ECLI:NL:RBROT:2016:7166

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2016
Publicatiedatum
19 september 2016
Zaaknummer
10/680639-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op vierjarig kind door vader met voorbedachte rade

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 september 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van de moord op zijn vierjarige zoontje. De verdachte heeft op 20 oktober 2015 zijn zoon, genaamd [slachtoffer], om het leven gebracht door hem onder water te duwen in de badkamer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorafgaand aan de daad met voorbedachte rade heeft gehandeld. De verdachte had zijn zoon Temazepam gegeven om hem in slaap te laten vallen, waarna hij hem in bad heeft geduwd. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de omstandigheden rondom de daad zorgvuldig gewogen. De verdachte heeft eerder op internet gezocht naar informatie over het doden van kinderen, wat duidt op een vooropgezet plan. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan moord en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder de moeder van het slachtoffer en zijn zusje, voor de geleden schade door het verlies van hun kind en broer. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680639-15
Datum uitspraak: 19 september 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de PI Haaglanden, locatie Scheveningen (PPC), te Den Haag,
raadsvrouw mr. S. Koster, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 19 januari 2016, 14 april 2016, 12 juli 2016 en 5 september 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van den Berg heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 (primair en subsidiair) en 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 (impliciet primair) ten laste gelegde, te kwalificeren als moord;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met
aftrek van voorarrest;
- oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de slachtoffers
[moeder] en [zusje] .

4.Waardering van het bewijs

Feiten 2 en 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het bewijs ontbreekt dat de verdachte heeft geprobeerd zijn (toen) zesjarige dochter [X] van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voorts ontbreekt het bewijs dat de verdachte ter voorbereiding van dat misdrijf bedwelmende medicatie in zijn bezit heeft gehad. Tot slot acht de rechtbank, evenals de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen dat de verdachte zijn dochter op 20 oktober 2015 in een hulpeloze toestand heeft achtergelaten toen hij die dag zijn woning verliet.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de feiten 2 en 3.
Feit 1
De rechtbank stelt vast dat op 20 oktober 2015 rond 18.00 uur de vierjarige [slachtoffer] dood werd aangetroffen in zijn slaapkamer op de eerste verdieping van de woning aan het [adres] te Dordrecht. [Het slachtoffer] lag op zijn rug en volledig ontbloot op bed. Hij lag tot aan zijn hoofd onder een groen dekbed.
[Het slachtoffer] is overleden door verstikking. Volgens het rapport van de forensisch patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn er drie mogelijke oorzaken, namelijk uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld op de hals, stomp (botsend) geweld op de mond en verdrinking, die elk op zich of in combinatie kunnen hebben geleid tot verstikking.
Bij toxicologisch onderzoek zijn in het bloed van [het slachtoffer] benzodiazepinen aangetoond. Volgens de toxicoloog kan niet worden geconcludeerd tot een toxicologische bijdrage aan het overlijden van [het slachtoffer] en het overlijden kan evenmin op toxicologische gronden worden verklaard. Wel zal het bewustzijn/gedrag van [het slachtoffer] ten tijde van het overlijden zijn beïnvloed door Temazepam.
De verdachte heeft bekend dat hij [het slachtoffer] Temazepam heeft gegeven en hem daarna onder water heeft geduwd en gehouden, waardoor [het slachtoffer] is komen te overlijden.
De verdachte heeft hierover – samenvattend - onder meer het volgende verklaard.
De verdachte - die in een zogenoemde vechtscheiding was verwikkeld - speelde al langere tijd met de gedachte om te vertrekken en alles achter zich te laten. In de vroege ochtend van 20 oktober 2015 ontving hij een - in zijn ogen kwetsende - mail van zijn ex-echtgenote, waarop hij op dat moment de knoop doorhakte en besloot om die dag naar het buitenland te vertrekken. Voorafgaand aan zijn vertrek heeft hij zijn auto ingeladen en heeft hij vervolgens zijn kinderen ( [het slachtoffer] en [X] ) beiden een pilletje Temazepam gegeven, opdat zij zouden slapen totdat de vriendin van de verdachte van haar werk zou thuiskomen. Hierna is de verdachte met [het slachtoffer] in bad gegaan. [Het slachtoffer] wilde dat niet, is gaan worstelen en de verdachte heeft hem onder water geduwd. De verdachte was verstard, verstijfd en lag boven op [het slachtoffer] . De verdachte denkt dat hij [het slachtoffer] bij zijn hals en middel vasthield toen hij hem onder water duwde. De verdachte heeft [het slachtoffer] vervolgens naar zijn slaapkamer gedragen en hem in bed gelegd. De verdachte denkt dat [het slachtoffer] toen al overleden was.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden staat voor de rechtbank vast dat de verdachte [het slachtoffer] heeft gedood.
