ECLI:NL:RBROT:2016:7002

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
C/10/483461 / HA ZA 15-895
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overname van praktijk door ziekenhuizen en artsen zonder vergoeding

In deze zaak vorderden eisers, twee longartsen, verklaringen voor recht dat gedaagden, waaronder ziekenhuizen en artsen, onrechtmatig hebben gehandeld door hun praktijk over te nemen zonder een redelijke vergoeding te betalen. De eisers waren werkzaam in het failliete Ruwaard van Putten ziekenhuis en hadden toelatingsovereenkomsten met de Stichting Ruwaard van Puttenziekenhuis. Na het faillissement werd een koude doorstart gemaakt door het Spijkenisse Medisch Centrum (SMC), maar de toelatingsovereenkomsten werden niet overgenomen. Eisers stelden dat zij hierdoor ongerechtvaardigd waren verrijkt, omdat de gedaagden de patiënten en goodwill van hun praktijk zonder compensatie hadden overgenomen.

De rechtbank oordeelde dat SMC niet verplicht was om nieuwe toelatingsovereenkomsten aan te bieden, gezien het faillissement van de oorspronkelijke rechtspersoon. De rechtbank verklaarde zich niet bevoegd om kennis te nemen van de vordering die betrekking had op de arbeidsovereenkomsten van eisers, omdat deze een arbitrageclausule bevatten. De rechtbank oordeelde echter dat de gedaagden ongerechtvaardigd waren verrijkt door de overname van de praktijk van eisers zonder vergoeding. De rechtbank wees de vorderingen van eisers gedeeltelijk toe, waarbij SMC en de ziekenhuizen hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor de schade die voortvloeide uit deze verrijking, terwijl de vorderingen tegen de Coöperatie en [gedaagde 13] werden afgewezen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zorginstellingen bij faillissementen en de noodzaak om de rechten van medisch specialisten te respecteren, vooral als het gaat om goodwill en praktijkovernames. De rechtbank wees gedaagden in de proceskosten, wat de financiële gevolgen van hun onrechtmatige handelen onderstreept.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/483461 / HA ZA 15-895
Vonnis van 31 augustus 2016
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. S.D.W. Gratama te Almere,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPIJKENISSE MEDISCH CENTRUM B.V.,
gevestigd te Spijkenisse,
2. de stichting
STICHTING PROTESTANTS CHRISTELIJK ZIEKENHUIS IKAZIA,
gevestigd te Rotterdam,
3. de stichting
STICHTING HET VAN WEEL-BETHESDA ZIEKENHUIS,
gevestigd te Dirksland,
4. de stichting
STICHTING MAASSTAD ZIEKENHUIS,
gevestigd te Rotterdam,
5. de coöperatie
COÖPERATIEVE VERENIGING ZORG IN REGIO ZUID COÖPERATIEF U.A.,
gevestigd te Rotterdam,
6. de maatschap
MAATSCHAP LONGARTSEN IKAZIA
gevestigd te Rotterdam,
en haar maten:
7.
[gedaagde 7],
wonende te [woonplaats] ,
8.
[gedaagde 8],
wonende te [woonplaats] ,
9.
[gedaagde 9],
wonende te [woonplaats] ,
10.
[gedaagde 10],
wonende te [woonplaats] ,
11.
[gedaagde 11],
wonende te [woonplaats] ,
12. de maatschap
MAATSCHAP LONGZIEKTEN EN TUBERCULOSE ZUID HOLLAND ZUID,
gevestigd te Rotterdam, en haar maten, gedaagden 7 tot en met 11 en gedaagde 13,
13.
[gedaagde 13],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] of eisers en SMC c.s. genoemd worden.
Gedaagde 1 zal ook wel worden aangeduid als SMC, gedaagden sub 2, 3 en 4 als de ziekenhuizen, gedaagde sub 5 als de Coöperatie, gedaagden sub 6 tot en met 12 als de artsen en gedaagde 13 als [gedaagde 13] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 oktober 2015, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 januari 2016, alsmede de bij die gelegenheid overgelegde pleitaantekeningen,
  • de met het oog op die zitting toegezonden brief van 24 december 2015 van SMC c.s.,
  • de akte overlegging aanvullende producties, met producties, van eisers.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
Eisers zijn longarts. Zij vorm(d)en samen een maatschap. [eiser 1] is 58 jaar oud, [eiser 2] is 42 jaar oud.
2.2.
[eiser 1] is sinds 2002 en [eiser 2] sinds 2007 werkzaam geweest bij het Ruwaard van Puttenziekenhuis te Spijkenisse, dat werd geëxploiteerd door (de rechtsvoorganger van) de Stichting Ruwaard van Puttenziekenhuis (hierna: SRPZ). Het Ruwaard van Puttenziekenhuis wordt hierna ook RVP genoemd.
2.3.
De samenwerking van eisers met SRPZ vond plaats op basis van toelatingsovereenkomsten, op grond waarvan eisers als medisch specialist waren toegelaten tot het ziekenhuis om voor eigen rekening en risico de longgeneeskunde-praktijk uit te oefenen.
2.4.
De relevante toelatingsovereenkomsten bepalen onder meer het volgende:

Goodwill
17.2
Tenzij het tegendeel schriftelijk is vastgelegd, heeft de medisch specialist recht
op goodwill ten aanzien van de uit hoofde van de onderhavige overeenkomst in het ziekenhuis verrichte werkzaamheden.
(…)
Artikel 20 Declareren(…)”
2.5
Eisers maakten in het kader van hun toelatingsovereenkomsten met SRVP gebruik van het zogenoemde VIA-declareren-systeem.
