In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 september 2016 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 62-jarige man, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met drie meisjes van 10 en 12 jaar oud. De verdachte, geboren in 1954, werd beschuldigd van het betasten van de meisjes in een zwembad op 4 februari 2015 te Zwijndrecht. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, en heeft deze bewezen verklaard zonder nadere motivering, aangezien de verdediging geen verweer heeft gevoerd.
De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een rapport van Het Leger des Heils en een psychologisch rapport. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft besloten om een gevangenisstraf van 61 dagen op te leggen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en daarnaast een taakstraf van 180 uren. Tevens is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade, in totaal € 270,16, vermeerderd met wettelijke rente.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte in de proceskosten veroordeeld. De beslissing is genomen met inachtneming van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op deze zaak.