;
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 juli 2016;
  • de brief van mr. Van Veen-Oudenaarden van 25 juli 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Medio 2014 is een overeenkomst van aanneming tot stand gekomen tussen [eisers] en Camper Bouw inzake werkzaamheden aan een MAN-truck (type TGA 6x6). [eisers] had deze truck – met kaal chassis – gekocht bij Braem te België. [eisers] had het voornemen om met zijn twee kinderen met de truck een wereldreis van een aantal jaar over land te maken. Daartoe diende de truck te worden voorzien van een opbouw met daarin de verblijfsruimte voor het gezin. Een dergelijke truck wordt ook wel ‘overlander’ genoemd.
2.2.
Bij aanvang van de contacten tussen [eisers] en Camper Bouw was laatstgenoemde van deze bedoelingen van [eisers] op de hoogte. Ook wist Camper Bouw dat de overlander in verband met deze bedoelingen geschikt moest zijn voor reizen over moeilijk begaanbare wegen op, bijvoorbeeld, het Afrikaanse continent.
2.3.
Voor het tot stand komen van de overeenkomst heeft [eisers] aan Camper Bouw een excelsheet ter beschikking gesteld, die een gedetailleerde opsomming bevat van de gewenste inrichting en faciliteiten van de te realiseren opbouw. Ook heeft [eisers] enkele foto’s van andere overlanders – op uiteenlopende plekken op de wereld – aan Camper Bouw gestuurd.
2.4.
Op 31 mei 2016 heeft Camper Bouw aan [eisers] een mail gestuurd met als bijlagen “prijsindicaties camperopbouw”. De mail bevat onder meer de volgende tekst:
“In de bijlage treft u een aantal indicaties aan van diverse (groepen) werkzaamheden.
[…]
Samen met de chassisbouwer kunnen we bekijken wat de beste en ook prijsgunstigste oplossing is voor de brommers.”
De bijlage luidt onder andere als volgt:
“In vervolg op onze recente gesprekken en uw bezoek aan ons bedrijf, hebben we het genoegen om u een aantal globale (ruime) prijsindicaties te verstrekken inzake het opbouwen en inrichten van uw MAN TGA 6x6 vrachtwagen ten behoeve van een 8 jaar durende wereldreis.
[…]
Bij de diverse specificaties is slechts in grote lijnen het een en ander aangegeven; details staan voor een belangrijk deel in uw eigen Excel document.
Specificatie 1:
  • Chassis voorzien van hulpchassis met verende bevestiging op hoofdchassis t.b.v. torsievrije montage opbouw.
  • Hulpchassis voorzien van bevestigingspunten voor opbouw.
  • Een op maat gemaakt stalen frame passend op de bevestigingspunten, geheel gecoat t.b.v. meepersen in de vloer.
  • Diverse leidingen en kabels in het chassis omleggen en aanpassen.
  • […]
  • Complete hulpchassis zwart coaten en afwerken.
Totaal ca. € 12.000,-- - 15.000,--”
Ook bij de andere (zeven) gespecificeerde groepen van werkzaamheden staan prijzen bij benadering (“ca.”) vermeld.
2.5.
De werkzaamheden met betrekking tot de bodemplaat en het aanbrengen van een hulpchassis (zie hiervoor onder “Specificatie 1”) zijn verricht door Transport Techniek Ulft B.V. (hierna: TTU).
2.6.
In verband met zijn reisplannen was het de wens van [eisers] dat de truck op 24 december 2014 gereed zou zijn. Die datum is niet gerealiseerd. Uiteindelijk hebben [eisers] en Camper Bouw afgesproken dat de truck op 10 april 2015 door [eisers] zou kunnen worden meegenomen. Dat is ook gebeurd. Daaraan is op 19 maart 2015 de volgende mailwisseling vooraf gegaan, weergegeven voor zover van belang:
Van [eisers] aan Camper Bouw
“Door de nog resterende werkzaamheden en enkele op overmacht rustende omstandigheden hebben jullie gemeld dat het niet meer mogelijk is de Truck op de eerste april 2015 op te leveren. We zijn overeengekomen dat de oplevering derhalve uiterlijk zal plaatsvinden op 10 april 2015 of zoveel eerder als mogelijk.”
Van Camper Bouw aan [eisers]
“Onderstaande hebben we afgesproken en we stellen alles in het werk om uiterlijk 10 april te kunnen afleveren, behoudens alle situaties van overmacht.”