Op de relevante momenten in 2013 en 2014 waren op de wijze van declareren (zie 2.4, artikel 20) de Beleidsregel BR/CU-2100, nader aangeduid als het Beheermodel honoraria vrijgevestigd medisch specialisten, en de nadere regel NR/ CU-214 van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) van toepassing. Hierin is onder de begripsbepalingen de vrijgevestigd medisch specialist gedefinieerd als:
"de medisch specialist die anders dan in loondienst, voor eigen rekening en risico werkzaam is in of ten behoeve van een instelling voor medisch specialistische zorg."Eisers waren dergelijke specialisten.
Het VIA-declareren wordt hierin gedefinieerd als:
"de situatie waarbij de medisch specialist een honorarium in rekening brengt bij de consument of diens zorgverzekeraar, via de instelling."(Dit in tegenstelling tot het zogenaamde AAN-declareren, waarbij wordt gedeclareerd aan de instelling.)
2.6
Op 5 juni 2013 heeft de rechtbank Den Haag twee stille bewindvoerders bij SRPZ benoemd. Aanleiding vormde de zorgelijke ontwikkeling van de financiële situatie waarin SRPZ zich bevond, mede als gevolg van door de inspectie geconstateerde problemen op de afdeling cardiologie.
2.7
Op 24 juni 2013 is SRPZ op eigen verzoek in staat van faillissement verklaard door de rechtbank Den Haag.
2.8
Op 24 juni 2013 hebben de curatoren in het faillissement van SRPZ overeenstemming bereikt met SMC (toen nog in oprichting), over een “koude” doorstart. Die doorstart heeft vorm gekregen in een overeenkomst tot koop en verkoop (hierna: de koopovereenkomst) tussen de curatoren en SMC i.o., die onder andere als volgt bepaalt:

12. Wederzijdse verplichting en overname overeenkomsten
[…]
12.2
Verkopers (de curatoren, opm rb) zullen Koper (SMC i.o., opm rb) in kennis stellen van contractspartijen die een termijn [aan] Verkopers hebben gesteld om aan te geven of lopende overeenkomsten, waarbij RVP ( SRVP, opm rb.) partij is (zoals huur, lease, telecom, verzekeringen, it, nutsvoorzieningen, abonnementen, enz.) worden overgenomen. Van aldus aan Verkopers gestelde termijnen die Verkopers aan Kopers hebben doorgegeven, alsmede aan Kopers gestelde termijnen, zullen Verkopers vervolgens aangeven welke van de desbetreffende lopende overeenkomsten Koper wenst over te nemen. Als een contractspartij medewerking afhankelijk stelt van de betaling van achterstallige verplichtingen, is het aan Koper om dat voor eigen rekening al dan niet te betalen of uit te onderhandelen met de betreffende contractspartij. Indien Koper de overeenkomst niet wenst over te nemen zullen verkopers de desbetreffende overeenkomst niet gestand doen. Eventuele vooruitbetalingen door RVP op overeenkomsten die door Koper worden overgenomen, betrekking hebbend op de periode na Overdrachtsdatum, zullen door Koper aan Verkopers worden vergoed.”
De curatoren hebben de inventaris, voorraden en immateriële activa van het ziekenhuis overgedragen aan SMC en niet de zelfstandige praktijken van de medisch specialisten
.
2.9
SMC is op 5 juli 2013 opgericht door de drie omliggende ziekenhuizen Maasstad (gedaagde sub 2), Ikazia (gedaagde sub 3) en het Van Weel-Bethesda (gedaagde sub 4). Deze drie ziekenhuizen hebben op 5 juli 2013 gezamenlijk de Coöperatie (gedaagde sub 5) opgericht, welke coöperatieve vereniging door de ziekenhuizen wordt bestuurd. De Coöperatie is enig aandeelhouder van het SMC. De artsen zijn als longartsen verbonden aan de ziekenhuizen en behandelen ook patiënten van SMC, deels op de vroegere locatie van het Ruwaard van Puttenziekenhuis in Spijkenisse.
2.1
Een verslag van een overleg d.d. 25 juni 2013 tussen SMC, de ziekenhuizen en de vakgroepen houdt voor zover van belang in:
"De rechtspersoon Ruwaard van Putten bestaat niet meer. Alle
toelatingsovereenkomsten voor de specialisten zijn beëindigd, alsmede goodwill. De maatschap is daarmee ook opgeheven. Op woensdag 26 juni 2013 zullen gesprekken met de specialisten van het (voormalige) Ruwaard van Putten plaatsvinden met een tweetal scenario's:
1.Er wordt een contract voor 6 maanden aangeboden zonder toezeggingen voor de periode daarna. Men komt dan in loondienst bij de BV die de kosten draagt (niet de maatschappen).
2.Er wordt met onmiddellijke ingang afscheid genomen van de betreffende specialist indien uit dit overleg naar voren komt dat dit wenselijk is wegens wanprestatie gevaar voor de patiënt c.q. indien de reputatie van het ziekenhuis wordt geschaad."
2.11
SMC heeft de toelatingsovereenkomsten tussen SRPZ en eisers niet overgenomen als in de koopovereenkomst voorzien. SMC heeft, ondanks verzoeken daartoe van eisers, geen toelatingsovereenkomsten met eisers gesloten.
Een brief van 18 oktober 2013 van (de advocaat van) eisers aan SMC luidt voor zover thans van belang:
“(…) cliënten (…) aanspraak maken op een vergoeding voor de verloren gegane goodwill en inkomstenderving.
(…) Cliënten stellen vast dat het Spijkenisse MC, de coöperatie en de achterliggende maatschappen zich de goodwill, waaronder begrepen de verdiencapaciteit en het honorariumbudget van cliënten hebben toegeëigend. Cliënten wensen daarvoor met terugwerkende kracht een passende vergoeding te ontvangen. Cliënten zijn namelijk onverkort gerechtigd tot de door hun opgebouwde goodwill en dienen te worden gecompenseerd voor de inkomstenderving. Cliënten stellen zich op het standpunt dat deze toe-eigening zonder betaling van een redelijke vergoeding onrechtmatig en bovendien wederrechtelijk is.
