ECLI:NL:RBROT:2016:7321

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
5215057
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en transitievergoeding in arbeidsconflict

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 23 september 2016, is de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen AVS en [verweerder] aan de orde. AVS, vertegenwoordigd door mr. drs. R.M.T. van den Bosch, verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst, terwijl [verweerder], vertegenwoordigd door mr. S.J. Nauta, zich verzet tegen dit verzoek. De kantonrechter heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en de ingediende stukken. De procedure betreft een arbeidsconflict dat zijn oorsprong vindt in een ontslag op staande voet dat op 22 april 2016 door AVS aan [verweerder] is gegeven. Dit ontslag is eerder door de kantonrechter vernietigd, waardoor de arbeidsovereenkomst in principe voortduurt, tenzij er gronden zijn voor ontbinding.

De kantonrechter overweegt dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst mogelijk is op basis van een verstoorde arbeidsverhouding. Beide partijen hebben erkend dat hun arbeidsrelatie ernstig verstoord is geraakt. De kantonrechter concludeert dat herplaatsing van [verweerder] niet mogelijk is en dat er geen opzegverboden van toepassing zijn. De rechter ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 november 2016, onder de voorwaarde dat het ontslag op staande voet geen stand houdt en de vaststellingsovereenkomst van 29 februari 2016 niet geldig is. Tevens wordt aan [verweerder] een transitievergoeding van € 26.910,00 bruto toegewezen, aangezien er geen sprake is van verwijtbaar handelen aan zijn zijde.

De kantonrechter wijst de overige verzoeken van partijen af en bepaalt dat ieder de eigen kosten van de procedure draagt. Deze beschikking is gegeven door mr. P. Vlaswinkel en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5215057 VZ VERZ 16-15532
uitspraak: 23 september 2016
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
@ll Voltage Supply B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
verzoekster,
gemachtigde: mr. drs. R.M.T. van den Bosch te Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [plaatsnaam],
verweerder,
gemachtigde: mr. S.J. Nauta te Barendrecht.
Partijen worden hierna ‘AVS’ en ‘[verweerder]’ genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
• de tussenbeschikking van 19 augustus 2016 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
• de akte met één productie van AVS van 15 september 2016;
• de akte van [verweerder] van 15 september 2016.