2.7.
In verband met volgens [eisers] geconstateerde problemen heeft [eisers] de truck op 21 april 2015 naar het bedrijfsterrein van TTU gebracht, zodat aldaar bepaalde werkzaamheden konden worden verricht. Op 22 april 2015 is daar ook de directeur van Camper Bouw gearriveerd.
2.8.
Tijdens het verblijf van [eisers] op het terrein van TTU is op initiatief van Camper Bouw en TTU met behulp van een laser een torsietest uitgevoerd.
2.9.
Tussen 22 april 2015 en 27 april 2015 hebben partijen contact met elkaar gehad over vervolgwerkzaamheden na Koningsdag. In dat contact kwam aan de orde wanneer de directeur van Camper Bouw opnieuw naar TTU zou komen en de (door Camper Bouw gewenste) betaling door [eisers] van facturen.
2.10.
Op 27 april 2015 is [eisers] met zijn gezin in de truck vertrokken van het terrein van TTU. Hij heeft vervolgens de truck laten onderzoeken door Dekra. Dit onderzoek is op 7 mei 2015 uitgevoerd. Bij het onderzoek was Camper Bouw niet aanwezig. In haar rapport concludeert Dekra het volgende:

Onze conclusie
Na door ons verrichte inspectie hebben wij vastgesteld dat met betrekking tot het gemonteerde hulpchassis en de constructie van bodemplaat van de opbouw volgens ons niet alleen sprake is van non-conformiteit, maar ook van een kampeerwagen, welke niet geschikt is om “offroad” te gaan.
De gebreken die tot op heden aan het licht zijn gekomen zijn ontstaan terwijl er met de kampeerwagen nog niet daadwerkelijk offroad is gereden. Het daadwerkelijk offroad gaan met betreffende kampeerwagen zal volgens ons in de praktijk leiden tot nog meer problemen en niet uit te sluiten schaden aan met name de opbouw.
De kampeerwagen is niet, zoals in de door [Camper Bouw] vermelde specificatie, voorzien van een torsie vrije opbouw. Dat de opbouw wel aan torsie onderhevig is wordt volgens ons veroorzaakt door een te zwakke constructie van het hulpchassis, de te zwakke constructie van de bodemplaat van de opbouw en de te beperkte veerweg van de beide aangedreven achterassen.
Om de kampeerwagen geschikt te maken om daadwerkelijk offroad te gaan, waarvoor de eigenaar de betreffende kampeerwagen per slot van rekening heeft aangeschaft, zal het nu gemonteerde hulpchassis vervangen dienen te worden door een hoger hulpchassis wat ter ondersteuning van de daarop gemonteerde opbouw is voorzien van dwarsliggers, en zal de constructie van de bodemplaat van de opbouw verstevigd dienen te worden.
Door het monteren van een hoger hulpchassis zal, na het aanpassen van de aanslagen, ook de veerweg van de aangedreven achteras worden vergroot, hetgeen ten goede komt aan de terreinwaardigheid van de kampeerwagen. Ook de achterover stand van de kampeerwagen en de huidige wijze waarop de toegangsdeur van de opbouw nu is gemonteerd dienen te worden aangepast.”
2.11.
Nadien heeft [eisers] aan Braem opdracht gegeven werkzaamheden aan de truck te verrichten teneinde het probleem van het achterover hangen (zie het rapport van Dekra) te ondervangen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers] vordert – samengevat – dat de rechtbank
  • verklaart voor recht dat de overeenkomst is ontbonden en voorts Camper Bouw veroordeelt tot betaling aan [eisers] van het door hem reeds betaalde bedrag, te vermeerderen met rente;
  • verklaart voor recht dat Camper Bouw aansprakelijk is voor de door [eisers] geleden en nog te lijden schade;
  • Camper Bouw veroordeelt tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat;
  • Camper Bouw veroordeelt tot vergoeding van de incassokosten van € 3.075,--;
  • Camper Bouw veroordeelt in de proceskosten, inclusief de nakosten;
een en ander bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
Camper Bouw voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
in reconventie
3.3.