(…)
Honorariumbudget
(…) Uit artikel 9 van Beleidsregel BR/CU-2041 volgt expliciet dat honorariumomzet alleen overdraagbaar is mits alle betrokken partijen, zijnde cliënten, het RvPZ, het Spijkenisse MC, de coöperatie of aan de haar gelieerde ziekenhuizen en artsen hiermee instemmen. Cliënten hebben geen toestemming voor de overdracht gegeven. (…) Cliënten benadrukken dat u het budget over 2013 en voor 2014 zonder de instemming van cliënten hebt toegeëigend. (…) Er is sprake van onrechtvaardigde verrijking indien het honorariumbudget toch zonder toestemming van cliënten is of wordt toegekend aan de collectieven van het Ikazia, het MZ en het VWB. De vrijgevestigde artsen verbonden aan het MZ, het Ikazia en het VWB kunnen op deze wijze de jaarlijkse inkomsten en derhalve hun winstaandeel aanzienlijk vergroten. Zij kunnen hiertoe kennelijk zonder financiële consequenties overgaan, nu de coöperatie en de achterliggende drie ziekenhuizen hen voor deze eventuele nadelige consequenties vrijwaren. (…)”
2.13
SMC heeft met eisers arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gesloten. Eisers hebben bij het aangaan van hun arbeidsovereenkomsten met het SMC uitdrukkelijk hun rechten voorbehouden met betrekking tot de door hen opgebouwde praktijk en de hierin gevormde goodwill.
2.14
Die arbeidsovereenkomsten van eiseres hebben, na verlenging, gegolden van 24 juni 2013 tot en met 31 december 2014.
In deze arbeidsovereenkomsten komt de volgende bepaling voor:
Artikel 16 - Geschillenbeslechting
De beslechting van geschillen uit deze arbeidsovereenkomst vindt plaats door de relevante kamer van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg.
2.15
Op 9 september 2014 hebben SMC c.s. een advertentie voor drie jonge longartsen geplaatst om daarmee een nieuwe praktijk op te zetten.
2.16
Een e-mail van 8 oktober 2014 van [eiser 1] , mede namens [eiser 2] , aan SMC luidt voor zover thans van belang:
“Jij vroeg ons op welke wijze wij de praktijk zouden willen overdragen aan de nog aan te nemen longartsen. Wij stellen ons echter op het standpunt dat daar geen sprake van kan zijn omdat de praktijk ons toebehoort. Bij het faillissement van het Ruwaard van Putten ziekenhuis is sprake geweest van de verkoop door de curatoren van de
activa. Curatoren geven nadrukkelijk aan de praktijk niet te hebben verkocht. Onze praktijk was ten tijde van het faillissement ook niet failliet, sterker nog het was een bloeiende praktijk met een bovengemiddelde adherentie.
Zonder feitelijke overdracht van de praktijk waaronder begrepen doch niet uitsluitend het verrekenen van goodwill kan nimmer sprake zijn van een overname van onze praktijk. Vanzelfsprekend zulten wij wel altijd zorg blijven dragen voor onze patiënten. Het is om die reden, de continuïteit van de zorg aan de ons toevertrouwde patiënten, dat wij in gesprek moeten geraken over de wijze waarop wij die zorg ook na 1 januari 2015 kunnen
invullen.”
Het antwoord van een medewerker van SMC, van dezelfde dag, luidt:
“ Zoals ik gisteren al aan gaf zie ik het als twee trajecten die naast elkaar lopen. Juridisch en de bedrijfsvoering. Hoe vervelend de situatie is, voor de bedrijfsvoering belangrijk dat de patiëntenzorg gecontinueerd blijft. Dit is denk ik ook per wet geregeld dat patiëntenzorg voorgaat op de persoonlijke belangen. Daarom wil ik van jullie weten tot welke datum jullie blijven werken met het opnemen van de vrije dagen. Wat mij betreft stoppen jullie voor de feestdagen.
(…)”
2.17
[eisers] hebben een voorlopige voorziening aan het in artikel 16 van de arbeidsovereenkomsten bedoelde scheidsgerecht verzocht, er kort samengevat op neerkomende dat SMC hen ook na 1 januari 2015 arbeidsovereenkomsten zou aanbieden althans de beslissing om de arbeidsovereenkomsten niet te verlengen zou herzien. Bij beslissing van 3 november 2014 heeft het scheidsgerecht de vorderingen afgewezen.
2.18
Sinds hun vertrek bij SMC hebben eisers bij diverse andere klinieken/ziekenhuizen gewerkt, steeds op tijdelijke basis.
2.19
Er zijn door SMC andere longartsen aangenomen, die met ingang van januari 2015 aan het werk zijn. De zorg op het gebied van longgeneeskunde in het door SMC geëxploiteerde ziekenhuis vindt thans plaats door inzet van de artsen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen verklaringen voor recht, inhoudende dat:
1. gedaagden de praktijken van [eisers] op onrechtmatige wijze hebben overgenomen, zonder daarvoor een redelijke vergoeding te betalen;
2. gedaagden hierdoor ongerechtvaardigd zijn verrijkt;
3. SMC tekort is geschoten in nakoming van de op haar onder de gegeven omstandigheden rustende verplichting om de tussen haar en eisers gesloten arbeidsovereenkomsten te verlengen en
4. gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door het hiervoor genoemde tekort schieten in de nakoming van die verplichting door het SMC in de hand te werken en daarvan te profiteren.
