ECLI:NL:RBROT:2016:7322
Rechtbank Rotterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Vergoeding niet genoten vakantiedagen en transitievergoeding bij beëindiging arbeidsovereenkomst om bedrijfseconomische redenen
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en een vennootschap onder firma. De verzoekster, die sinds 1994 in dienst was bij de verweerster, verzocht om vergoeding van niet-genoten vakantiedagen en een transitievergoeding na haar op non-actiefstelling en de daaropvolgende beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. De verweerster had de arbeidsovereenkomst opgezegd na toestemming van het UWV, omdat de exploitatie van de winkel niet langer rendabel was. De kantonrechter oordeelde dat de verzoekster recht had op een vergoeding van € 597,79 bruto voor niet-genoten vakantiedagen, omdat de arbeidsovereenkomst was voortgezet ondanks de non-actiefstelling. De verweerster had niet voldoende bewijs geleverd dat er afspraken waren gemaakt over het in mindering brengen van vakantiedagen. De transitievergoeding werd afgewezen, omdat de verweerster voldeed aan de voorwaarden van artikel 7:673d BW, waardoor het eerder betaalde bedrag van € 1.009,02 als voldoende werd beschouwd. De kantonrechter matigde de wettelijke verhoging tot nihil en bepaalde dat de wettelijke rente over de vakantiedagenvergoeding vanaf 1 juli 2016 verschuldigd was. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.