Camper Bouw vordert – samengevat – het volgende:
  • veroordeling van [eisers] tot betaling van € 51.994,51, vermeerderd met rente;
  • opheffing van gelegde conservatoire beslagen;
  • een verklaring voor recht dat [eisers] aangsprakelijk is voor de geleden schade, op te maken bij staat;
  • veroordeling van [eisers] tot vergoeding van de incassokosten van € 1.375,--;
  • veroordeling van [eisers] in de proceskosten;
een en ander bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
[eisers] voert verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Camper Bouw in de proceskosten.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[eisers] vordert een verklaring voor recht dat de aannemingsovereenkomst ter zake van de overlander is ontbonden en dat Camper Bouw aansprakelijk is voor de door [eisers] geleden schade. Om deze vorderingen te kunnen toewijzen is noodzakelijk dat sprake is van een tekortkoming van Camper Bouw en (in beginsel) dat Camper Bouw ter zake in verzuim is. Voor het oordeel over deze punten is van belang of de oplevering van de truck inmiddels heeft plaatsgevonden en, zo nee, wat daarvan de consequentie is. Dit zal de rechtbank hierna vanaf overweging 4.9 bespreken. Gelet op het belang ervan in de verhouding tussen partijen, zal de rechtbank eerst ingaan op de omvang van het aangenomen werk en op de vraag of zij een vaste aanneemsom hebben afgesproken.
omvang van het aangenomen werk
4.2.
[eisers] stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst met Camper Bouw mede behelst het aanbrengen van de bodemplaat en het aanbrengen van het hulpchassis ten behoeve van een torsievrije opbouw. Camper Bouw betwist dit standpunt en betoogt dat zij slechts het bouwen en de inrichting van de opbouw als zodanig heeft aangenomen. Ten aanzien van de werkzaamheden aan de bodemplaat en het hulpchassis stelt Camper Bouw zich op het standpunt dat [eisers] zelf met TTU een aannemingsovereenkomst heeft gesloten.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van [eisers] juist. De prijsindicatie van 31 mei 2014 heeft mede betrekking op de hier bedoelde werkzaamheden met betrekking tot de bodemplaat en het hulpchassis. Niet ter discussie staat dat deze prijsindicatie ten grondslag heeft gelegen aan de uiteindelijk tot stand gekomen (mondelinge) overeenkomst. Aan de hand van de prijsindicatie heeft [eisers] in beginsel mogen aannemen dat de op basis daarvan gesloten overeenkomst mede zag op de werkzaamheden aan de bodemplaat en het hulpchassis. Dit zou anders zijn indien Camper Bouw zich – in weerwil van haar verklaring in de prijsindicatie – in die zin zou hebben uitgelaten. Dat is echter niet het geval geweest, althans dat kan niet uit de stellingen van partijen worden afgeleid. Camper Bouw heeft weliswaar gesteld dat zij te kennen heeft gegeven dat de werkzaamheden aan het chassis niet door haar zelf worden uitgevoerd maar aan een derde worden uitbesteed, maar die uitlating kan heel wel in die zin worden begrepen dat Camper Bouw voor die specifieke werkzaamheden een onderaannemer zou inschakelen. Die uitleg ligt zelfs voor de hand, zeker in combinatie met het feit dat de desbetreffende werkzaamheden in de prijsindicatie van Camper Bouw zijn opgenomen.
4.4.
Camper Bouw heeft nog verklaard dat [eisers] zelf intensief contact heeft onderhouden met TTU, waaruit volgens haar blijkt dat tussen [eisers] en TTU een overeenkomst is gesloten. De rechtbank deelt deze opvatting niet. [eisers] heeft onweersproken gesteld dat hij bij TTU aanwezig was om op de hoogte te blijven van het bouwproces en dat op film vast te leggen en voorts dat hij bepaalde aanvullende werkzaamheden buiten de prijsindicatie van Camper Bouw rechtstreeks aan TTU heeft opgedragen (zoals het aanbrengen van een lier). Ook heeft hij onweersproken gesteld dat alle facturen van TTU na de eerste (die mede betrekking had op die aanvullende werkzaamheden) naar Camper Bouw zijn verzonden en vervolgens door Camper Bouw aan [eisers] zijn doorberekend. Camper Bouw heeft bovendien zelf gesteld dat zij op 8 april 2015 een financieel totaaloverzicht met [eisers] heeft doorgenomen, waarvan ook de facturen van TTU deel uitmaakten. Ten slotte is ter zitting komen vast te staan dat [eisers] de truck na 10 april 2015 niet op eigen houtje maar in overleg met Camper Bouw bij TTU heeft gebracht voor enkele nog benodigde werkzaamheden.
