ECLI:NL:RBROT:2016:7506

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
3 oktober 2016
Zaaknummer
C/10/495016 / HA ZA 16-158
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van minderjarige kinderen na eerdere afspraken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van hun minderjarige kinderen. De vrouw, eiseres in conventie, heeft de rechtbank verzocht om de door de man te betalen bijdrage te wijzigen. De man, gedaagde in conventie en eiser in reconventie, heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet meer gehouden is aan de eerdere afspraken over de bijdrage, die in 2009 waren gemaakt. De rechtbank heeft de procedure in twee delen behandeld: de vordering in conventie van de vrouw en de vordering in reconventie van de man.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw in 2009 overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de kinderalimentatie, waarbij de man zich ook had verplicht om te sparen voor de kinderen en bij te dragen aan schoolkosten. In 2014 heeft de vrouw opnieuw verzocht om wijziging van de bijdrage, wat resulteerde in een nieuwe beschikking. De man heeft echter aangegeven dat hij zich niet meer gehouden voelt aan de afspraken na de wijziging van de bijdrage in 2014.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de man met ingang van 23 mei 2014 niet meer gehouden is om bij te dragen aan de schoolkosten van de kinderen, maar wel om te sparen voor hen. De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw in conventie gedeeltelijk toegewezen en de vorderingen van de man in reconventie eveneens gedeeltelijk toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/495016 / HA ZA 16-158
Vonnis van 28 september 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A. Maaskant te Hellevoetsluis,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B.J. Bal te Ridderkerk.
Partijen zullen hierna de vrouw respectievelijk de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 25 januari 2016 en de door de vrouw overgelegde producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie, met producties;
  • de brief van 13 april 2016, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de akte wijziging eis, zijdens de man;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 5 juli 2016;
  • de akte wijziging eis, zijdens de vrouw;
  • de akte: antwoord wijzing eis, zijdens de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit deze relatie zijn de volgende kinderen geboren:
- [minderjarige] , geboren op 4 september 2005,
- [minderjarige] , geboren op 10 oktober 2008,
(hierna: de minderjarigen).
2.3.
Bij verzoekschrift van 15 mei 2009 heeft de vrouw de rechtbank Rotterdam verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen vast te stellen.
2.4.
In juni en juli 2009 heeft overleg plaatsgevonden tussen de advocaat van de vrouw en de advocaat van de man.
2.5.
Bij beschikking van 21 augustus 2009 (zaak- en rekestnummer: 33082/ F2 RK 09-1279) heeft de rechtbank Rotterdam onder meer het volgende overwogen:
“Blijkens bovenstaand faxbericht d.d. 28 juli 2009, welk faxbericht voor akkoord door beide partijen is ondertekend, hebben partijen overeenstemming bereikt over de hoogte van de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie.
De vrouw heeft in het faxbericht haar verzoek gewijzigd, in die zin dat zij thans verzoekt om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 275,- per maand per kind, met ingang van 1 mei 2009. De man heeft zich aan het gewijzigde verzoek gerefereerd.
Voorts zijn partijen overeengekomen dat de man een bedrag ad € 50,-- per maand per kind zal sparen en voor 50 procent zal bijdragen aan de gemaakte school- en studiekosten, waaronder partijen verstaan het schoolgeld, de kosten van boeken en de kosten van excursies.”
en de volgende veroordeling uitgesproken:
“Bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 mei 2009, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, voor wat betreft de na heden te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 275,-- per maand per kind.
(…)
Verstaat dat de man een bedrag van € 50,-- per kind per maand zal sparen.
Verstaat dat de man voor 50 procent zal bijdragen aan de gemaakte school- en studiekosten, waaronder partijen verstaan het schoolgeld, de kosten van boeken en de kosten van excursies.”
2.6.
Bij verzoekschrift van 23 mei 2014 heeft de vrouw de rechtbank Rotterdam verzocht de bij beschikking van 21 augustus 2009 vastgestelde hoogte van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen te wijzigen.
2.7.