Daarnaast vorderen eisers hoofdelijke veroordeling van SMC c.s. tot vergoeding van de door eisers als gevolg van de tekortkomingen, onrechtmatige handelwijze en ongerechtvaardigde verrijking geleden schade, op te maken bij staat, betaling binnen 14 dagen, vermeerderd met rente, alles uitvoerbaar bij voorraad en met hoofdelijke veroordeling van SMC c.s. in de proceskosten, met rente en nakosten.
3.2.
SMC c.s. voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten, met rente en nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De (hiervoor onder 3.1 samengevatte) gevorderde verklaringen voor recht zullen hierna als de eerste tot en met vierde vordering worden aangeduid. De veroordeling tot vergoeding van schade wordt de vijfde vordering genoemd.

4.De beoordeling

4.1
Derde vordering -bevoegdheid
SMC stelt dat de rechtbank niet bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen voor zover
deze gebaseerd zijn op de arbeidsovereenkomsten van eisers. Dat is het geval met deze vordering, die is gebaseerd op het verwijt dat de arbeidsovereenkomsten niet zijn verlengd. De arbeidsovereenkomsten bevatten immers een arbitrageclausule.
[eisers] . betwisten die stelling. SMC heeft in andere, soortgelijke procedures ingestemd met het voorleggen van de zaak aan de rechtbank en kan nu niet een beroep op de arbitrageclausule doen. De onder 2.17 bedoelde procedure betrof slechts een voorlopige voorziening, die geen afbreuk doet aan rechten in de hoofdzaak.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat SMC het gelijk aan haar zijde heeft. Het hiervoor onder 2.14 geciteerde artikel 16 van de arbeidsovereenkomsten bevat een heldere, partijen bindende, arbitrageclausule. Eisers hebben de geldigheid daarvan zelf erkend door de onder 2.17 bedoelde procedure bij het Scheidsgerecht te entameren, wat er zij van de inhoud van die vordering; ook thans bestrijden zij die geldigheid niet.
Het geschil over de vraag of SMC al dan niet wanprestatie heeft gepleegd (of onrechtmatig heeft gehandeld) door de arbeidsovereenkomsten niet te verlengen is, naar eisers als zodanig ook niet (gemotiveerd) betwisten, een geschil uit de arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 16.
Dat betekent, dat de rechtbank niet bevoegd is kennis te nemen van de derde vordering, tenzij het beroep van SMC op die arbitrageclausule misbruik van recht oplevert of onaanvaardbaar is, zoals eisers kennelijk menen.
4.3
Dat SMC, in andere procedures, waarin andere artsen als eisers optraden, ingestemd heeft met berechting van het geschil door de rechtbank ook voor zover dat geschil zag op met die anderen gesloten (en al dan niet verlengde) arbeidsovereenkomsten, is onvoldoende. Het betrof separate procedures, waarin als gezegd andere partijen als eisers optraden. Het staat SMC vrij om zich thans, in dit geding, op de arbitrageclausule te beroepen. Mede gelet op de eerdere gang van eisers naar het scheidsgerecht, ook al was dat in kort geding, is in dat beroep geen misbruik van recht gelegen. Daarbij is meegewogen dat het inroepen van een geldige arbitrageclausule slechts bij hoge uitzondering misbruik van recht oplevert. Hetgeen eisers hebben gesteld is daartoe onvoldoende uitgewerkt en onderbouwd.
4.4
Ook de omstandigheid dat het niet verlengen van de arbeidsovereenkomsten een onlosmakelijk deel vormt van de verwijten die eisers gedaagden maken is geen reden om het beroep van SMC op de arbitrageclausule (als naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar) te passeren. Dat de rechtbank geen beslissing kan nemen omtrent de derde vordering neemt immers niet weg dat de situatie rond de arbeidsovereenkomsten, die op zichzelf tussen partijen vast staat, in de beoordeling betrokken kan worden.
De rechtbank zal zich dus niet bevoegd verklaren om kennis te nemen van de derde vordering.
4.5
Eerste, tweede, vierde en vijfde vordering
4.5.1
Gedaagden 6, 12 en 13
Bij brief van 24 december 2015 hebben gedaagden aan de rechtbank medegedeeld:
De dagvaarding van eisers is gericht aan onder meer de Maatschap Longziekten & Tuberculose Zuid Holland zuid("Maatschap Longziekten Tuberculose"),gedaagde 7(in dit vonnis gedaagde 12, opm rb)
. Eisers hebben daarbij tevens de maten die volgens hen verbonden zijn aan deze maatschap gedagvaard. Daarbij gaat het om de heer [gedaagde 7] , de heer [gedaagde 8] , de heer [gedaagde 9] , mevrouw [gedaagde 10] , mevrouw [gedaagde 11] en de heer [gedaagde 13] . De Maatschap Longziekten & Tuberculose bestaat niet als zodanig. Tot 1 januari 2015 bestond tussen de Maatschap Longartsen Ikazia (gedaagde sub 6) en de heer [gedaagde 13] een samenwerkingsverband op het gebied van longgeneeskunde. Na 1 januari 2015 is deze samenwerking voortgezet tussen de vakgroep longgeneeskunde Ikazia en de heer [gedaagde 13] . Partijen hebben hun samenwerking kenbaar gemaakt via een website (www.longartsen.nl). Aan de vereisten van een maatschap wordt echter niet voldaan. Partijen hebben niets in de gemeenschap ingebracht, met het oogmerk om het daaruit ontstane voordeel met elkaar te delen. De heer [gedaagde 13] is binnen het Van Weel-Bethesda werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst en derhalve niet vrijgevestigd medisch specialist dan wel maat in een maatschap.