4.5.
Gelet op deze omstandigheden heeft [eisers] er redelijkerwijs op mogen vertrouwen dat hij ten aanzien van het gehele project een overeenkomst van aanneming met Camper Bouw had gesloten. Voor zover Camper Bouw andere bedoelingen heeft gehad, had het op haar weg gelegen om daarover jegens [eisers] helderheid te verschaffen. Het gevolg van dit oordeel is dat Camper Bouw verantwoordelijkheid draagt voor het gehele project, dat wil zeggen inclusief de werkzaamheden met betrekking tot de bodemplaat en het hulpchassis (artikel 7:751 BW).
prijs
4.6.
[eisers] stelt zich op het standpunt dat partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen, namelijk de maximale prijs die is genoemd in de prijsindicatie. Camper Bouw meent daarentegen dat slechts een indicatie van de prijs is opgegeven, zodat sprake is van een richtprijs als bedoeld in artikel 7:752 BW.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat partijen geen vaste aanneemsom zijn overeengekomen, maar dat sprake is van een richtprijs. Het woordgebruik van de prijsindicatie – “indicatie”, “globale”, “slechts in grote lijnen”, “ca.” – wijst onmiskenbaar op een richtprijs. Niet gebleken is dat partijen nadien alsnog een vaste aanneemsom zijn overeengekomen. Dat [eisers] in latere berichten heeft gesproken van een “budget” en dat ook Camper Bouw dat woord heeft gebruikt, maakt dit niet anders. Een bepaald maximaal beschikbaar budget maakt niet dat daarmee een vaste som is afgesproken, ook niet als Camper Bouw van dat budget op de hoogte was.
4.8.
Dat in dit geval van een richtprijs moet worden uitgegaan heeft tot gevolg dat deze richtprijs in beginsel met niet meer dan 10% mag worden overschreden (artikel 7:752 lid 2 BW). Het eventuele meerwerk valt hier buiten. Of en in hoeverre [eisers] een vergoeding verschuldigd is voor meerwerk, moet worden bepaald aan de hand van artikel 7:755 BW. Voor de goede orde wijst de rechtbank erop dat in dit verband ook het door TTU verrichte (meer)werk in beschouwing moet worden genomen, gelet op hetgeen in 4.5 is geoordeeld.
oplevering
4.9.
De aannemer is gehouden het overeengekomen werk op te leveren (artikel 7:750 BW). Zolang de oplevering niet is gerealiseerd, is de aannemer zijn verplichtingen onder de overeenkomst niet volledig nagekomen. Onder oplevering moet worden verstaan het overeenkomstig de inhoud en strekking van de overeenkomst ter beschikking stellen van het werk aan de opdrachtgever na voltooiing. Beantwoordt het werk niet aan de overeenkomst, dan is sprake van een gebrek.
4.10.
[eisers] stelt dat partijen – uiteindelijk, na diverse aanhoudingen – hebben afgesproken dat de truck op 10 april 2015 door Camper Bouw ter beschikking zou worden gesteld. Die datum geldt dus als beoogde opleverdatum. Hij verwijst in dit verband naar de mails van 19 maart 2015 (2.6). Camper Bouw bestrijdt dit standpunt. Zij meent dat de truck op 10 april 2015 slechts aan [eisers] ter beschikking is gesteld teneinde hiermee uitvoerig proef te rijden, zoals volgens Camper Bouw gebruikelijk is bij trucks als de onderhavige. Pas daarna zou de truck opgeleverd kunnen worden. Omdat [eisers] de truck na 27 april 2015 niet meer aan Camper Bouw ter beschikking heeft gesteld om de gestelde opleverpunten te verhelpen, verhindert [eisers] de nakoming door Camper Bouw van haar verplichting tot oplevering. Daarom verkeert [eisers] volgens Camper Bouw in schuldeisersverzuim.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat het ter beschikking stellen door Camper Bouw van de truck op 10 april 2015 moet worden begrepen als het moment waarop Camper Bouw te kennen heeft gegeven dat de truck klaar is om te worden opgeleverd (artikel 7:758 BW). Uit de mailwisseling van 19 maart 2015 kan in redelijkheid niet anders worden afgeleid dan dat partijen hebben afgesproken dat de truck op 10 april 2015 zou worden opgeleverd. [eisers] mailt dit immers met zoveel woorden en Camper Bouw bevestigt dat partijen dit hebben afgesproken. Dat het gebruikelijk is om de oplevering van een truck als de onderhavige pas te realiseren nadat die truck uitvoerig is beproefd, kan er niet aan afdoen dat partijen uitdrukkelijk in de hiervoor bedoelde zin hebben afgesproken. [eisers] mocht het antwoord van Camper Bouw in elk geval redelijkerwijs in deze zin begrijpen, zeker tegen de achtergrond dat hij al enkele keren akkoord was gegaan met het opschuiven van de datum waarop de truck gereed zou zijn.
