ECLI:NL:RBROT:2016:8010

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
20 oktober 2016
Zaaknummer
C/10/495201 / HA ZA 16-169
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rekening en verantwoording over gemeenschappelijk eigendom van een pand

In deze zaak vorderen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], die gezamenlijk eigenaar zijn van een pand aan de Paul Krugerstraat te Rotterdam, dat de andere partij rekening en verantwoording aflegt over het gevoerde beheer van het pand. De partijen hebben in 1979 het pand verworven, dat bestaat uit een winkelruimte en verschillende woonunits. De vorderingen zijn zowel in conventie als in reconventie ingesteld, waarbij [eiser] en [gedaagde] elkaar beschuldigen van het niet voldoen aan hun verplichtingen met betrekking tot het beheer en de opbrengsten van het pand. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen niet hebben aangetoond dat de ander het beheer over het pand voerde, en heeft de vorderingen in conventie en reconventie afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de partijen een regeling hebben getroffen over het gebruik en beheer van het pand, wat betekent dat zij niet naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en kosten hebben gedeeld. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/495201 / HA ZA 16-169
Vonnis van 19 oktober 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S.B. Epozdemir te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. I.M.B. Kramer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met producties,
  • de brief van 19 mei 2016 waarbij de zitting is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 juni 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben in 1979 het eigendom verkregen van een pand aan de Paul Krugerstraat te Rotterdam (hierna: het pand).
2.2.
Op het pand is bij aankoop een recht van hypotheek gevestigd tot zekerheid van terugbetaling van een geldlening. De lening is inmiddels geheel afgelost.
2.3.
Het pand bestaat uit een winkelruimte op de begane grond met op de bovenliggende etages verschillende woonunits. De winkel en (een deel van de) woonunits werden verhuurd aan derden.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] :
I. tot het afleggen van rekening en verantwoording over de opbrengsten en uitgaven ter zake het pand over de afgelopen vijf jaar, op straffe van een dwangsom;
II. tot betaling aan [eiser] van zijn deel van de opbrengst van het pand over de afgelopen vijf jaar, waarvan de waarde nader op te maken bij staat;
III. in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] baseert de vordering onder I. op art. 3:173 BW en stelt dat [gedaagde] het beheer voerde over het pand. De vordering onder II. baseert [eiser] op art. 3:172 BW. [eiser] stelt dat hij naar evenredigheid recht heeft op zijn deel van de vruchten die voortvloeien uit het gezamenlijke eigendom van het pand.
3.3.
[gedaagde] betwist dat hij het beheer over het pand voerde en stelt dat partijen ieder een deel van het pand voor eigen rekening en risico exploiteerden. Daarnaast stelt [gedaagde] dat [eiser] niet bij machte is om (in voldoende mate) zijn wil te bepalen en stelt [gedaagde] dat [eiser] slechts voor 37,5% eigenaar is van het pand nu een deel van zijn aandeel is overgegaan op zijn kinderen.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert samengevat - veroordeling van [eiser] :
I. tot het afleggen van rekening en verantwoording ter zake het door hem gevoerde beheer over het pand, op straffe van een dwangsom;
II. tot betaling aan [gedaagde] van de namens [eiser] betaalde hypotheekrente, aflossingen en kosten ter zake het pand, met rente.
Subsidiair vordert [gedaagde] :
III. te verklaren voor recht dat [eiser] ten koste van [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt op grond van door [gedaagde] namens [eiser] betaalde hypotheekrente, aflossingen en kosten ter zake het pand, met rente.
Voorts vordert [gedaagde] in conventie en reconventie veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
3.5.
[gedaagde] baseert zijn vorderingen op art. 3:173 BW en art. 3:172 BW. [gedaagde] stelt dat hij de hypotheeklasten en de kosten ter zake het pand heeft betaald en dat [eiser] als deelgenoot gehouden is naar evenredigheid van de eigendomsverhouding bij te dragen. Voorts stelt [gedaagde] dat [eiser] door niet bij te dragen aan de kosten van de gemeenschap ongerechtvaardigd is verrijkt en beroept hij zich op de redelijkheid en billijkheid.
3.6.
[eiser] betwist dat hij aan de kosten ter zake het pand diende bij te dragen en voert hiertoe aan dat [gedaagde] een groter aandeel in de huuropbrengsten ontving. Daarnaast voert [eiser] aan dat hij middels contante betalingen heeft bijgedragen aan de kosten. Ook stelt [eiser] dat de vorderingen ter zake de kosten van het pand zijn verjaard.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk beoordeeld worden.
4.2.
Allereerst geldt dat [gedaagde] heeft nagelaten om zijn stelling, dat [eiser] niet compos mentis is, te onderbouwen zodat de rechtbank deze stelling voor het overige onbesproken laat.
4.3.