Voorbedachte raad
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat uit niets blijkt dat bij de verdachte een vooropgezet plan bestond om [het slachtoffer] van het leven te beroven en dat er geen sprake was van ‘kalm beraad en rustig overleg’. Volgens de verdediging zijn er duidelijke aanwijzingen dat het op de bewuste dag van 20 oktober 2015 totale chaos was in het hoofd van de verdachte. Uit het dossier blijkt juist duidelijk dat de stoppen bij de verdachte zijn doorgeslagen, dat het hem ineens te veel was en dat hij alles behalve rationeel heeft gehandeld. Bij een nadere beschouwing van de omstandigheden kan op grond van de verklaringen van de verdachte worden vastgesteld dat het “besluit” om [het slachtoffer] te doden is ontstaan in bad, terwijl de gedachten en gedragingen van de verdachte ten tijde van het delict in overwegende mate beheerst werden door een ogenblikkelijke gemoedsbeweging.
Hoewel niet exact is komen vast te staan hoeveel gelegenheid tot nadenken heeft bestaan tussen het begin van uitvoering en voltooiing van het delict, zal dit volgens de verdediging onvoldoende zijn om te kunnen stellen dat de verdachte daadwerkelijk heeft kunnen nadenken en rekenschap geven. Er zijn bovendien contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad, aldus de verdediging.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte ruim voor de bewuste dag heeft nagedacht en gesproken over het doden van zijn kinderen. Verder heeft hij op internet gezocht naar informatie met betrekking tot de voorbereiding, de uitvoering en de nasleep. Volgens de officier van justitie heeft de verdachte daadwerkelijk nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad.
Het plannen van het vertrek en het zoeken op internet heeft gedurende een langere periode gelijktijdig plaatsgevonden. De officier van justitie heeft gesteld dat de verdachte op geen enkele wijze aannemelijk kan maken dat die twee zaken niet met elkaar te maken hebben. In de visie van de officier van justitie heeft de verdachte gelegenheid gehad om over zijn daad na te denken en heeft hij ook van die gelegenheid gebruik gemaakt. Daarbij heeft hij zoektermen gebruikt die betrekking hebben op de gevolgen van zijn daad. Zo zijn er zoekslagen van verdachte naar de strafmaat voor moord en heeft hij gezocht naar het antwoord op de vraag hoe diep een dode moet worden begraven.
De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat er geen contra-indicaties zijn voor het aannemen van voorbedachte raad. De wijze waarop de verdachte zijn daad heeft uitgevoerd duidt er niet op dat sprake was van een plotselinge gemoedsopwelling of van paniek, aldus de officier van justitie.
Beoordeling rechtbank
Zowel de verdediging als de officier van justitie heeft verwezen naar recente jurisprudentie van de Hoge Raad over de betekenis en invulling van voorbedachte raad. Vaststaat dat de motiveringseisen met betrekking tot het bewijs van voorbedachte raad zijn aangescherpt. Vast moet komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Met de deskundigen van het Pieter Baan Centrum (PBC) heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte weliswaar erkent dat hij zijn zoontje om het leven heeft gebracht, maar dat hij aangeeft zich het moment van de dood van [het slachtoffer] niet te kunnen herinneren. Op belangrijke vragen heeft de verdachte geen antwoord willen of kunnen geven.
