Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 februari 2016 alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de conclusie van eis van [interveniënt] in de tussenkomst in de procedures 15-1106, 15-1107, 15-1110 en 15-1112, met producties;
- de incidentele conclusie van Bogenda houdende eis tot stellen van proceskostenzekerheid ex art. 224 Rv, tevens conclusie van antwoord in de tussenkomst, met producties;
- de conclusie van antwoord van [interveniënt] in het incident, met één productie;
- de akte van Bogenda van 13 juli 2016, met producties;
- de akte van depot van [interveniënt] van 27 juli 2016;
- de antwoordakte van [interveniënt] van 27 juli 2016, met producties;
- de akte uitlating producties van Bogenda van 10 augustus 2016.
- het tussenvonnis van 17 februari 2016 alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de conclusie van eis van [interveniënt] in de tussenkomst in de procedures 15-1106, 15-1107, 15-1110 en 15-1112, met producties;
- de incidentele conclusie van Bogenda houdende eis tot stellen van proceskostenzekerheid ex art. 224 Rv, tevens conclusie van antwoord in de tussenkomst, met producties;
- de conclusie van antwoord van [interveniënt] in het incident, met één productie;
- de akte van Bogenda van 13 juli 2016, met producties;
- de akte van depot van [interveniënt] van 27 juli 2016;
- de antwoordakte van [interveniënt] van 27 juli 2016, met producties;
- de akte uitlating producties van Bogenda van 10 augustus 2016.
- het tussenvonnis van 17 februari 2016 alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de conclusie van eis van [interveniënt] in de tussenkomst in de procedures 15-1106, 15-1107, 15-1110 en 15-1112, met producties;
- de incidentele conclusie van Bogenda houdende eis tot stellen van proceskostenzekerheid ex art. 224 Rv, tevens conclusie van antwoord in de tussenkomst, met producties;
- de conclusie van antwoord van [interveniënt] in het incident, met één productie;
- de akte van Bogenda van 13 juli 2016, met producties;
- de akte van depot van [interveniënt] van 27 juli 2016;
- de antwoordakte van [interveniënt] van 27 juli 2016, met producties;
- de akte uitlating producties van Bogenda van 10 augustus 2016.
- het tussenvonnis van 17 februari 2016 alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de conclusie van eis van [interveniënt] in de tussenkomst in de procedures 15-1106, 15-1107, 15-1110 en 15-1112, met producties;
- de incidentele conclusie van Bogenda houdende eis tot stellen van proceskostenzekerheid ex art. 224 Rv, tevens conclusie van antwoord in de tussenkomst, met producties;
- de conclusie van antwoord van [interveniënt] in het incident, met één productie;
- de akte van Bogenda van 13 juli 2016, met producties;
- de akte van depot van [interveniënt] van 27 juli 2016;
- de antwoordakte van [interveniënt] van 27 juli 2016, met producties;
- de akte uitlating producties van Bogenda van 10 augustus 2016.
- het tussenvonnis van 17 februari 2016 alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de incidentele conclusie van Bogenda houdende eis tot stellen van proceskostenzekerheid ex art. 224 Rv, tevens conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van antwoord in het incident van [interveniënt] , met producties;
- de akte van Bogenda van 13 juli 2016, met producties
- de antwoordakte van [interveniënt] van 27 juli 2016, met één productie;
- de akte uitlating producties van Bogenda van 10 augustus 2016.
3.De vordering van [interveniënt] in de als vijfde genoemde zaak
- [interveniënt] is niet gehouden tot het stellen van de gevorderde proceskostenzekerheid en schadevergoeding;
- [interveniënt] is een Russisch onderdaan die sinds 1993 in Zwitserland woont; op grond van artikel 17 van het Haags Rechtsvorderingsverdrag van 1 maart 1954 is hij dan ook vrijgesteld van de verplichting tot het stellen van proceskostenzekerheid;
- het gevorderde bedrag van € 100.000,00 is onredelijk hoog;
- wat er verder ook van het bovenstaande zij, duidelijk is dat Bogenda met het instellen van haar incidentele eis misbruik van procesrecht maakt en de zaken nodeloos vertraagt.
- i) het Rechtsvorderingsverdrag van 1 maart 1954 (hierna: Rechtsvorderingsverdrag 1954) (Trb. 1954, 40), dat voor Nederland in werking is getreden op 27 juni 1959, voor Rusland - gelet op een verklaring van voortgezette gebondenheid - op 26 juli 1967 en voor Zwitserland op 5 juli 1957;
- ii) het Haagse Verdrag inzake toegang tot de rechter in internationale gevallen van 25 oktober 1980 (Trb. 1989, 114) (hierna: Rechtsvorderingsverdrag 1980), waarbij Rusland geen partij is maar dat voor Nederland in werking is getreden op 1 juni 1992 en voor Zwitserland op 1 januari 1995.
6.De beslissing
19 oktober 2016, door middel van het stellen van een bankgarantie van een eersteklas Nederlandse bank op basis van het Rotterdams Garantieformulier 2008;
2 november 2016voor conclusie van antwoord van Atrailia c.s. en voor akte uitlating door Bogenda over de vraag of zekerheid is gesteld,
2 november 2016voor akte uitlating door Bogenda over de vraag of zekerheid is gesteld.