Bij beschikking van 16 oktober 2014 (zaak- en rekestnummer: C/10/452291/FA RK 14-4381) heeft de rechtbank Rotterdam onder meer het volgende overwogen:
“3.12 Ten aanzien van de afspraak tussen partijen omtrent het sparen door de man voor de minderjarigen met een bedrag van € 100,- per maand, overweegt de rechtbank dat deze afspraak niet kan worden beschouwd als een deel van de onderhoudsverplichting van de man jegens de minderjarigen. Indien en voorzover de man deze afspraak wil blijven nakomen, wordt hij geacht het sparen voor de minderjarigen uit zijn vrije draagkrachtruimte te betalen.”
en de volgende veroordeling uitgesproken:
“4.1 wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam d.d. 21 augustus 2009 in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 23 mei 2014 wordt bepaald op € 308,- per maand per kind;”
2.8.
Op 28 oktober 2014 heeft de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw aangegeven dat de man zich niet gehouden voelt na de ingangsdatum van de wijziging (23 mei 2014) door te gaan ten behoeve van de minderjarigen te sparen en voor 50 procent zal bij te dragen aan de gemaakte school- en studiekosten.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De gewijzigde vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen tot het betalen van de helft van de school- en studiekosten van de kinderen zoals overeengekomen in 2009 en
II. de man te veroordelen om met ingang van 21 augustus 2009 een bedrag van € 50,00 per kind per maand te sparen, door deze bedragen op een aparte spaarrekening ten behoeve van de kinderen te zetten, en daarbij te bepalen dat de man de vrouw jaarlijks inzage geeft in de hoogte van het gespaarde bedrag door in het eerste kwartaal van elk jaar aan de vrouw een kopie van het jaaroverzicht van de bank toe te zenden.
3.2.
Het verweer van de man strekt tot afwijzing van de vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen in conventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De gewijzigde vordering luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair voor recht te verklaren dat de man sedert 23 mei 2014, althans sedert een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, op grond van overeenkomst en beschikking jegens zijn kinderen tot niet meer en niet minder aan bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding gehouden is, dan hetgeen aan bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] en [minderjarige] is bepaald in de beschikking van de rechtbank van 16 oktober 2014, zaak- en rekestnummer C/10/452291/FA RK 14-4381 (vanzelfsprekend naast zijn eigen kosten in zijn zorgaandeel) en dat, tot anders onherroepelijk is bepaald door de rechterlijke macht krachtens een in kracht van gewijsde gegane eindbeslissing of anders is overeengekomen door partijen, geen sprake is van andere verplichte bijdragen dan die als reguliere bijdragen uit voornoemde beschikking blijken en dat andere eventuele bijdragen zoals bijvoorbeeld -en dus niet limitatief- in de reguliere schoolkosten en het sparen ten behoeve van de minderjarige kinderen [minderjarige] en [minderjarige] daarmee zijn komen te vervallen;
II. Subsidiair voor recht te verklaren dat met wijziging van de oorspronkelijke beschikking van 21 augustus 2009 op een wijze als verwoord in de beschikking van de rechtbank van 16 oktober 2014, zaak- en rekestnummer C1101452291/FA RK 14-4381, sedert 23 mei 2014, althans sedert een datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen, de gehoudenheid van de man is komen weg te vallen om naast de reguliere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] en [minderjarige] bij helfte bij te dragen in de schoolkosten van deze kinderen en voor hen ieder per maand € 50,- te sparen;
III. Meer subsidiair te bepalen dat de rechtbank per 23 mei 2014, althans per een datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen, de gevolgen van de tussen partijen tot stand gebrachte overeenkomst wijzigt ter opheffing van de benadeling van de man, in die zin dat de man per de door u te bepalen datum niet langer gehouden is om bij helfte bij te dragen in de schoolkosten van de kinderen en niet langer gebonden is aan een maandelijkse spaarbijdrage;
IV. althans een door de rechtbank in goede justitie bij vonnis te beschrijven bepaling en/of
verklaring waaruit ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat de man sedert 23 mei 2014 niet meer bij helfte hoeft bij te dragen in de schoolkosten van [minderjarige] en [minderjarige] , alsmede sedert die datum niet meer voor hen behoeft te sparen.
3.5.
Het verweer van de vrouw strekt tot afwijzing van de vordering.
3.6.
Op de stellingen van partijen in reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vordering in conventie en de vordering in
reconventie worden deze vorderingen gezamenlijk behandeld.
4.2.
Zowel de vrouw in conventie als de man in reconventie hebben hun eis gewijzigd. De vrouw heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging door de man.