4.5.2
Eisers hebben geen bezwaar gemaakt tegen vorm en tijdstip van dit nadere standpunt van gedaagden en ter zitting is gelegenheid geweest om hierop te reageren.
De rechtbank zal dit standpunt derhalve in aanmerking nemen, zodat beslist moet worden op de positie van deze gedaagden.
4.5.3
Ter zitting is de positie van [gedaagde 13] nader toegelicht. Bij gebreke van een voldoende onderbouwde reactie zijdens eisers gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagde 13] , zoals hij stelt, in de relevante periode inderdaad als specialist in loondienst, op basis van een arbeidsovereenkomst, aan gedaagde sub 3 is verbonden, dat hij geen maat is in een gedagvaarde maatschap en evenmin vrijgevestigd specialist is.
De rechtbank gaat er, bij gebreke van nadere toelichting, vanuit dat de (andere) artsen wel allen maat zijn in de als gedaagde 6 gedagvaarde maatschap.
4.5.4
Voor gedaagde 12 en haar maten geldt dat behalve de geciteerde brief geen toelichting is gegeven en evenmin onderbouwende stukken zijn ingediend. Nu eisers zich beroepen op de berichtgeving naar buiten toe, waarbij de betrokken artsen zich expliciet presenteren als maatschap, acht de rechtbank de betwisting door gedaagden onvoldoende gesubstantieerd. Het is de vraag in hoeverre dit dispuut van belang is; een maatschap is immers geen rechtspersoon en als er geen maatschap is ontbreekt ook een maatschapsvermogen waarop eisers zich kunnen verhalen. Voor het geval een dergelijk belang toch bestaat zal de rechtbank er van uit gaan dat wel een maatschap als gedagvaard als gedaagde 12 bestaat, waarvan gedaagden 7-11 de maten zijn.
4.6
Eerste en vierde vordering
De eerste vordering ziet op een verklaring voor recht dat alle gedaagden onrechtmatig jegens eisers hebben gehandeld door de praktijk over te nemen zonder daarvoor een redelijke vergoeding te betalen. De vierde vordering begrijpt de rechtbank zo, dat deze is gericht tegen alle gedaagden behalve SMC en ziet op het profiteren van de volgens eisers door SMC gepleegde wanprestatie aangaande de tot een eind gekomen arbeidsovereenkomsten.
4.6.2
Eisers baseren deze vorderingen op de volgende, kort samengevatte, stellingen.
Eisers voerden in het RVP gedurende meerdere jaren samen een zelfstandige praktijk, uitgeoefend in de vorm van een maatschap. Zij hebben daarbij relaties opgebouwd met patiënten en verwijzende huisartsen. Zij stellen dat zij in die praktijk, waarin ook administratief en ondersteunend personeel werkzaam was, waarde in de zin van goodwill hebben gecreëerd die aan hen, als leden van de maatschap, toekomt.
Door na het faillissement een koude doorstart door te voeren, de toelatingsovereenkomsten met eisers te beëindigen, hen geen nieuwe toelatingsovereenkomsten aan te bieden en zelf de praktijk van eisers actief over te nemen hebben zij misbruik van omstandigheden gemaakt, zich die goodwill toegeëigend en onrechtmatig gehandeld. Daarvoor zijn, in de visie van eisers, alle gedaagden aansprakelijk, omdat zij, allemaal samen inclusief SMC, moeten worden aangemerkt als een groep in de zin van artikel 6:166 BW.
4.6.3
SMC c.s. betwisten dat. Zij menen dat het verdienmodel van de maatschap van eisers tot 1 januari 2015 voortvloeide uit een samenstel van vier overeenkomsten waarin eisers partij waren. Ten eerste de toelatingsovereenkomst met SRVP, op grond waarvan eisers voor eigen rekening en risico patiënten in het ziekenhuis medisch specialistische zorg konden verlenen en het ziekenhuis "naar vermogen ruimte en outillage en personeel" ter beschikking stelde. Ten tweede de maatschapsovereenkomst waartoe de toelatingsovereenkomst verplichtte. De maatschapsovereenkomst kende een regeling voor de financiële afwikkeling indien één der maten uittreedt. Ten derde waren eisers lid van een collectief van medisch specialisten, de Stafmaatschap Ruwaard van Putten Ziekenhuis, die het honorarium-omzetplafond onder de vrijgevestigd medisch specialisten verdeelde. Ten vierde sloten eisers met hun patiënten (stilzwijgend) een geneeskundige behandelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:446 BW. (Voor een vrijgevestigd medisch specialist in een ziekenhuis wordt aangenomen dat twee geneeskundige behandelingsovereenkomsten tot stand komen: één tussen de medisch specialist en de patiënt en één tussen het ziekenhuis en de patiënt.) Dit samenstel van overeenkomsten bracht niet mee dat eisers anderen dan hun contractspartijen ervan kon weerhouden werkzaam te zijn in het verzorgingsgebied van SRPZ.
Overdracht van de praktijk komt neer op overdracht van die verbintenisrechtelijke positie, waarvoor in het verleden normaliter een vergoeding in de vorm van goodwill werd betaald. Als gevolg van het faillissement van het RVP konden eisers die positie echter niet meer overdragen. De verdiencapaciteit was verdampt, zodat van te verkopen (of te vergoeden) goodwill geen sprake meer was.
SMC was in de situatie na faillissement niet verplicht om eisers nieuwe toelatingsovereenkomsten aan te bieden. Eisers hebben bovendien zelf gekozen voor het aangaan van een (tijdelijke) arbeidsovereenkomst en het voortzetten van hun werkzaamheden op die basis.
De andere gedaagden valt hoe dan ook niets te verwijten. Zij maken geen deel uit van een groep in de zin van artikel 6:166 BW, aldus nog steeds SMC c.s.