Uit art. 3:170 BW lid 2 volgt dat het beheer door de deelgenoten tezamen geschiedt, tenzij een regeling anders bepaalt.
Art. 3:168 BW lid 1 luidt als volgt: “De deelgenoten kunnen het genot, het gebruik en het beheer van gemeenschappelijke goederen bij overeenkomst regelen”.
Art. 3:172 BW luidt als volgt: “Tenzij een regeling anders bepaalt, delen de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijke goed oplevert, en moeten zij in dezelfde evenredigheid bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht.”
Art. 3:173 BW luidt als volgt: “Ieder der deelgenoten kan van degene onder hen die voor de overigen beheer heeft gevoerd, jaarlijks en in ieder geval bij het einde van het beheer rekening en verantwoording vorderen.”
4.4.
[eiser] en [gedaagde] vorderen beiden dat de ander wordt veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over de opbrengsten en uitgaven ex art. 3:173 BW.
4.5.
[eiser] stelt dat [gedaagde] het beheer over het pand voerde, hetgeen door [gedaagde] wordt betwist. [eiser] stelt in dit verband dat hij en [gedaagde] mondeling de afspraak hebben gemaakt dat het pand tussen hen zou worden verdeeld. Beide partijen verhuurden het eigen deel en hielden de huuropbrengsten van dat deel voor zich, waarbij over de kosten ieder jaar overleg werd gevoerd. Daarnaast verrichtte [eiser] zelf onderhoud aan zijn deel van het pand. [eiser] schetst hier een situatie waarin partijen ieder een deel van het pand voor zich beheerden. Dit spreekt zijn stelling tegen dat [gedaagde] het pand, of een deel daarvan, voor [eiser] beheerde. Gelet hierop heeft [eiser] niet voldaan aan zijn stelplicht dat [gedaagde] het beheer over het (volledige) pand voor [eiser] voerde.
4.6.
Ook [gedaagde] heeft niet aan zijn stelplicht voldaan, reeds omdat hij niet stelt dat [eiser] het beheer over het pand voerde. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om (één van de) partijen tot bewijslevering toe te laten en zullen de vorderingen in conventie onder I. en in reconventie onder I. worden afgewezen.
4.7.
[eiser] vordert voorts in conventie onder II. dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling aan [eiser] van zijn deel van de opbrengst ter zake het pand. [gedaagde] vordert op zijn beurt in reconventie onder II. dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van – door [gedaagde] namens [eiser] – gemaakte kosten ter zake het pand. Beide partijen baseren hun vordering op art. 3:172 BW. [gedaagde] legt aan zijn vordering onder II. tevens ongerechtvaardigde verrijking en de redelijkheid en billijkheid ten grondslag.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij het pand onderling hadden verdeeld in die zin dat aan [eiser] de 3e etage en de zolder etage waren toegewezen en dat de begane grond, de 1e en de 2e etage waren toegewezen aan [gedaagde] . Zoals in 4.4. is overwogen stelt [eiser] dat partijen overeen zijn gekomen dat ieder de huuropbrengsten van het eigen deel houdt en verrichtte hij onderhoud aan zijn eigen deel. [gedaagde] stelt dat partijen hebben afgesproken dat ieder zijn eigen deel van het pand voor eigen rekening en risico exploiteert. [gedaagde] stelt daarnaast nog dat hij met zijn familie op de 2e etage woonde en dat een deel van huuropbrengst die hij ontving bestemd was voor betaling van de hypotheek. Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd stelt de rechtbank vast dat partijen, in afwijking van de hoofdregel van art. 3:172 BW, een regeling ex art. 3:168 BW hebben getroffen ten aanzien van het genot, het gebruik en het beheer van het pand. Immers, zij hebben nooit naar evenredigheid van hun aandeel in het gemeenschappelijke pand de baten en kosten gedeeld, zij maakten ook niet naar evenredigheid gebruik van het pand en kennelijk splitsten zij het onderhoud.
4.9.
Nu de door partijen gestelde situatie waarin het pand voor eigen rekening en risico van partijen werd geëxploiteerd, de stelling dat een partij van de andere partij opbrengsten of kosten ter zake het pand te vorderen heeft tegenspreekt, ontbreekt het de vorderingen aan feitelijke grondslag. Dit geldt ook voor zover [gedaagde] zich beroept op het leerstuk van de ongerechtvaardigde verrijking en de redelijkheid en billijkheid, nu [gedaagde] hiertoe geen stellingen aandraagt. De door [gedaagde] in reconventie onder III. gevorderde verklaring voor recht zal derhalve ook worden afgewezen.
4.10.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld en de relatie tussen partijen als deelgenoten in het gemeenschappelijke pand voortduurt, bestaat aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1.
wijst de vorderingen over en weer af,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016.
type: 2872
coll: 2294