ECLI:NL:RBROT:2016:7375
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een faillissementsverzoek wegens onvoldoende vorderingsrecht van de verzoekster
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure. Verzoekster, een vennootschap naar buitenlands recht gevestigd in Groot-Brittannië, heeft verzocht om de faillietverklaring van verweerster, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Verzoekster stelde dat zij een opeisbare vordering had op verweerster van € 179.906,37, die onbetaald was gebleven. De rechtbank heeft de procedure in gang gezet na ontvangst van het verweerschrift van verweerster en pleitnotities van verzoekster. Tijdens de zitting is er een geschil ontstaan over de kwaliteit van geleverde goederen, waarbij verzoekster stelde dat verweerster tekort was geschoten in de nakoming van hun koopovereenkomst.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst tussen partijen bestaat, maar dat verzoekster niet voldoende bewijs heeft geleverd van haar vorderingsrecht. Verweerster heeft betwist dat zij in een toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen en heeft aangevoerd dat verzoekster tekort is geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn die aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. Daarom is het verzoek tot faillietverklaring afgewezen en is verzoekster veroordeeld in de proceskosten.
De rechtbank heeft benadrukt dat een faillissementsprocedure niet geschikt is voor uitgebreid onderzoek naar de vorderingen van partijen, en dat er andere juridische wegen zijn om het geschil te beslechten. De beslissing van de rechtbank is genomen in aanwezigheid van de griffier, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.