4.7
positie van gedaagden
Gedaagden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet allen gezamenlijk aan te merken als één groep in de zin van artikel 6:166 BW. De positie van SMC, de Coöperatie en de ziekenhuizen verschilt daarvoor teveel van die van de overige gedaagden, de artsen en [gedaagde 13] .
SMC, de Coöperatie en de ziekenhuizen vormen echter wel een groep. SMC drijft een ziekenhuis, net als de ziekenhuizen. Hun positie als ziekenhuizen en ook die van de Coöperatie als aandeelhouder van SMC is, in de context van dit geschil en de gang van zaken rond het faillissement van SRVP en de koude doorstart, voldoende vergelijkbaar. De ziekenhuizen hebben gezamenlijk de Coöperatie en SMC opgericht, zij zijn na het faillissement alle samen naar buiten getreden en hebben afspraken gemaakt over de wijze van omgaan met de situatie. Zij hebben kennelijk ook samen met de curator en de NZa overlegd. Zij worden daarom aangemerkt als een groep in de zin van artikel 6:166 BW.
4.7.2
De overige gedaagden zijn longartsen en hun maatschappen die geen ziekenhuis exploiteren, geen rol gespeeld hebben in de doorstart en niet betrokken zijn geweest bij de beslissingen in dat kader van de ziekenhuizen. Voor zover dat ten aanzien van [gedaagde 13] anders was handelde hij niet voor zich, maar in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van SMC en/of (een van) de ziekenhuizen. De overige gedaagden zijn in feite niet meer of anders dan collega’s (dan wel concurrenten) van eisers. Onderling hebben zij echter wel overlegd en zij hebben ook een gezamenlijk standpunt betrokken omtrent de samenwerking met eisers. Gedaagden 6 tot en met 13 vormen daarom in het kader van dit geding ook een groep in de zin van genoemd artikel.
4.7.3
De rechtbank ziet gedaagden dan ook als twee groepen in de zin van artikel 6:166 BW, te weten enerzijds SMC, de Coöperatie en de ziekenhuizen (gedaagden 1-5), en anderzijds de andere gedaagden. De aan hen gerichte verwijten zullen hierna per groep besproken worden.
4.8
onrechtmatig handelen gedaagden 1 tot en met 5-toelatingsovereenkomst
Het concrete verwijt is in de eerste plaats gelegen in het niet verlengen van de toelatingsovereenkomsten van eisers dan wel het niet aanbieden van nieuwe. Als onbetwist staat vast dat sommige andere artsen (bijvoorbeeld de chirurgen) wel in de gelegenheid zijn gesteld om enige tijd na oprichting van SMC met haar een nieuwe toelatingsovereenkomst te sluiten en daardoor in feite op dezelfde voet voort te gaan als voor het faillissement.
Eisers baseren zich, als het gaat om de geschonden norm, op schending van hetgeen in de gegeven omstandigheden in het maatschappelijk verkeer betaamde.
4.8.1
SMC
Wat de positie van SMC betreft geldt het volgende.
Verlenging was niet mogelijk, omdat de rechtspersoon met wie eisers elk de toelatingsovereenkomst waren aangegaan, het SRVP, als gevolg van het faillissement niet meer bestond. Het komt dus aan op het, vaststaande, niet aanbieden van een nieuwe overeenkomst.
Dat is echter jegens eisers niet in strijd met enige ongeschreven norm. De contractsvrijheid, die het uitgangspunt is, was in casu in zoverre beperkt dat SMC rekening had te houden met de voor haar kenbare belangen van eisers. Na afweging van die belangen en de andere belangen stond het haar, naar het oordeel van de rechtbank, vrij om daaraan in concreto voorbij te gaan. SMC stond immers voor de opgave om een succes te maken van de doorstart van een ziekenhuis, waarbij zeer vele personen zoals patiënten, artsen en werknemers en hun belangen betrokken waren. Aanvankelijk -op 24 juni 2013- is afgezien van het aanbieden van nieuwe toelatingsovereenkomsten omdat de situatie onvoldoende was uitgekristalliseerd. SMC heeft eisers toen tijdelijke arbeidsovereenkomsten aangeboden. Dat was, in die omstandigheden, een redelijke beslissing. Later bleek dat de andere longartsen hadden te kennen gegeven niet met eisers (in een regionaal samenwerkingsverband, al dan niet in een maatschap) samen te willen werken. SMC hechtte echter bij de nieuwe invulling sterk aan regionale inbedding van de longgeneeskunde in haar ziekenhuis. Dit bracht mee, dat de longartsen van SMC en de ziekenhuizen nauw moesten samen werken. Dat die samenwerking in de huidige constructie noodzakelijk is kon SMC in redelijkheid menen. Geconfronteerd met de wens van de andere longartsen om zonder eisers verder te gaan en in hun plaats jonge mensen aan te trekken kon SMC dan ook in redelijkheid tot de beslissing komen om eisers geen nieuwe toelatingsovereenkomst (en ook, na 1 januari 2015, geen arbeidsovereenkomst) aan te bieden.
4.8.2
Van bijzondere omstandigheden, die ertoe nopen dat SMC in dit bijzondere geval gehouden was toch toelatingsovereenkomsten met eisers aan te gaan is niet gebleken. De leeftijden van eisers en de omstandigheid dat zij goede longartsen zijn, over wie verwijzende huisartsen en patiënten zeer te spreken zijn, zijn daartoe niet voldoende. Daarbij is meegewogen dat SMC eisers van 24 juni 2013 tot 1 januari 2015 op basis van arbeidsovereenkomsten aan het werk heeft gelaten en hen ook op generlei wijze het elders, al dan niet zelfstandig, uitoefenen van hun praktijk heeft belemmerd of bemoeilijkt. Dat eisers, ondanks het mogelijk door SMC opgewekte vertrouwen dat zij zich zou inspannen voor een andere betrekking van eisers, geen andere baan via SMC hebben gekregen is daarbij niet van belang. Het ging daarbij hoogstens om een inspanningsverplichting van SMC. De afweging die SMC heeft gemaakt is in elk geval niet zo apert onredelijk dat deze onrechtmatige handelen zou opleveren. Ook de gekozen aanpak, waarbij SMC aan eisers al in september 2014 heeft aangegeven dat de arbeidsovereenkomsten per 1 januari 2015 niet verlengd zou worden, is niet onzorgvuldig. Aldus werd eisers immers een redelijke termijn gegeven om naar een andere baan uit te kijken.
