ECLI:NL:RBROT:2016:7389

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
C/10/500931 / FT EA 16/1068
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw

In deze zaak heeft verzoekster op 3 mei 2016 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 23 juni 2016 is verzoekster gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een schuldenlast heeft van € 60.269,04, bestaande uit twee schulden: een schuld van € 35.467,65 aan [naam 3] Gerechtsdeurwaarders, voortvloeiend uit een vordering van haar ex-partner, de heer [naam 2], en een schuld aan ING van € 24.270,67, die verband houdt met een lening voor consumptieve doeleinden. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden. Dit oordeel is gebaseerd op verschillende factoren, waaronder het feit dat verzoekster een lening heeft afgesloten terwijl zij haar verplichtingen jegens de heer [naam 2] niet nakwam. De rechtbank concludeert dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de vordering niet kon betalen en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 30 juni 2016
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 3 mei 2016 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster is gehoord ter terechtzitting van 23 juni 2016.

2.De feiten

Verzoekster ontvangt inkomsten uit arbeid. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 60.269,04.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Verzoekster heeft twee schulden. De schuld van € 35.467,65 aan [naam 3] Gerechtsdeurwaarders betreft een vordering van haar ex-partner, de heer [naam 2] . Deze vordering vloeit voort uit afspraken die verzoekster en de heer [naam 2] met betrekking tot hun gemeenschappelijke woning hebben gemaakt tijdens een comparitie van partijen ter terechtzitting gehouden op 24 september 2010. In het proces-verbaal van die comparitie staat dat partijen – voor zover van belang – het volgende zijn overeengekomen:
  • de woning wordt aan de vrouw toebedeeld;
  • partijen stellen de waarde van de woning vast op € 276.500,00;
  • de hypothecaire geldschuld bedraagt per overeengekomen peildatum € 207.379,00 en wordt aan de vrouw toegerekend;
  • de overwaarde bedraagt aldus € 69.121,00;
  • de vrouw moet de man de helft van de overwaarde, zijnde € 34.560,50 betalen;
  • de man wordt ten tijde van de overdracht van de woning aan de vrouw ontslagen uit de hoofdelijkheid ter zake de hypothecaire geldlening;
  • overdracht van de woning aan de vrouw vindt plaats vóór 31 december 2010;
(…)
Verzoekster heeft voormelde overwaarde niet aan de heer [naam 2] voldaan. Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 februari 2015 is verzoekster veroordeeld om de overwaarde, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals in dat vonnis omschreven, aan de heer [naam 2] te betalen.
Volgens verzoekster is het niet mogelijk gebleken om de woning in volledige eigendom te verkrijgen omdat zij de financiering niet rond kon krijgen. De woning staat vanaf 2011 te koop. Het is nog niet gelukt om deze te verkopen omdat, aldus verzoekster, de vraagprijs te hoog was (€ 269.000,--) en heer [naam 2] niet eerder dan in 2015 wilde instemmen met een verlaging. Thans staat de woning te koop voor een bedrag van € 219.000,--.
De tweede schuld van verzoekster betreft een schuld aan ING van € 24.270,67. Deze schuld heeft betrekking op een lening die verzoekster in 2013 is aangegaan om onder meer een auto en een bankstel te kopen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoekster de schuld aan [naam 3] Gerechtsdeurwaarders, althans de heer [naam 2] , te goeder trouw onbetaald heeft gelaten. Onderdeel van de gemaakte afspraken tussen haar en de heer [naam 2] in 2010 was dat verzoekster een bedrag van € 34.560,50 aan de heer [naam 2] diende te voldoen. Dat heeft zij niet gedaan. Partijen waren het er toentertijd over eens dat de woning € 276.500,00 waard was en dat sprake was van een overwaarde van € 69.121,00. Verzoekster heeft daarbij geen enkel voorbehoud gemaakt. De stelling van verzoekster dat zij vanaf 2011 getracht heeft de woning te verkopen voor € 269.000,-- maar dat dit bedrag te hoog was, heeft zij niet met enig bewijsstuk onderbouwd. Ook haar stelling dat zij de vraagprijs niet kon verlagen omdat de heer [naam 2] daaraan niet wilde meewerken heeft zij op geen enkele wijze onderbouwd. Nog los hiervan valt niet in te zien waarom zij in 2013 een lening is aangegaan voor consumptieve bestedingen, terwijl zij het geleende bedrag ook had kunnen aanwenden voor een gedeeltelijke inlossing van de schuld aan de heer [naam 2] . Dat valt haar te verwijten. Dat zij vervolgens niet meer aan haar verplichtingen jegens de ING bank kon voldoen nadat op verzoek van de heer [naam 2] beslag op haar salaris was gelegd, valt haar in het verlengde daarvan ook te verwijten. De schuld aan de ING-bank is derhalve te goeder trouw aangegaan, noch te goeder trouw onbetaald gelaten.
Een en ander staat in de weg aan toelating tot de schuldsaneringsregeling.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout, rechter, en in aanwezigheid van
mr. E.C. Padberg-de Haan, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2016. [1]

Voetnoten

1.