4.12.
De oplevering is echter niet voltooid, omdat [eisers] kort na 10 april 2015 aan Camper Bouw heeft gemeld dat hij een aantal gebreken aan de truck had geconstateerd. In juridische zin kan dit niet anders worden begrepen dan als een weigering van de oplevering, omdat de truck naar de mening van [eisers] niet beantwoordde aan hetgeen partijen waren overeengekomen. [eisers] heeft de truck dus niet aanvaard, zodat deze niet als opgeleverd kan worden beschouwd (vergelijk artikel 7:758 BW).
gebreken
4.13.
Voor het antwoord op de vraag of de weigering van de oplevering door [eisers] terecht was, is van belang of de truck de eigenschappen had die [eisers] op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
4.14.
Partijen hebben in dit verband uitvoerig gedebatteerd over de vraag of de truck wel of niet geschikt moest zijn om “off-road” te rijden en over wat precies onder dat begrip moet worden verstaan. Ter zitting is echter gebleken dat partijen hierover geen wezenlijk verschil van inzicht hebben. Zij zijn het erover eens dat de truck geschikt moest zijn om te rijden over slecht begaanbare wegen, ook op willekeurig welke plek op het Afrikaanse continent. Partijen zijn het erover eens dat het in dat geval mede gaat om onverharde wegen met aanzienlijke gaten in het wegdek en losliggende stenen op het wegdek, zoals ook ter zitting besproken. Dat er in Afrika ook wegen zijn die goed geasfalteerd zijn, zoals door (de advocaat van) Camper Bouw naar voren gebracht, maakt dat niet anders. Voor het rijden over de hier bedoelde onverharde wegen moest de truck dus geschikt zijn. Dit punt is van belang voor de vraag of de opbouw van de truck (in voldoende mate) torsievrij is aangebracht.
4.15.
Voorts heeft [eisers] betoogd dat de wijze waarop de bodemplaat van de door Camper Bouw gerealiseerde opbouw is uitgevoerd onvoldoende stevig is. Anders dan in de prijsindicatie is vermeld, is geen stalen frame aangebracht maar een hardhouten bodemplaat. Dat blijkt in de praktijk onvoldoende, aldus [eisers] . Camper Bouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een hardhouten bodemplaat voldoende is. Bovendien was [eisers] ervan op de hoogte dat geen stalen frame zou worden aangebracht maar een hardhouten bodemplaat en heeft hij daartegen niet geprotesteerd, aldus Camper Bouw. Dit laatste acht de rechtbank niet van belang. Het gaat erom of de constructie van de bodemplaat voldoende was voor het doel waarvoor de truck werd gebouwd. Als zou moeten worden vastgesteld dat het antwoord op deze vraag ontkennend is, dan had van Camper Bouw mogen worden verwacht deze (ten opzichte van de prijsindicatie) alternatieve vormgeving niet te realiseren, althans Camper Bouw te waarschuwen (vergelijk artikel 7:754 BW). Gesteld noch gebleken is dat Camper Bouw [eisers] in deze zin heeft gewaarschuwd.
4.16.
Het komt de rechtbank voor dat het in de rede ligt dat deze en andere door [eisers] gestelde gebreken door een onafhankelijke derde worden onderzocht. In deze zin is ter comparitie ook met partijen besproken. [eisers] heeft al het nodige onderzoek aan de truck laten verrichten, maar deze onderzoeken kunnen niet als onafhankelijk worden aangemerkt omdat Camper Bouw niet bij het onderzoek en de onderzoeksvragen betrokken is geweest.
4.17.