4.8.3
gedaagden 2-5
Wat de andere ziekenhuizen en de Coöperatie betreft geldt, dat ook hen geen onrechtmatig handelen op dit punt te verwijten valt. Er is nimmer sprake geweest van een toelatingsovereenkomst tussen eisers en de andere ziekenhuizen (of de Coöperatie, als die een dergelijke overeenkomst al kon sluiten). De praktijk van eisers beperkte zich tot het RVP. Niet in te zien valt dan ook dat zij eisers een toelatingsovereenkomst hadden moeten aanbieden.
Voor zover eisers menen dat deze gedaagden de onder 4.8.2 bedoelde afweging van SMC hadden moeten beïnvloeden zien eisers eraan voorbij, dat er geen geschreven of ongeschreven zorgvuldigheidsverplichting in die zin op hen rustte. Ook deze partijen wensten een gezonde doorstart van de ziekenhuisvoorziening op Voorne-Putten. Zij hadden een eigen verantwoordelijkheid jegens hun patiënten en hun personeel, doch geen bijzondere zorgplicht jegens eisers.
4.8.4
onrechtmatig handelen gedaagden 6-13toelatingsovereenkomst
De artsen en maatschappen waren niet in de positie om al dan niet met eisers een toelatingsovereenkomst aan te gaan; dat stellen eisers ook niet. Kennelijk houdt het verwijt in, dat deze gedaagden SMC tot haar standpunt hebben gebracht. Dat standpunt snijdt geen hout. Voor de artsen geldt evenzeer als voor gedaagden 2-5 dat geen sprake was van een bijzondere zorgplicht jegens eisers. De artsen hebben, zonder afbreuk te doen aan de vakbekwaamheid en reputatie van eisers, te kennen gegeven dat zij geen toekomst zagen in een samenwerking. Dit stond hun vrij. Dat, wellicht, langer en intensiever dan wel anders geprobeerd had kunnen worden eisers in te bedden in de regionale samenwerking en dat er weinig ( [eiser 1] ) tot geen ( [eiser 2] ) concrete omstandigheden genoemd zijn ter onderbouwing van de visie van de artsen doet daaraan niet af. Er bestond voor hen geen rechtsplicht om de samenwerking aan te gaan of te beproeven, zij hadden ook geen toezeggingen gedaan.
De wetenschap dat hun onwil om met eisers samen te werken het gevolg zou hebben dat eisers zouden moeten vertrekken moet bij de artsen aanwezig geweest zijn. Die enkele wetenschap noopte echter niet tot het herzien van hun standpunt in die zin dat zij verplicht waren de samenwerking met eisers toch aan te gaan. De artsen mochten zich, mede in het belang van hun patiënten, laten leiden door het gegeven dat zij geen vertrouwen hadden in een vruchtbare samenwerking met eisers. Dat gedaagden 6-13 eisers met opzet hebben willen schaden is, als eisers het al hebben beoogd te stellen, niet behoorlijk onderbouwd. In dit verband hebben eisers uit hun vertrek volgende financiële voordelen genoemd, doch daaruit valt geen opzet af te leiden; op die discussie wordt verder hierna bij de ongerechtvaardigde verrijking teruggekomen.
4.9
onrechtmatig handelen- alle gedaagden -overname praktijk
Het tweede onrechtmatigheidselement in de visie van eisers is de overname van hun praktijk. Daarmee wordt gedoeld op de -op zich vaststaande- feitelijke voortzetting van de behandeling van voormalige patiënten van eisers in het gebouw en met gebruikmaking van de faciliteiten van het voormalige RVP, dat inmiddels door SMC gedreven wordt met behulp van de andere gedaagden. Aanvankelijk hebben eisers, op grond van een arbeidsovereenkomst, daaraan -noodgedwongen- meegewerkt, na afloop van de arbeidsovereenkomsten zijn zij daarbij, tegen hun zin in, in het geheel niet meer betrokken geweest, zo stellen eisers.
4.9.2
Niet ter discussie staat, dat deze feitelijke gang van zaken met name is veroorzaakt doordat de artsen geen heil zagen in de samenwerking met eisers als hiervoor bedoeld. Hetgeen op dat punt hiervoor is overwogen geldt ook hier.
SMC kon, gegeven de situatie, zonder enige rechtsnorm jegens eisers te schenden de afweging maken die zij heeft gemaakt en de voormalige patiënten van eisers blijven helpen in haar ziekenhuis. De omstandigheid dat eisers goede longartsen zijn en dat er, ook in de nieuwe situatie, nog steeds werk was voor goede longartsen doet daaraan niet af.
Datzelfde geldt voor de ziekenhuizen. Eisers hebben gesteld noch onderbouwd dat of waarom op de ziekenhuizen een verplichting zou rusten om te bevorderen dat eisers als longartsen bij SMC zouden blijven werken. De ziekenhuizen mochten, zoals zij ook hebben gedaan, doorslaggevend belang hechten aan de omstandigheid dat de andere longartsen geen heil in de samenwerking zagen. De ziekenhuizen hadden immers rekening te houden met de belangen van goede samenwerking tussen de longartsen, mede in verband met de optimale zorg voor de patiënten.