De verklaringen van de verdachte geven geen of nauwelijks inzicht in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad zal de rechtbank dus in dit concrete geval de omstandigheden moeten wegen en waarderen, waarbij de rechtbank het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Nadat de verdachte en zijn echtgenote in mei 2014 uit elkaar waren gegaan was er voortdurend over en weer gedoe over de omgangsregeling met de kinderen. In die periode, omstreeks september 2014, heeft de verdachte volgens de getuige [Y] (ex-vriendin van de verdachte), wel eens geroepen dat hij zijn kinderen iets aan wilde doen, zodat ze beiden niets meer hadden.
De verdachte heeft in de periode voorafgaand aan 20 oktober 2015, met zijn telefoon en laptop meerdere keren internetpagina’s bezocht, die betrekking hebben op of in verband gebracht kunnen worden met het doden van kinderen:
- 26 augustus:
“Moeder bekent doden van twee kinderen. Familiedrama: Je eigen kind doden – kun je?”
- 20 september:
“Moeder nam wraak op vader door kinderen te vermoorden”
- 22 september:
Drie sites over “hoe diep moet een graf zijn”
- 23 september:
“Een moeder doodt haar kind uit wanhoop”.
Op 2 oktober heeft de verdachte middels de zoekmachine “Google” gezocht op de termen: “beste manier om je kinderen te doden” en “kinderen dood”.
Op 9 oktober heeft de verdachte gezocht op: “rechtspraak doden in ander land”, “België straf op moord”, “moeder vermoord 2 kinderen straf”, “kindermoord strafrecht” en
“gezinsdrama strafrecht”.
Op 9 oktober werden internetpagina’s bezocht die betrekking hadden op “moord” en op de straffen die opgelegd worden voor “moord met voorbedachten rade”, “opzettelijke verwondingen met dood tot gevolg” en “poging tot moord”.
Tot slot heeft de verdachte op 19 oktober meerdere internetpagina's bezocht over [K] , een man die zijn twee kinderen, echtgenote en vriendin vermoord heeft.
De verdachte heeft dus in een periode van bijna twee maanden voorafgaand aan 20
oktober 2015 op verschillende momenten op internet gezocht naar artikelen die betrekking hebben op het doden van kinderen. De verdachte heeft pagina’s over dit onderwerp bezocht en er aldus zijn gedachten over laten gaan. Volgens de verdachte zijn dit slechts losse gedachten geweest, die niet in verband staan met het doden van [het slachtoffer] . Hoewel niet kan worden vastgesteld dat de verdachte deze zoekslagen heeft verricht met het vooropgezette plan om zijn kinderen van het leven te beroven, vormen zij wel een indicatie dat de verdachte deze zoekslagen deed gelet op zijn eigen specifieke situatie.
De verdachte heeft verklaard dat hij al weken met de gedachte speelde om naar het buitenland te vertrekken, maar dat de email van zijn ex-echtgenote in de vroege ochtend van 20 oktober 2015 de aanleiding was voor zijn besluit om onmiddellijk die dag te vertrekken en zijn kinderen Temazepam te geven zodat zij zouden slapen totdat zijn partner - ruim acht uur later - zou thuiskomen. Op de vraag waarom de verdachte niet kon wachten totdat zijn partner was thuisgekomen heeft de verdachte geen eenduidig antwoord kunnen of willen geven, anders dan dat hij die ochtend gejaagd en gestrest was.
Uit de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting komt naar voren dat de verdachte al langer bezig was met een vertrek. Hij heeft op 30 september 2015 informatie ingewonnen bij de bank om zijn rekening op te heffen. Op 15 oktober 2015 heeft de verdachte bijna het gehele tegoed van zijn rekening contant opgenomen en een afspraak met de bank gemaakt voor 20 oktober 2015 om 10.30 uur om zijn betaal- en spaarrekening definitief op te heffen. Dit is ook daadwerkelijk gebeurd. In een gesprek met een medewerkster van de Rabobank op 12 oktober 2015, waarbij een eerder gemaakte afspraak voor 13 oktober 2015 moest worden verzet, heeft de verdachte te kennen gegeven dat woensdag 21 oktober 2015 voor hem geen optie was. De rechtbank leidt hieruit af dat het de kennelijke bedoeling van de verdachte was om voor 21 oktober 2015 te vertrekken, hetgeen haaks staat op de verklaring van de verdachte dat hij eerst op 20 oktober 2015 in de ochtend besloten heeft om onmiddellijk - met achterlating van zijn kinderen - te vertrekken.