Aan het gelasten van een deskundigenonderzoek in deze procedure komt de rechtbank echter niet toe, omdat de vordering van [eisers] hoe dan ook niet kan worden toegewezen. Zou uit een deskundigenonderzoek blijken dat aan de truck geen gebreken kleven, dan is daarvan het gevolg dat [eisers] de oplevering van de truck ten onrechte heeft geweigerd. In dat geval is geen sprake van wanprestatie van Camper Bouw die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt en bestaat geen grond voor schadevergoeding. Moet aangenomen worden dat [eisers] de oplevering terecht heeft geweigerd, dan slaagt het beroep van Camper Bouw op schuldeisersverzuim. Daartoe wijst de rechtbank op het volgende.
schuldeisersverzuim
4.18.
Gegeven de weigering van de oplevering door [eisers] , had [eisers] de truck in beginsel opnieuw aan Camper Bouw ter beschikking moeten stellen teneinde Camper Bouw in de gelegenheid te stellen haar verplichting tot oplevering alsnog na te komen. Dat heeft [eisers] niet gedaan. Aanvankelijk heeft hij de truck gestald op het terrein van TTU, zodat daaraan door Camper Bouw en TTU werkzaamheden verricht konden worden, maar hij is met de truck op 27 april 2015 van dat terrein vertrokken en sindsdien heeft hij de truck niet meer aan Camper Bouw ter beschikking gesteld. In zoverre heeft [eisers] de nakoming van de verbintenis tot oplevering door Camper Bouw verhinderd (artikel 6:58 BW).
4.19.
[eisers] heeft betoogd dat hij met de truck is vertrokken omdat hij er geen vertrouwen in had dat Camper Bouw daadwerkelijk tot de in zijn visie noodzakelijke werkzaamheden zou overgaan. Onder omstandigheden is denkbaar dat de schuldeiser niet in verzuim komt te verkeren indien de schuldenaar zich zodanig heeft gedragen dat van de schuldeiser niet kan worden gevergd zijn wederpartij gelegenheid te geven (alsnog) na te komen. In deze situatie doen dergelijke omstandigheden zich echter niet voor. In de weken na het ophalen van de truck door [eisers] heeft veelvuldig contact plaatsgevonden tussen partijen over de volgens [eisers] geconstateerde problemen. Dit contact heeft ertoe geleid dat de truck op het terrein van TTU is gestald zodat daaraan werkzaamheden konden worden verricht, in verband waarmee ook de directeur van Camper Bouw naar TTU is gekomen. In deze periode hebben Camper Bouw en TTU ook een test uitgevoerd om te onderzoeken of de opbouw onderhevig was aan torsie. Weliswaar meent [eisers] dat deze test ondeugdelijk was, maar het uitvoeren van deze test wijst er wel op dat Camper Bouw bereid was actie te ondernemen naar aanleiding van de klachten van [eisers] , ook voor zover die klachten betrekking hadden op het deel van het werk dat in de (onjuiste) visie van Camper Bouw niet onder haar verantwoordelijkheid viel. Ook na het uitvoeren van deze test vond nog overleg tussen partijen plaats, onder andere over vervolgwerkzaamheden en het moment waarop Camper Bouw opnieuw naar TTU zou komen. Ook als dit overleg in de ogen van [eisers] te traag verliep en hij in onzekerheid verkeerde over het moment waarop Camper Bouw daadwerkelijk opnieuw aan de truck zou gaan werken, was er in deze omstandigheden onvoldoende grond voor de drastische maatregel om Camper Bouw geen gelegenheid meer te geven het werk af te maken.
4.20.
Dit betekent dat [eisers] vanaf 27 april 2015 in schuldeisersverzuim verkeert. Dit heeft tot gevolg dat Camper Bouw niet in verzuim is geraakt en dat een eventueel verzuim van Camper Bouw tot een einde is gekomen (artikel 6:61 BW). Nu in het onderhavige geval nakoming door Camper Bouw niet blijvend onmogelijk is, betekent dit dat geen grond bestaat voor ontbinding van de overeenkomst en evenmin voor het oordeel dat sprake is van wanprestatie van Camper Bouw.
4.21.