2.De verdere beoordeling

2.1
AVS heeft in haar akte van 15 september 2016 voldoende duidelijk gemaakt welk be-lang zij nog bij de beoordeling van haar verzoek heeft. Het verzoek wordt daarom beoor-deeld.
2.2
[verweerder] vraagt om voeging van deze zaak met de procedure waarin hij kort gezegd om vernietiging van het ontslag op staande voet vraagt. In die zaak is al een eindbeschikking ge-geven. Het voegen van beide zaken heeft dan ook geen zin meer.
2.3
In de op verzoek van [verweerder] gegeven beschikking van 19 augustus 2016, gewezen onder zaaknummer 5078447 VZ VERZ 16-10479, is het op 22 april 2016 aan [verweerder] gegeven ontslag op staande voet vernietigd. De in deze zaak door AVS gevraagde verkla-ring voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 22 april 2016 is geëindigd door het op die datum door AVS aan [verweerder] gegeven ontslag op staande voet is daarom niet toewijsbaar.
2.4
AVS verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dat verzoek wordt hierna beoor-deeld. De te geven beschikking geldt echter slechts in het geval het ontslag op staande voet géén stand houdt én er wél grond is voor vernietiging van de vaststellingsovereenkomst van 29 februari 2016. Alleen in dat geval bestaat er nog een arbeidsovereenkomst tussen partij-en. Uitgaande van deze hypothese wordt het volgende overwogen.
2.5
De kantonrechter kan de arbeidsovereenkomst ontbinden als daar een redelijke grond voor is, herplaatsing niet mogelijk is of niet in de rede ligt en er geen opzegverboden gelden (artikel 7:671b lid 2 BW). Van een opzegverbod is in deze zaak niet gebleken zodat dit niet aan toewijzing van het verzoek in de weg staat.
2.6
De wet noemt als redelijke gronden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder andere (1) verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW) en (2) een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te laten duren (artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW).
2.7
Het verwijtbaar handelen van [verweerder] volgt volgens AVS uit de gebeurtenissen zoals die plaatsvonden in maart, april en mei 2014 en die beschreven staan in het verzoekschrift en uit het disfunctioneren van [verweerder]. Een en ander kan echter, wat er ook van de juist-heid van de stellingen van AVS op dit punt zij, nu niet meer tot ontbinding van de arbeids-overeenkomst leiden. Na de gebeurtenissen in het voorjaar van 2014 zijn partijen weer ‘gewoon’ met elkaar doorgegaan en AVS laat na uit te leggen waarom hetgeen toen is voor-gevallen nu opeens tot het oordeel zou moeten leiden dat van AVS in redelijkheid niet meer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Hetzelfde geldt voor het gestelde disfunctioneren van [verweerder]. Ook dit is in de ogen van AVS kennelijk al jaren het geval. AVS brengt echter wat het disfunctioneren van [verweerder] betreft, geen concreet voorval naar voren - dat als de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen kan gelden - waardoor nú geoordeeld moet worden dat van AVS in redelijkheid niet meer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
2.8
Het verwijtbaar handelen van [verweerder] ziet volgens AVS tevens op de gebeurtenissen vlak voor en na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst van 29 februari 2016, meer in het bijzonder dat [verweerder] (volgens AVS) AVS is gaan beconcurreren terwijl hij nog in dienst was van AVS. Eind 2015 is tussen AVS en [verweerder] een ernstig arbeidsconflict ont-staan, van zodanig ernstige aard dat op enig moment terugkeer van [verweerder] bij AVS geen reële optie meer was. [verweerder] is toen (uiteraard) ander werk gaan zoeken. Dat werk heeft hij gevonden bij een bedrijf dat in de vaststellingsovereenkomst van 29 februari 2016 níet is uitgesloten, namelijk [bedrijfsnaam]. Als uitgegaan wordt van de juistheid van de stellingen van AVS over het beconcurreren van AVS door [verweerder] (in dienst van [bedrijfsnaam]) vóór 1 juni 2016, dan kan, gelet op de getroffen regeling ter beëindiging van het dienstverband en de regel dat [verweerder] zich als goed werknemer moet gedragen, hooguit geoordeeld worden dat [verweerder] te vroeg actief is geworden voor [bedrijfsnaam]. Hierover kan [verweerder] welllicht een verwijt worden gemaakt. Van zodanig verwijtbaar handelen van [verweerder] dat van AVS in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren kan echter geen sprake zijn als [verweerder] tijdens zijn dienstverband met AVS, op een moment dat de vaststellingsovereenkomst met een versoepeld concurrentie- en relatiebeding reeds onderte-kend is, gaat werken voor een bedrijf waarvoor hij volgens het versoepelde concurrentie- en relatiebeding vanaf in ieder geval 1 juni 2016 mág gaan werken.
2.9
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat van verwijtbaar handelen of nalaten van Heij-mans, zodanig dat van AVS in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereen-komst te laten voortduren, geen sprake is. De arbeidsovereenkomst kan daarom op die grond (de ‘e-grond’) niet ontbonden worden.
2.1
De arbeidsovereenkomst kan wel ontbonden worden op grond van een verstoorde ar-beidsverhouding, zodanig dat van AVS in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeids-overeenkomst te laten voortduren (de ‘g-grond’). Beide partijen waren immers in de aanloop naar de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst van 29 februari 2016 al tot de con-clusie gekomen dat hun arbeidsverhouding ernstig en duurzaam verstoord was geraakt en dat aan die verhouding een einde moest komen. De gebeurtenissen ná het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst zullen de verhoudingen, naar aangenomen mag worden, eerder verslechterd dan verbeterd hebben.
2.11
Gelet op hetgeen (inmiddels) tussen partijen is voorgevallen ligt herplaatsing van Heij-mans binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, niet in de rede. Als er geen pogingen zijn ondernomen om [verweerder] binnen AVS te herplaatsen, staat dit dus niet aan toewijzing van het verzoek van AVS tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg.
