In deze zaak heeft verzoekster op 3 mei 2016 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 23 juni 2016 is verzoekster gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een schuldenlast heeft van € 60.269,04, bestaande uit twee schulden: een schuld van € 35.467,65 aan [naam 3] Gerechtsdeurwaarders, voortvloeiend uit een vordering van haar ex-partner, de heer [naam 2], en een schuld aan ING van € 24.270,67, die verband houdt met een lening voor consumptieve doeleinden. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden. Dit oordeel is gebaseerd op verschillende factoren, waaronder het feit dat verzoekster een lening heeft afgesloten terwijl zij haar verplichtingen jegens de heer [naam 2] niet nakwam. De rechtbank concludeert dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de vordering niet kon betalen en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.