De vorderingen van [eisers] zijn dus niet toewijsbaar. [eisers] zal de truck alsnog aan Camper Bouw ter beschikking moeten stellen en Camper Bouw zal zo nodig – met inachtneming van de hiervoor gegeven beslissingen omtrent de omvang van het aangenomen werk en de noodzakelijke eigenschappen van de truck – werkzaamheden aan de truck moeten (laten) verrichten. Zoals overwogen in 4.16, ligt het in de rede dat de truck in dit verband door een onafhankelijke derde zal worden onderzocht. Komen partijen hierover niet tot overeenstemming, dan bestaat de mogelijkheid dat de rechtbank wordt verzocht een voorlopig deskundigenbericht te gelasten.
4.22.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eisers] worden veroordeeld in de proceskosten. Die worden begroot op € 619,-- aan griffierecht en € 904,-- aan advocaatkosten.
in reconventie
4.23.
Camper Bouw vordert veroordeling van [eisers] tot betaling van een tweetal facturen die [eisers] onbetaald heeft gelaten. Het gaat volgens Camper Bouw om de factuur 201504033 ten belope van € 35.000,-- en een nota voor meerwerk ten belope van € 16.594,51. [eisers] heeft de verschuldigdheid van eerstgenoemde factuur betwist en heeft ten aanzien van het meerwerk betoogd dat dit nooit met hem is besproken en dat hij tot het verrichten van dit meerwerk geen opdracht heeft gegeven.
4.24.
Uit de stellingen van Camper Bouw kan de rechtbank niet afleiden dat en om welke reden [eisers] nu al, dat wil zeggen voordat de oplevering heeft plaatsgevonden, aanspraak kan maken op betaling van de hier bedoelde facturen. Ook in de visie van Camper Bouw moesten immers nog bepaalde opleverpunten worden uitgevoerd. Camper Bouw heeft niet gesteld, noch kan uit de stukken worden afgeleid, dat partijen afspraken hebben gemaakt omtrent de tussentijdse verschuldigdheid van een deel van de prijs of van de vergoeding voor meerwerk. Nu aldus van opeisbaarheid niet is gebleken, kan de vordering reeds om die reden niet worden toegewezen. In het midden kan dus blijven of Camper Bouw op een later moment wel aanspraak kan maken op betaling van deze bedragen. Ten overvloede overweegt de rechtbank in dit verband dat niet uitgesloten kan worden dat de hierboven in conventie gegeven beslissingen omtrent de omvang van het aangenomen werk van invloed kan zijn op de omvang van eventueel door [eisers] nog verschuldigde bedragen. Uit dit oordeel vloeit voort dat ook de vordering inzake buitengerechtelijke incassokosten niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.25.
Verder vordert Camper Bouw dat de ten laste van haar gelegde conservatoire beslagen worden opgeheven. Deze vordering is toewijsbaar, nu uit de beoordeling in conventie volgt dat [eisers] geen vordering op Camper Bouw heeft. De vordering tot veroordeling van [eisers] tot vergoeding van schade wegens onrechtmatige beslaglegging is echter niet toewijsbaar, nu Camper Bouw onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat zij als gevolg van die beslaglegging daadwerkelijk schade heeft geleden. Bij conclusie van eis in reconventie heeft zij gesteld dat haar schade bestaat uit het blokkeren van bankrekeningen, bankkosten en het niet ter vrije beschikking staan van onroerende zaken. Van Camper Bouw had verwacht mogen worden dat zij de post ‘bankkosten’ cijfermatig zou hebben onderbouwd, hetgeen zij niet heeft gedaan. Ten aanzien van de andere twee posten geldt dat zonder nadere onderbouwing, die Camper Bouw niet heeft gegeven, niet zonder meer aangenomen kan worden dat zij op die punten daadwerkelijk schade heeft geleden.
4.26.
Camper Bouw zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, begroot op € 894,-- aan advocaatsalaris. De nakosten zijn toewijsbaar zoals in het dictum omschreven.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van Camper Bouw, tot op heden begroot op € 1.523,--;
in reconventie
5.3.
heft op de ten laste van Camper Bouw door [eisers] gelegde conservatoire beslagen;
5.4.
wijst de vorderingen voor het overige af;
5.5.
veroordeelt Camper Bouw in de proceskosten van [eisers] , tot op heden begroot op € 894,--;
5.6.
veroordeelt Camper Bouw in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Camper Bouw niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen in reconventie alsmede de in 5.3 vermelde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2016.
1980/
2504