De verdachte heeft verklaard dat hij zijn kinderen een pilletje Temazepam heeft gegeven met de bedoeling dat zij zouden gaan slapen. [Het slachtoffer] heeft de pil ook daadwerkelijk ingenomen en volgens de verklaring van zijn zusje [X] had [het slachtoffer] daarna ‘hele moede oogjes’ en viel hij zelfs van de bank. De verdachte - die volgens zijn eigen verklaring het bad al had laten vollopen - heeft [het slachtoffer] naar boven gedragen. De verdachte heeft verklaard dat hij zich dat niet kan herinneren, maar dat het wel zo moet zijn gegaan, omdat [het slachtoffer] volgens de verdachte ‘duizelig’ was.
Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom de verdachte [het slachtoffer] niet gewoon in zijn bed heeft gelegd in plaats van hem in bad te doen. Hij had immers zijn doel bereikt: [het slachtoffer] was suf en slaperig, of zoals de verdachte het noemt ‘duizelig’ en was even daarvoor van de bank gevallen, zodat het te verwachten viel dat hij in bed snel in slaap zou vallen. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat [het slachtoffer] niet in bad wilde, zodat het ook om die reden niet goed te begrijpen valt waarom hij [het slachtoffer] desondanks - tegen zijn wil - in bad heeft gedaan. De verdachte heeft ook op vragen van de rechtbank geen plausibele verklaring kunnen geven voor zijn beslissing om [het slachtoffer] - ondanks zijn slaperige en versufte toestand - in bad te doen. Verdachte had naar het oordeel van de rechtbank kunnen en moeten nadenken waarom hij - gejaagd en gestrest zoals hij naar eigen zeggen was - toch heeft doorgezet.
Voor de rechtbank staat daarom vast dat het besluit om de versufte [slachtoffer] , tegen diens wil, in bad te doen, in ieder geval het moment markeert waarop de verdachte [het slachtoffer] van het leven heeft willen beroven. Ten minste vanaf dat moment heeft de verdachte zich gedurende enige tijd kunnen beraden op het genomen besluit. Hij heeft de slaperige [slachtoffer] die, zoals hij zelf heeft verklaard zich nauwelijks aan de tafel kon vasthouden, naar boven moeten dragen en op zijn bed gelegd. De verdachte heeft hem en vervolgens zichzelf uitgekleed. Hij is daarna met [het slachtoffer] de badkamer ingegaan waar hij hem in het water heeft ondergeduwd tot hij – naar de verdachte dacht – was overleden. Hoewel hier sprake is van een korte tijdspanne tussen het besluit om [het slachtoffer] in bad te doen en de uitvoering daarvan is er naar het oordeel van de rechtbank voor de verdachte voldoende gelegenheid geweest om over de betekenis en de gevolgen van zijn handelen na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Nu de verdachte die gelegenheid heeft gehad, is het redelijk aan te nemen dat hij daarvan gebruik heeft gemaakt en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad.
Daarbij is niet gebleken dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. In dit verband wordt het volgende overwogen.
De verdachte heeft verklaard - zij het niet eenduidig - dat [het slachtoffer] heeft tegengestribbeld en dat er een worsteling ontstond. De verdachte zou in paniek zijn geraakt en [het slachtoffer] vervolgens onder water hebben geduwd. Op de vraag op welk moment de worsteling is begonnen en hoe lang deze heeft geduurd heeft de verdachte geen antwoord kunnen of willen geven. De rechtbank acht het, gelet op de gedrogeerde toestand waarin [het slachtoffer] op dat moment verkeerde, zeer waarschijnlijk dat [het slachtoffer] pas heeft geworsteld op het moment dat de verdachte hem onder water duwde en hij in doodsnood kwam te verkeren. Ook in de badkamer en in bad - hoe kort het wellicht allemaal heeft geduurd - had de verdachte zich van zijn handelen rekenschap kunnen en moeten geven en had hij [het slachtoffer] kunnen loslaten. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een paradoxale reactie van [het slachtoffer] - die zich volgens de toxicoloog kan uiten in onder andere rusteloosheid, prikkelbaarheid, agressie, psychosen en hallucinaties - na het innemen van de Temazepam en bij het in bad gaan niet is uit te sluiten. Naar het oordeel van de rechtbank is hier geen begin van aannemelijkheid, gelet op de verklaringen van de verdachte zelf en van [X] over de toestand van [het slachtoffer] .