De man heeft bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging door de vrouw. Daartoe stelt hij dat de vrouw eerst na vragen over het petitum door de rechter ter comparitie om eiswijziging heeft verzocht en dat de eiswijziging daarmee tardief is.
De rechtbank acht de eiswijziging niet tardief. Met de eiswijziging door de vrouw is de grondslag van het geschil niet veranderd. Enkel is met de eiswijziging bedoeld om in geval de eis zal worden toegewezen executieproblemen of een nieuwe procedure te voorkomen. Dit komt de proceseconomie ten goede en is in het belang van beide partijen, nu daarmee onnodige vervolgprocedures voorkomen kunnen worden. De man is bovendien in de gelegenheid gesteld schriftelijk op de eiswijziging te reageren, van welke gelegenheid hij ook gebruik heeft gemaakt.
Nu de rechtbank de eiswijzigingen ook overigens niet in strijd acht met de beginselen van een goede procesorde, zal zij recht doen op de aldus gewijzigde eis in conventie en in reconventie.
4.3.
De vrouw grondt haar vordering op nakoming door de man van zijn verbintenis uit de tussen partijen gesloten overeenkomst, zoals vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 augustus 2009, tot het sparen van een bedrag van € 50,= per kind per maand en tot bijdrage voor 50 procent aan de gemaakte school- en studiekosten, waaronder partijen verstaan het schoolgeld, de kosten van boeken en de kosten van excursies.
4.4.
De man stelt dat hij vanaf 23 mei 2014 niet meer gehouden is tot het sparen van een bedrag van € 50,= per kind per maand en tot bijdrage voor 50 procent aan de gemaakte school- en studiekosten. De man heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Partijen hebben, nadat de vrouw op 15 mei 2009 een verzoekschrift tot vaststelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding had ingediend, overleg gevoerd. Partijen zijn in overleg een bijdrage overeengekomen die lager is dan waarop volgens de toepasselijke richtlijnen aanspraak kan worden gemaakt. Ter compensatie van die lagere bijdrage heeft de man zich verplicht te sparen en bij te dragen in de schoolkosten. De afspraken zijn dus met elkaar verbonden. Als vervolgens wordt verzocht de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding vast te stellen volgens de toepasselijke richtlijnen, wordt de basis van die afspraken aangetast. De man hoeft die afspraken van zijn kant dan ook niet meer na te komen. Subsidiair is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de man nog langer aan die afspraken is gebonden. Meer subsidiair heeft de man bij de totstandkoming van die afspraken gedwaald.
4.5.
Het komt derhalve aan op de uitleg van de tussen partijen gesloten overeenkomst. De rechtbank stelt daarbij het volgende voorop. Voor de beantwoording van de vraag wat partijen zijn overeengekomen komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en gedaan en op de betekenis die zij redelijkerwijs aan die verklaringen en gedragingen mochten toekennen. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar de eisen van redelijkheid en billijkheid, van belang. In de praktijk komt ook vaak gewicht toe aan de normale betekenis van de gebruikte bewoordingen.
4.6.
Als uitgangspunt geldt dat wijziging van de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarigen steeds kan worden verzocht indien de financiële situatie van degene aan wie die bijdrage is opgelegd daartoe aanleiding geeft. Een niet-wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW is niet van toepassing op overeenkomsten terzake van bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarigen.
4.7.
Bij beschikking van 16 oktober 2014 heeft de rechtbank Rotterdam de ten laste van de man komende bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen gewijzigd en opnieuw vastgesteld rekening houdend met de actuele draagkracht van de man.
Deze bijdrage is bedoeld ter dekking alle consumptieve kosten voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, daaronder ook begrepen gemaakte kosten voor het onderwijs van de kinderen, zoals schoolgeld, excursies en de kosten van onderwijsmateriaal. De verplichting van de man om ingevolge de door partijen gesloten overeenkomst voor 50% bij te dragen aan de school- en studiekosten is eveneens bedoeld ter dekking van vorenbedoelde consumptieve kosten. Indien beide verplichtingen naast elkaar blijven bestaan, draagt de man uit verschillende verbintenissen aan dezelfde kosten bij en draagt de man meer aan de verzorging en opvoeding van de minderjarigen bijdragen dan zijn draagkracht toelaat. In zoverre is het verweer van de man gegrond.
