ECLI:NL:RBROT:2016:7378

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
C/10/15/543 F
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot omzetting van faillissement naar schuldsanering niet ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft verzoeker, die failliet was verklaard op 28 juli 2015, een verzoekschrift ingediend tot opheffing van zijn faillissement en gelijktijdig de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 31 augustus 2016 zijn verzoeker, zijn advocaat en de curator gehoord. De curator heeft negatief geadviseerd over het verzoek. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of verzoeker een beroep kan doen op artikel 15b van de Faillissementswet (Fw). De wet vereist dat er geen omstandigheden zijn die aan verzoeker zijn toe te rekenen, waardoor hij niet binnen de gestelde termijn een verzoekschrift heeft ingediend voor de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de griffier op 29 juni 2015 een brief heeft verzonden naar verzoeker, waarin hij werd gewezen op de mogelijkheid om binnen veertien dagen een verzoekschrift in te dienen. Deze brief is echter niet afgeleverd. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij op 28 juli 2016 heeft aangegeven gebruik te willen maken van de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet kan worden aangemerkt als een formeel verzoekschrift. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij tijdig een verzoekschrift heeft ingediend of dat er omstandigheden zijn die zijn tekortkoming rechtvaardigen. Daarom verklaart de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot opheffing van het faillissement en toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
niet ontvankelijk verzoek opheffing faillissement en toepassing schuldsaneringsregeling
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 7 september 2016
[naam]
wonende te [adres] ,
[woonplaats] ,
verzoeker,
curator: mr. A.H. Nierman.

1.De procedure

Verzoeker heeft een verzoekschrift ingediend tot opheffing van zijn op 28 juli 2015 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Verzoeker, zijn advocaat mr. E.B. van den Ouden en de curator zijn gehoord ter terechtzitting van 31 augustus 2016.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Bij brief van 15 augustus 2016 heeft de curator negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek tot opheffing van het faillissement onder gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.

3.De beoordeling

Alvorens tot inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift over te gaan, dient de vraag te worden beantwoord of verzoeker een beroep op artikel 15b eerste lid van de Faillissementswet, hierna Fw, toekomt. De voorwaarde die de wet in artikel 15b, eerste lid Fw stelt, is dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn als bedoeld in artikel 3 eerste lid Fw geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend of indien het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte van de schuldenaar. Dit laatste is in dit geval niet van toepassing, nu het faillissement is uitgesproken op verzoek van een schuldeiser.
De rechtbank stelt vast dat de griffier op 29 juni 2015 de brief zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid Faillissementswet (Fw) per gewone en aangetekende post heeft verzonden naar het adres, zoals is vermeld op het bij het faillissementsverzoek gevoegde uittreksel van de Basisregistratie Personen. In deze brief heeft de griffier verzoeker erop gewezen dat hij binnen veertien dagen na verzending van de brief een verzoekschrift bedoeld in artikel 284 Fw kan indienen.
Uit de “Detailpagina zending” blijkt dat de aangetekende brief is aangeboden op het bovenbedoelde adres maar niet is afgeleverd, dan wel afgehaald.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij ter terechtzitting van 28 juli 2016 onder overlegging van een brief van de gemeente Goeree Overflakkee van 10 juli 2015 uitdrukkelijk heeft gemeld dat hij gebruik wenst te maken van de schuldsaneringsregeling. Dit moet volgens verzoeker worden opgevat als een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Daarbij heeft de rechtbank dit verzoek niet expliciet afgewezen en is het verzoek toen min of meer in behandeling genomen, aldus verzoeker. De rechtbank heeft vervolgens te kennen gegeven een curator te benoemen die ook kan optreden als bewindvoerder in schuldsaneringsregelingen. Verzoeker heeft voorts verklaard dat, gelet op het voorgaande, een redelijke wetstoepassing met zich meebrengt dat hij ontvankelijk is in zijn verzoek.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat er een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend, dan wel dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er in het onderhavige geval omstandigheden zijn die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat het niet aan verzoeker toe te rekenen is dat hij niet binnen veertien dagen na indiening van het verzoekschrift tot faillietverklaring een verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft ingediend.
Uit de aantekeningen van de griffier van de behandeling ter terechtzitting van 28 juli 2016 blijkt namelijk dat verzoeker enkel heeft gemeld dat hij gebruik wenst te maken van de schuldsaneringsregeling. Hij heeft toen echter geen schriftelijk verzoekschrift met bijlagen ingediend. De door verzoeker overgelegde brief van de gemeente Goeree Overflakkee zegt niets over zijn pogingen om een minnelijk schuldhulpverleningstraject op te starten. Het betreft een besluit op de aanvraag van uitkering op grond van de Bbz. Het besluit meldt voorts dat verzoeker als nadere voorwaarde verplicht is om zijn bedrijf stop te zetten en dat de gemeente bekend is dat er een faillissementsprocedure is gestart tegen verzoeker en zijn bedrijf. Verzoeker heeft op geen enkele andere wijze aangetoond dat hij zich bij de gemeente heeft gemeld om een schuldhulpverleningstraject te starten en om een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling op te laten stellen. De opmerking van de rechtbank over de te benoemen curator kan overigens niet gezien worden als een inhoudelijk oordeel en doet niets af aan het feit dat verzoeker op dat moment geen (schriftelijk) verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft overgelegd. Het mondeling melden dat verzoeker wel in de schuldsanering wilde, kan niet als een verzoekschrift worden aangemerkt nu dat niet voldoet aan de wettelijke vereisten die aan een dergelijk verzoekschrift worden gesteld.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat er geen sprake is van een verschoonbare overschrijding van de termijn van artikel 3 eerste lid Fw, zodat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoek tot opheffing van zijn faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot opheffing van het faillissement onder gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Lablans, rechter, en in aanwezigheid van N. van Gaans, griffier in het openbaar uitgesproken op 7 september 2016. [1]