De verklaring van de verdachte dat hij [het slachtoffer] onder water duwde als gevolg van een paniekreactie wordt dus niet ondersteund door de feiten en omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen. Daarbij komt dat de verdachte, zowel bij de politie, het PBC als op de zitting, op de vraag waarom hij in paniek raakte en wat daarbij zijn gedachten en gevoelens zijn geweest, geen antwoord heeft willen of kunnen geven.
Ook de verklaring van de verdachte dat hij daarna impulsief is vertrokken om zo ver mogelijk weg te zijn als de politie zou worden ingeseind en dat dit ook de reden is dat hij zijn dochter [X] alleen heeft achtergelaten, wordt niet ondersteund door de feiten.
Het tegendeel is het geval. Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte de gehele ochtend van 20 oktober 2015 gestructureerd bezig geweest met zijn vertrek. Hij heeft spullen gepakt, zijn auto ingepakt en deze naar de achterzijde van de woning gereden om ongezien te kunnen vertrekken en hij heeft telefoonnummers genoteerd. Nadat de verdachte [het slachtoffer] om het leven had gebracht, heeft hij hem op zijn bed gelegd, het dekbed glad getrokken en het bad leeg laten lopen. Daarna is de verdachte naar de Rabobank gereden voor zijn afspraak om 10.30 uur en heeft hij geld overgemaakt naar de rekening van zijn partner. Vervolgens heeft hij de handelingen verricht om zijn rekening op te heffen, zijn telefoon uitgeschakeld en is hij richting Frankrijk vertrokken. Dit alles moet hebben plaatsgevonden tussen ongeveer 08.15 uur en 10.45 uur, een tijdsbestek van ongeveer tweeënhalf uur.
Uit al die handelingen blijkt niets van de stress, gejaagdheid en paniek, die zich volgens eigen zeggen van de verdachte heeft meester gemaakt. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat er sprake is geweest van bewust en planmatig handelen.
Alles bij elkaar genomen, vindt de rechtbank dan ook dat de feiten en omstandigheden gewaardeerd moeten worden als aanwijzingen voor het aannemen van voorbedachte raad. De rechtbank concludeert dan ook dat hier sprake is van moord.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
of omstreeks20 oktober 2015 te Dordrecht opzettelijk en
al dan niet
met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en
al dan nietna kalm beraad en
rustig overleg,
- uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld uitgeoefend op de hals van die
[slachtoffer] en
/of(aldus) die [slachtoffer] gewurgd en/of
- ( met kracht) tegen de mond
en/of de neusvan die [slachtoffer] geduwd
en
/ofdie [slachtoffer] aldus gesmoord en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] onder water gehouden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Verzoek tot het horen van deskundige
De verdediging heeft verzocht de rapporterend toxicoloog van het NFI als deskundige te horen, indien de rechtbank de verklaring van de verdachte, dat hij [het slachtoffer] in bad wilde doen omdat hij niet naar bed wilde, ongeloofwaardig acht en deze verklaring als redengevende omstandigheid bezigt voor de bewezenverklaring van voorbedachte raad. De toxicoloog heeft immers gerapporteerd dat juist bij kinderen een paradoxale reactie kan bestaan na de inname van Temazepam. Deze reacties zijn onder andere rusteloosheid, prikkelbaarheid, agressie, psychosen en hallucinaties.
De rechtbank wijst dit verzoek af, reeds omdat de onderbouwing van het verzoek niet wordt gedragen door de feiten die uit het dossier en het onderzoek op de terechtzitting naar voren zijn gekomen. De verdachte had immers het bad al vol laten lopen voordat voor verdachte duidelijk werd dat [het slachtoffer] niet naar bed wilde. Daarnaast is er geen begin van bewijs voor een mogelijke paradoxale reactie gelet op de verklaring van verdachte zelf en zijn zusje [X]

5.Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:
Moord.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad. In het bijzonder wordt het volgende in aanmerking genomen.
