In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de feitelijk leidinggevende van onderneming B, en de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De ACM had bestuurlijke boetes opgelegd aan onderneming A en onderneming B wegens overtredingen van artikel 6 van de Mededingingswet (Mw) in de periode van 21 juli 2009 tot 1 maart 2011, en aan onderneming B voor een eerdere overtreding in de periode van 18 december 2007 tot 27 augustus 2010. De rechtbank heeft de beroepen van de ondernemingen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de primaire besluiten tot boeteoplegging herroepen. Dit had als gevolg dat de opgelegde boetes aan onderneming B niet in stand konden blijven, waardoor ook de boete aan eiser niet kon worden gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat als de boete aan de rechtspersoon niet kan blijven staan vanwege onvoldoende onderzoek naar de afbakening van de geografische markt, er ook geen boete kan worden opgelegd aan natuurlijke personen die feitelijk leidinggeven binnen die rechtspersoon. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat ACM het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden en de proceskosten tot een bedrag van € 2.976,- aan eiser moet betalen.