2.1Bij brief van 14 juli heeft verweerder eisers gemachtigde in reactie hierop meegedeeld dat met verweerders brieven van 12 februari 2014 en 27 maart 2014 geen sprake is van besluiten.
3. Vervolgens heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld en daarbij het volgende aangevoerd. Het beroep is primair gericht tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar van 18 februari 2014. Verweerders brief van 27 maart 2014 is geen besluit op dat bezwaar, want het is niet als zodanig kenbaar en ook verweerder stelt dat dit niet zo is bedoeld. Voor zover die brief wel een besluit op eisers bezwaar bevat, is het beroep daartegen gericht. Het te laat indienen van dat beroep is verschoonbaar, want er is geen rechtsmiddelenclausule in de brief van 27 maart 2014 vermeld en eiser is geen jurist. Eiser heeft pas op 25 februari 2015 een deskundige gemachtigde ingeschakeld, die toen meteen een als beroepschrift aan te merken bezwaarschrift bij verweerder heeft ingediend.
4. In reactie hierop heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser misbruik maakt van recht.
5. Uit de uitspraak van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:40, volgt dat een reactie op een ingebrekestelling een besluit is in de zin van art. 1:3, eerste lid, van de Awb. De onder 2.2 vermelde brief van 12 februari 2014 is dus een besluit. 6. Het antwoord op de vraag of verweerders reactie van 27 maart 2014 op de tegen dat besluit gerichte en onder 2.3 vermelde brief van 18 februari 2014 moet worden aangemerkt als een besluit op dat bezwaar, kan om de volgende redenen in het midden blijven.
7. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Op grond van artikel 6:12, vierde lid, van de Awb is een beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk als het beroepschrift onredelijk laat is ingediend
8. Voor zover verweerders reactie van 27 maart 2014 geen besluit op bezwaar is, is eisers beroep tegen het uitblijven van zo’n besluit onredelijk laat ingediend. Het beroep daartegen is immers pas op 20 juli 2015 ingediend, meer dan een jaar na verweerders brief van 27 maart 2014, met twee periodes van inactiviteit van vijf maanden.
9. Voor zover verweerders reactie van 27 maart 2014 is aan te merken als een besluit op eisers bezwaar van 18 februari 2014, heeft eiser daartegen te laat beroep ingesteld. Dit verzuim is niet verschoonbaar. Eiser heeft namelijk daarop pas vijf maanden later, met zijn emailbericht van 28 augustus 2014, gereageerd. De beroepstermijn van zes weken was toen al ruimschoots verstreken. Weliswaar ontbreekt in de brief van 27 maart 2014 een rechtsmiddelenclausule, maar uit eisers brief van 18 februari 2014 blijkt dat eiser reeds toen in contact stond met een juridisch hulpverlener. Daar komt bij dat, in het geval van het niet-tijdig instellen van beroep in een zaak waarin wordt betoogd dat het bestuursorgaan niet of niet-tijdig heeft beslist, van verschoonbaarheid redelijkerwijs geen sprake meer kan zijn als niet binnen redelijke termijn beroep tegen het uitblijven van een besluit wordt ingesteld na de laatste schriftelijke mededeling van het bestuursorgaan dat geen besluit zal worden genomen. Dit betekent dat, voor zover al eiser dwaalde over het besluitkarakter van deze reactie, die omstandigheid niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding kan leiden. Als eiser immers na ontvangst van verweerders brief van 27 maart 2014 ten onrechte meende dat daarmee nog geen besluit op zijn bezwaar was genomen, dan was het geëigende rechtsmiddel daartegen het instellen van beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Blijkens de in de laatste zin van 2.3 weergegeven opmerking daarover uit zijn brief van 18 februari 2014 was eiser van die mogelijkheid ook op de hoogte. Eiser heeft op het vermeende niet-tijdig beslissen op zijn bezwaar pas op 28 augustus 2014 voor het eerst gereageerd. Omdat op dat moment de redelijke termijn voor het instellen van beroep tegen een mogelijk niet-tijdig beslissen ruimschoots was verstreken, volgt hieruit dat in dit geval de termijnoverschrijding voor het instellen van beroep tegen het mogelijke besluit op bezwaar van 27 maart 2014 niet verschoonbaar is.
10. Uit het voorgaande volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is.
11. Hetgeen namens eiser overigens in beroep is aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer.
12. Nu het beroep niet-ontvankelijk is, behoeft verweerders betoog dat eiser misbruik van recht maakt evenmin bespreking.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.