Moord op een eigen kind is een van de meest gruwelijke en onbegrijpelijke misdrijven. De verdachte heeft een einde gemaakt aan het leven van [het slachtoffer] . Zijn vierjarige zoon die zijn vader vertrouwde en die zich veilig bij hem waande. Hij had nog een heel leven voor zich.
De verdachte heeft met zijn daad echter ook onherroepelijk beslist over het leven van anderen, zoals de moeder van [het slachtoffer] , zijn zusje [X] maar ook andere nabestaanden. Hen is onbeschrijflijk veel leed aangedaan.
De verdachte heeft geworsteld met de gevolgen van zijn echtscheiding maar hij heeft geen verantwoordelijkheid genomen om zijn problemen op andere wijze op te lossen. Dit is [het slachtoffer] fataal geworden. Dat is een bijzonder gruwelijk feit voor de nabestaanden.
Hoewel de verdachte zelf verdriet heeft en spijt heeft betuigd, gaat het berouw van de verdachte niet zover dat hij openheid van zaken heeft gegeven over zijn motief en zijn gevoelens en gedachten met betrekking tot hetgeen zich op 20 oktober 2015 in de woning van de verdachte heeft afgespeeld. Ook dit is voor de nabestaanden extra zwaar.
Deskundigen van het Pieter Baan Centrum hebben niet geadviseerd tot vermindering van toerekeningsvatbaarheid. Weliswaar had de verdachte zoveel problemen met de scheiding en de nasleep daarvan dat gesproken kan worden van een ‘aanpassingsstoornis’. De verdachte had ook depressieve gevoelens als gevolg van de echtscheiding, maar dit alles wil niet zeggen dat de verdachte niet anders had kunnen handelen.
De rechtbank acht de verdachte dan ook volledig toerekeningsvatbaar.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 14 jaar passend is voor dit ernstige feit. De rechtbank zal de verdachte daarom veroordelen tot een gevangenisstraf van 14 jaar met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.

8.In beslag genomen voorwerpen

De verdediging heeft verzocht hetgeen in deze zaak onder de verdachte in beslag is genomen aan hem terug te geven.
De rechtbank heeft geconstateerd dat op een onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag, krachtens machtiging van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het arrondissement Rotterdam, conservatoir beslag is gelegd overeenkomstig het bepaalde bij artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. Het betreft aldus een beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft omtrent dit geldbedrag geen beslissing van de rechtbank gevorderd.
Met betrekking tot overige onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen is de rechtbank niets bekend geworden. De officier van justitie heeft immers geen lijst met op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen overgelegd. Hij heeft evenmin een beslissing van de rechtbank gevorderd ten aanzien van onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal zich dan ook niet uitspreken omtrent het beslag.

9.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [moeder] en [zusje] , vertegenwoordigd door haar moeder [naam] , ter zake van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
[moeder] vordert een voorschotvergoeding van € 141.952,63 voor materiële schade en een voorschotvergoeding van € 20.000,- voor immateriële schade. Voor [X] wordt een vergoeding van in totaal € 55.836,- gevorderd, bestaande uit een voorschot van € 10.836,- voor materiële schade en een voorschot van € 45.000,- voor immateriële schade.
De rechtbank is weliswaar van oordeel dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit, maar dit betekent niet dat alle gevorderde kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De vorderingen zullen deels worden toegewezen. Hierna zullen de kostenposten uit de beide vorderingen besproken worden.
Vordering benadeelde partij [moeder]
Voorschot vergoeding immateriële schade
De benadeelde partij vordert een voorschot op de vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 20.000,- op grond van rechtstreekse schade en subsidiair op grond van shockschade. De benadeelde partij is van mening dat de verdachte jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld en haar moedwillig heeft willen beschadigen. Subsidiair wordt namens de benadeelde partij bepleit de criteria voor shockschade, in casu het confrontatievereiste, ruimer toe te passen.
