ECLI:NL:RBROT:2016:7507

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
3 oktober 2016
Zaaknummer
C/10/501383 / KG ZA 16-512
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van machtiging tot plaatsing van minderjarige in gesloten accommodatie

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres en moeder van de minderjarige, een kort geding aangespannen tegen Stichting Horizon Jeugdzorg en Speciaal Onderwijs. De vrouw vordert schorsing van de machtiging tot plaatsing van haar minderjarige dochter in een gesloten accommodatie. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 25 mei 2016, waarbij de vrouw werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Erkens, en Stichting Horizon werd vertegenwoordigd door een vertegenwoordiger van de stichting.

De vrouw heeft in kort geding geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die niet al in de eerdere bodemprocedure zijn behandeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw in hoger beroep is gegaan tegen eerdere beschikkingen van 26 februari en 11 maart 2016, waarin machtiging is verleend voor de opname van de minderjarige. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft aangetoond, aangezien de stelling dat de minderjarige aan automutilatie lijdt, gemotiveerd is betwist door Stichting Horizon en de vrouw geen bewijs heeft geleverd.

De voorzieningenrechter heeft daarom de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 8 juni 2016 door mr. D.C. van Reekum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Familie 2
zaaknummer / rolnummer: C/10/501383 / KG ZA 16-512
Vonnis in kort geding van 8 juni 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M. Erkens te 's-Gravenhage,
tegen
STICHTING HORIZON JEUGDZORG EN SPECIAAL ONDERWIJS,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de stichting] .
Partijen zullen hierna de vrouw en Stichting Horizon genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de moeder.
1.2.
De zaak is behandeld op 25 mei 2016.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
-de vrouw bijgestaan door haar advocaat voornoemd;
-stichting Horizon, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de stichting] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiseres is de moeder van [minderjarige] (de minderjarige), geboren op
[geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
2.2.
Het gezag over de minderjarige wordt door de vrouw gezamenlijk met [naam] , (de vader) uitgeoefend.
2.3.
De minderjarige staat onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, zijnde de gecertificeerde instelling (de GI).
2.4.
Bij beschikking van 2 februari 2016 is machtiging verleend om de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp van 4 februari 2016 tot 4 maart 2016. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van 26 februari en 11 maart 2016 is machtiging verleend om de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid van de Jeugdwet van 4 maart 2016 tot 26 juli 2016 en is het zelfstandige verzoek van de moeder strekkende tot vervallenverklaring c.q. schorsing van de machtiging tot plaatsing van 26 januari 2016 afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert samengevat – primair Stichting Horizon te veroordelen om de tenuitvoerlegging van de verleende machtiging tot plaatsing te schorsen dan wel te stoppen op grond van artikel 6.1.12 lid 5 van de Jeugdwet, een afschrift van het volledige dossier van de minderjarige te doen afgeven en voorts dat Stichting Horizon een dwangsom van respectievelijk € 500,- en € 250,- verbeurt voor iedere dag dat nog uitvoering wordt gegeven aan die machtiging dan wel dat wordt nagelaten een afschrift te verstrekken en subsidiair dat Stichting Horizon stopt met controleren van post van en naar de minderjarige, een bezoekregeling vaststelt waarbij de vrouw ten minste vijf keer per week bij de minderjarige op bezoek mag en iedere dag mag bellen en toestaat dat familie van de minderjarige op bezoek komt en dat Stichting Horizon een dwangsom van
€ 100,- verbeurt voor iedere keer dat aan dit alles geen gehoor wordt gegeven.
3.2.
Stichting Horizon voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter overweegt op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting dat de vrouw in hoger beroep is gekomen van voormelde beschikking van 26 februari en 11 maart doch dat de vrouw in de onderhavige procedure ter onderbouwing van een spoedeisend belang geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die niet reeds bij de beoordeling van die beschikking zijn betrokken, met uitzondering van de stelling dat bij de minderjarige sprake is van automutilatie sinds zij in die instelling verblijft. De voorzieningenrechter acht de stelling van de vrouw evenwel niet aannemelijk, nu dit gemotiveerd is betwist door Stichting Horizon en nu de vrouw geen stukken heeft overgelegd waaruit de juistheid van haar stelling blijkt. Daar komt bij dat het hoger beroep op 22 juni 2016 dient, zodat de uitkomst van die procedure dient te worden afgewacht.
4.2.
De voorzieningenrechter is op grond van voorgaande, van oordeel dat het spoedeisende belang van de vrouw bij haar vorderingen ontbreekt. De voorzieningenrechter zal de vrouw met inachtneming van het voorgaande niet-ontvankelijk verklaren in haar vorderingen.
4.3.
Gelet op de aard van de zaak ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om één der partijen te veroordelen in de kosten van deze procedure. De voorzieningenrechter zal derhalve de proceskosten tussen hen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
5.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C. van Reekum en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2016.