4.8.
Het door de man ten behoeve van de minderjarigen gespaarde geld zal, zo is tijdens de behandeling ter comparitie gebleken, worden aangewend ter financiering van door de minderjarigen eventueel te volgen hoger onderwijs. Dit betekent dat de verplichting van de man om voor ieder van de minderjarigen te sparen niet is bedoeld ter dekking van de consumptieve kosten, maar ter dekking van toekomstige uitgaven. Deze bijdrage is niet reeds inbegrepen in het door de rechtbank bij beschikking van 16 oktober 2014 vastgestelde gewijzigde bedrag. Dit betekent in beginsel dat dit deel van de overeenkomst tussen partijen onverminderd geldt. In de beschikking van 16 oktober 2014 is immers slechts ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding een wijziging aangebracht. De rechtbank begrijpt hetgeen onder 3.12 is overwogen aldus, dat het sparen voor minderjarigen niet bij de berekening van de draagkrachtruimte dient te worden meegenomen.
4.9.
De man heeft meer subsidiair aangevoerd dat hij bij de totstandkoming van de afspraken vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 augustus 2009 heeft gedwaald. Daartoe heeft de man gesteld dat hij de overeenkomst niet had gesloten indien hij had geweten dat de verplichting tot sparen door zou lopen ook als een gewijzigde (hogere) bijdrage van de man in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen zou kunnen worden vastgesteld. De man stelt voorts dat het hier geen rechtsdwaling betreft, omdat de vrouw niet gemotiveerd heeft betwist dat de man zou sparen enkel onder de voorwaarde dat hij daarmee een geringere bijdrage zou betalen dan hij op grond van de toepasselijke richtlijnen zou zijn.
4.10.
Naar oordeel van de rechtbank doet de man wel degelijk een beroep op rechtsdwaling. Immers, hij stelt hij gedwaald te hebben omtrent de omstandigheden waaronder de vrouw een verzoek tot wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding kan indienen. De rechtbank overweegt dat slechts onder bijzondere omstandigheden kan sprake zijn van een geslaagd beroep op rechtsdwaling omdat dit in het algemeen in strijd met de rechtszekerheid moet worden geacht. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Het beroep op dwaling wordt derhalve verworpen.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat de man met ingang van de datum van de gewijzigde bijdrage (23 mei 2014) niet meer gehouden is om voor 50 procent bij te dragen aan de gemaakte school- en studiekosten van de minderjarigen, maar nog steeds gehouden is tot het sparen van een bedrag van € 50,= per kind per maand.
4.12.
Een andere uitkomst zou voorts betekenen dat de man ondanks grotere draagkracht niet evenredig veel meer zou hoeven bijdragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Een dergelijke uitkomst is maatschappelijk ongewenst.
4.13.
De vordering om te bepalen dat de man de vrouw jaarlijks inzicht geeft in de hoogte van het gespaarde bedrag door in het eerste kwartaal van elk jaar aan de vrouw een kopie van het jaaroverzicht van de bank toe te wijzen komt niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank is met de man van oordeel dat niet is gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat man de vrouw inzage moet geven in de wijze waarop hij spaart.
4.14.
De vorderingen in conventie en in reconventie zullen met inachtneming van het vooroverwogene worden toegewezen als op de in het dictum te melden wijze.
4.15.
Gelet op de omstandigheid dat partijen voormalige levensgezellen zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt de man om met ingang van 23 mei 2014 een bedrag van € 50,00 per uit de relatie met de vrouw geboren minderjarig kind te sparen door deze bedragen op een aparte spaarrekening ten behoeve van de kinderen te zetten,
5.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat de man met ingang van 23 mei 2014 niet meer gehouden is om, naast de bij de beschikking van de rechtbank Rotterdam d.d. 16 oktober 2014 (zaak- en rekestnummer: C/10/452291/FA RK 14-4381) vastgestelde bijdrage in de verzorging en de opvoeding van de minderjarigen, voor 50% bij te dragen aan de school- en studiekosten van de minderjarigen zoals vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Rotterdam d.d. 21 augustus 2009 (zaak- en rekestnummer: 33082/ F2 RK 09-1279),
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2016.
2111/2053