De officier van justitie en de verdediging stellen zich op het standpunt dat dit gedeelte van de vordering moet worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade en evenmin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de bewijsstukken ter onderbouwing van dit deel van de vordering ontoereikend zijn en dat een nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering een uitgebreide nadere behandeling vereist.
Dit zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dit deel van de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De benadeelde partij is voor dit gedeelte van de vordering niet ontvankelijk.
Telefoonkosten
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 150,- voor gemaakte telefoonkosten.
De officier van justitie en de verdediging stellen zich op het standpunt dat deze kostenpost onvoldoende is onderbouwd en daarom moet worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard voor dit deel van de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat deze kostenpost genoegzaam is onderbouwd en zal dit gedeelte van de vordering, ondanks de betwisting door de verdediging, dan ook toewijzen.
Reiskosten
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 350,55 voor gemaakte reiskosten.
Nu de verdediging deze kostenpost niet gemotiveerd heeft betwist, zal de rechtbank dit gedeelte van de vordering toewijzen.
Parkeerkosten
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 47,01 voor gemaakte parkeerkosten.
De verdediging heeft bepleit dat deze kostenpost onvoldoende is onderbouwd en daarom moet worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard voor dit deel van de vordering.
De rechtbank is, in navolging van de officier van justitie, van oordeel dat deze kostenpost genoegzaam is onderbouwd en zij zal dit gedeelte van de vordering, ondanks de betwisting door de verdediging, dan ook toewijzen.
Medicijnen
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15,81 voor de kosten van medicijnen die niet door de verzekering worden vergoed.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat thans onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard. Dit gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Derving levensonderhoud
De benadeelde partij vordert een vergoeding van in totaal € 121.445,- (dan wel € 878,-) aan kinder- en partneralimentatie die door de verdachte niet meer wordt betaald.
De verdediging en de officier van justitie stellen zich op het standpunt dat de onderbouwing van deze kostenpost ontbreekt en dat de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de gestelde schade rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij zal om die reden dan ook niet ontvankelijk worden verklaard. Ook dit gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Uitvaartkosten
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.220,78 aan gemaakte uitvaartkosten. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: Schadefonds) heeft een bedrag van € 7.500,- uitgekeerd en dit bedrag rechtstreeks aan de uitvaartonderneming overgemaakt. De benadeelde partij stelt zich op het standpunt dat deze uitkering in beginsel niet in mindering wordt gebracht op de in het strafrecht te ontvangen vergoeding.
De verdediging heeft deze kostenpost niet betwist, met dien verstande dat zij stelt dat de uitkering uit het Schadefonds dient te worden verrekend met de vordering.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van dit gedeelte van de vordering, dus inclusief de uit het Schadefonds gedane uitkering.
De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering, dat niet is weersproken door de verdediging, toewijzen tot een bedrag van € 9.720,78. De uitkering uit het Schadefonds wordt in mindering gebracht op de vordering. De Staat is immers van rechtswege in de rechten van de benadeelde getreden (artikel 6 lid 4 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven). Dit impliceert dat de benadeelde partij voor dat deel geen vordering meer heeft op de verdachte.
Overige kosten
Met betrekking tot de overige kosten (verhuiskosten, mantelzorg, verlies aan verdienvermogen en kosten met betrekking tot het gezag, omgang en naamswijziging) is de rechtbank, evenals de verdediging en de officier van justitie, van oordeel dat de bewijsstukken ter onderbouwing van deze kostenposten ontoereikend zijn en dat een nader onderzoek naar de gegrondheid van dit gedeelte van de vordering een uitgebreide nadere behandeling vereist. Dit zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dit deel van de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De benadeelde partij is voor dit gedeelte van de vordering niet ontvankelijk.
Vordering benadeelde partij [zusje] [X]
Voorschot vergoeding immateriële schade
Voor de benadeelde partij wordt een voorschot op de vergoeding van immateriële schade van € 25.000,- gevorderd met betrekking tot het misdrijf dat haar zelf zou zijn aangedaan.
