In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van hun minderjarige kinderen. De vrouw, eiseres in conventie, heeft de rechtbank verzocht om de door de man te betalen bijdrage te wijzigen. De man, gedaagde in conventie en eiser in reconventie, heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet meer gehouden is aan de eerdere afspraken over de bijdrage, die in 2009 waren gemaakt. De rechtbank heeft de procedure in twee delen behandeld: de vordering in conventie van de vrouw en de vordering in reconventie van de man.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw in 2009 overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de kinderalimentatie, waarbij de man zich ook had verplicht om te sparen voor de kinderen en bij te dragen aan schoolkosten. In 2014 heeft de vrouw opnieuw verzocht om wijziging van de bijdrage, wat resulteerde in een nieuwe beschikking. De man heeft echter aangegeven dat hij zich niet meer gehouden voelt aan de afspraken na de wijziging van de bijdrage in 2014.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de man met ingang van 23 mei 2014 niet meer gehouden is om bij te dragen aan de schoolkosten van de kinderen, maar wel om te sparen voor hen. De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw in conventie gedeeltelijk toegewezen en de vorderingen van de man in reconventie eveneens gedeeltelijk toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.