2.12
Voor het geval het ontslag op staande voet van 22 april 2016 uiteindelijk géén stand houdt én de vaststellingsovereenkomst van 29 februari 2016 evenmin, ontbindt de kanton-rechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen met inachtneming van hetgeen artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder a BW bepaalt per 1 november 2016. Nu, zoals hiervoor overwogen, geen sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder], laat staan van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten, is er voor ontbinding per een eerdere datum op grond van artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder b BW, geen aanleiding. De wet biedt niet de mogelijk-heid om tegemoet te komen aan het verzoek van [verweerder] om bij het bepalen van de ontbindingsdatum géén rekening te houden met de periode gelegen tussen de ontvangst van het verzoek en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking.
2.13
[verweerder] heeft recht op een transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. De arbeidsovereenkomst heeft immers ten minste 24 maanden geduurd en is, voor zover ver-eist, op verzoek van AVS ontbonden. Van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] is zoals hiervoor overwogen geen sprake, laat staan van ernstig verwijtbaar handelen of nala-ten dat op grond van artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW tot afwijzing van de gevraag-de transitievergoeding moet leiden. De hoogte van de transitievergoeding is volgens Heij-mans € 26.910,00 bruto en AVS weerspreekt de hoogte van dit bedrag niet. Het genoemde bedrag wordt daarom als transitievergoeding toegewezen.
2.14
De kantonrechter kan aan [verweerder] een billijke vergoeding toekennen als de ontbin-ding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van AVS (artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder c BW). De regering heeft vijf voorbeelden gegeven waarbij gedacht kan worden aan een billijke vergoeding bij ontbinding van de ar-beidsovereenkomst, maar geen van de in deze voorbeelden genoemde situaties doet zich in deze zaak voor. De verstoorde arbeidsrelatie is immers niet ontstaan door laakbaar gedrag van AVS (partijen zijn wederzijds tot de conclusie gekomen dat ‘de rek uit hun relatie’ was waarbij over en weer wel verwijten te maken zijn), van discriminatie is geen sprake, AVS kan niet verweten worden dat zij grovelijk uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende ver-plichtingen niet is nagekomen, AVS heeft geen valse grond voor ontslag aangevoerd met de bedoeling een onwerkbare situatie te creëren en er is geen sprake van arbeidsongeschiktheid van [verweerder] door verwijtbaar onvoldoende zorg van AVS voor de arbeidsomstandigheden. De door [verweerder] gevraagde billijke vergoeding is daarom niet toewijsbaar.
2.15
[verweerder] vraagt veroordeling van AVS tot betaling van zijn loon en vakantietoeslag, met rente en wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW, vanaf 1 juni 2016 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd. Dit verzoek wordt afgewezen. [verweerder] werkt immers sinds 1 juni 2016 bij [bedrijfsnaam]. Hij was dus niet beschikbaar om bij AVS te werken en het uitgangspunt is ‘geen arbeid, geen loon’ (artikel 7:627 BW).
2.16
[verweerder] vraagt te bepalen dat AVS geen rechten kan ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van een toe-rekenbare tekortkoming van AVS dan wel het concurrentie- en relatiebeding te vervangen door het concurrentie- en relatiebeding zoals opgenomen in de vaststellingsovereenkomst van 29 februari 2016. Dit verzoek is evenmin toewijsbaar. Van de situatie dat AVS geen rechten kan ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding omdat het einde van de arbeids-overeenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van AVS (artikel 7:653 lid 4 BW) is geen sprake, zoals onder 2.14 ook overwogen zijn partijen wederzijds tot de conclusie gekomen dat ‘de rek uit hun relatie’ was waarbij over en weer wel verwijten te maken zijn, en voor het oordeel dat (gedeeltelijke) vernietiging van het concurrentie- en re-latiebeding op grond van artikel 7:653 lid 3 BW op zijn plaats is, is een belangenafweging nodig. [verweerder] voert onder randnummer 131 van zijn verweerschrift echter niets aan dat kan bijdragen aan een belangenafweging.
2.17
Voor het geval het verzoek van [verweerder] tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt toegewezen én zou blijken dat de vaststellingsovereenkomst van 29 februari 2016 zou zijn vernietigd én het voorwaardelijk verzoek van AVS tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen, verzoekt [verweerder] om ontbinding van de arbeids-overeenkomst op grond van artikel 7:686 BW. Nu aan de voorwaarden voor het in behande-ling nemen van dit verzoek niet is voldaan, het ontslag op staande voet is vernietigd maar aan de overige voorwaarden is niet voldaan, hoeft dit voorwaardelijke zelfstandige verzoek van [verweerder] niet beoordeeld te worden.
2.18
AVS en [verweerder] zijn beide op punten in het (on)gelijk gesteld. De kantonrechter ziet hierin aanleiding te bepalen dat ieder van de partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt, voor het geval onherroepelijk komt vast te staan dat het door AVS op 22 april 2016 aan [verweerder] gegeven ontslag op staande voet géén stand houdt én zou blijken dat er met de vaststellingsovereenkomst van 29 februari 2016 géén einde aan de arbeidsovereen-komst is gekomen, de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 november 2016;
veroordeelt AVS om in het voornoemde geval aan [verweerder] een transitievergoeding te beta-len van € 26.910,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat partijen ieder de eigen kosten van deze procedure dragen en wijst de overige door partijen gedane verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terecht-zitting. 686