Nu de verdachte voor dat feit wordt vrijgesproken zal de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast wordt een voorschot op de vergoeding van shockschade van € 20.000,- gevorderd met betrekking tot het onder 1 bewezen verklaarde feit.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van dit gedeelte van de vordering.
De verdediging stelt zich samengevat op het standpunt dat wel vaststaat dat de benadeelde partij veel verdriet heeft van de dood van haar broertje, maar dat zij ook belast is met de dingen die zij in verband met de (nasleep van) de echtscheiding heeft meegemaakt. In de visie van de verdediging zou daarom een nader onderzoek nodig zijn om vast te stellen of sprake is van shockschade. Dat zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De verdediging heeft dan ook bepleit de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren voor dit gedeelte van de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam is aangetoond en onderbouwd dat ten aanzien van de benadeelde partij sprake is van shockschade. Zij zal daarom een bedrag van € 5.000,- toewijzen. Het restant van de vordering is, gelet op de betwisting, onvoldoende onderbouwd en de benadeelde partij zal voor dit restant van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard nu een nader onderzoek naar de gegrondheid hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Dit gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voorschot vergoeding materiële schade
Voor de benadeelde partij wordt een vergoeding van materiële schade van € 10.836,- gevorderd. Dit bedrag is samengesteld uit een bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud, gedurende drie jaren vanaf haar 18e verjaardag.
De verdediging heeft bepleit dit deel van de vordering af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren, omdat het geen rechtstreekse schade betreft.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat dit gedeelte van de vordering thans onvoldoende is onderbouwd en dat een nader onderzoek naar de gegrondheid hiervan een uitgebreide nadere behandeling vereist. Dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zou voor dit gedeelte van de vordering niet ontvankelijk verklaard moeten worden.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de gestelde schade rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij zal om die reden dan ook niet ontvankelijk worden verklaard. Ook dit gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De rechtbank bepaalt, overeenkomstig het daartoe strekkende verzoek van de benadeelde partijen, dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 20 oktober 2015.
Kosten benadeelde partijen
De verdachte zal worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [moeder] een schadevergoeding betalen van
€ 10.268,34 en de benadeelde partij [zusje] een bedrag van € 5.000,-.
Tevens wordt telkens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 (primair en subsidiair) en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [moeder] te betalen een bedrag van
€ 10.268,34 (zegge: tienduizendtweehonderdachtenzestig euro en vierendertig cent), als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [zusje] , te betalen een bedrag van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [moeder] te betalen
€ 10.268,34(hoofdsom,
zegge: tienduizendtweehonderdachtenzestig euro en vierendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 10.268,34 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
86 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [zusje] te betalen
€ 5.000,-(hoofdsom,
zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 5.000,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, voorzitter,
en mrs. A.A. Kalk en P. Putters, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 oktober 2015 te Dordrecht opzettelijk en al dan niet
met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en
rustig overleg,
- uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld uitgeoefend op de hals van die
[slachtoffer] en/of (aldus) die [slachtoffer] gewurgd en/of
- ( met kracht) tegen de mond en/of de neus van die [slachtoffer] geduwd
en/of die [slachtoffer] aldus gesmoord en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] onder water gehouden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
(primair)
hij op of omstreeks 20 oktober 2015 te Dordrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade een persoon genaamd [X] , verdachte's dochter, van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al
dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [X] bedwelmende
medicatie heeft toegediend en/of heeft doen innemen, zijnde de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(subsidiair)
hij op of omstreeks 20 oktober 2015 te Dordrecht ter voorbereiding van het te
plegen misdrijf van moord, althans doodslag, op [X] , opzettelijk
bedwelmende medicatie, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of
uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 20 oktober 2015 te Dordrecht opzettelijk iemand, te weten
[X] , zijnde verdachte's dochter (geboren op [datum] ), tot
wier onderhoud, verpleging of verzorging hij (als ouder) krachtens de wet
verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten,
immers heeft hij, verdachte, die [X] bedwelmende medicatie
toegediend en/of doen innemen en/of (vervolgens) die [X]
achtergelaten door het huis te verlaten en/of (aldus) die [X]
adequate lichamelijk verzorging en/of adequate voeding en/of inschakeling van
medische hulp/verzorging onthouden.