Voor de artsen geldt hetgeen onder 4.8.2 werd overwogen hier evenzeer.
4.9.3
Voor zover eisers (ter zitting) hebben gesteld dat de gang van zaken voor hen diffamerend zou zijn geweest hebben eisers dat niet concreet onderbouwd en ziet de rechtbank dat ook niet in. SMC heeft zich niet negatief over eisers uitgelaten.
4.1
onrechtmatig handelen- alle gedaagden-geen redelijke vergoeding
Het derde onrechtmatigheidselement in de visie van eisers is het niet betalen van een redelijke vergoeding voor de overgenomen praktijk van eisers. In het algemeen wordt handelen of nalaten dat op zichzelf niet onrechtmatig is niet alsnog onrechtmatig wegens het enkele niet betalen van een vergoeding. Er bestaat geen algemeen geldende rechtsnorm van die strekking. De uitzonderingen die daarop aanvaard zijn liggen in de sfeer van overheidsingrijpen in het algemeen belang, waarvan de schadelijke gevolgen (vrijwel) geheel ten laste van een zeer kleine groep komen. Dat daarvan in dit geval geen sprake is staat buiten kijf.
4.11
onrechtmatig handelen -alle gedaagden-misbruik van omstandigheden
Eisers verwijten SMC nog dat zij misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. Ook dat verwijt gaat niet op. Dat SRVP failliet was gegaan is niet aan SMC te verwijten. Toen het faillissement een feit was ontstond een nieuwe situatie. In die situatie kon en mocht SMC de keuzes maken die zij gemaakt heeft, zonder dat dat als onrechtmatig jegens eisers is aan te merken. De gang van zaken rond de - door eisers onder protest aangegane – arbeidsovereenkomsten levert geen misbruik op. Dat er, onder druk van het faillissement, in het belang van de patiënten tijdelijke afspraken met de artsen, onder wie eisers, nodig waren kan in redelijkheid niet aan SMC worden tegengeworpen.
Ook voor de andere gedaagden geldt, op grond van het voorgaande, dat van misbruik van omstandigheden geen sprake is geweest.
Dat betekent, dat het handelen en nalaten van gedaagden niet in strijd was met enige (ongeschreven) rechtsnorm en er dus geen sprake is van een onrechtmatig handelen van gedaagden jegens eisers. Hetgeen op dit punt verder is gesteld behoeft dus geen bespreking.
4.12
Tweede vordering-ongerechtvaardigde verrijking
Het voorgaande laat onverlet dat sprake kan zijn van ongerechtvaardigde verrijking. Eisers stellen daartoe dat zij, als gevolg van de gehele gang van zaken, verarmd zijn, dat gedaagden verrijkt zijn, dat tussen de verrijking en verarming een causale relatie bestaat en dat voor die verrijking geen rechtvaardiging bestaat. Zij lichten dat als volgt toe.
Eisers zijn in een hectische situatie voor de keus gesteld om een arbeidsovereenkomst aan te gaan of te vertrekken; zij konden in de gegeven omstandigheden, mede in aanmerking nemend hun verantwoordelijkheid jegens hun patiënten, niet anders dan tekenen. De arbeidsovereenkomsten zijn twee maal verlengd, waarbij Verveer (de directeur) meermalen heeft gezegd dat, als SMC zou blijven bestaan en de afdeling longgeneeskunde zou worden gecontinueerd, eisers daar aan het werk zouden kunnen blijven. [eiser 1] is in september 2014 nog benoemd tot lid van de oncologiecommissie. Zij verkeerden dus in de veronderstelling dat zij in het SMC zouden kunnen blijven werken. Uiteindelijk zijn de arbeidsovereenkomsten niet verlengd en moesten eisers vertrekken. Er was geen zakelijke aanleiding om niet met eisers maar met nieuwe, jonge longartsen verder te gaan; eisers voldeden aan de in de advertentie gestelde eisen maar mochten niet op de vacatures solliciteren. Per saldo zijn eisers dus per 1 januari 2015 gedwongen geweest hun praktijk achter te laten (prod. 39), zonder enige vergoeding. Zij verdienen nu aanmerkelijk minder dan voorheen en het is de vraag of zij tot hun pensioen aan het werk kunnen blijven. De praktijk vertegenwoordigde bovendien een waarde van ca. € 300.000 aan door eisers opgebouwde goodwill. Gedaagden hebben financieel voordeel van de door eisers opgebouwde praktijk, die zij gratis hebben kunnen overnemen; er is geen enkele reden aan te wijzen waarom zij kosteloos zouden mogen profiteren van die door eisers opgebouwde praktijk. Het faillissement is niet zo’n reden. SMC had voorts, ten tijde van het faillissement, aan eisers een deel van het honorariumomzetplafond over het lopende jaar dienen te betalen en heeft dat niet gedaan.
4.12.2
verarming
De rechtbank is van oordeel dat de lagere beloning voor het dagelijkse werk en de mogelijke werkloosheid op termijn geen rol kunnen spelen bij de vraag of sprake is van verarming in dit verband. Eisers hebben zelf, al was het onder protest, ingestemd met een tijdelijke arbeidsovereenkomst en loon ontvangen voor de in dat kader verrichte werkzaamheden, wat er verder zij van de omstandigheden waaronder dit is gebeurd. Voorts bestond er ook in de oude situatie geen garantie dat eisers de praktijk tot hun pensioen zouden hebben kunnen voortzetten.
De rechtbank begrijpt de vordering echter zo, dat eisers uiteindelijk niet beogen dat deze nadelige financiële gevolgen in het kader van de ongerechtvaardigde verrijking vergoed worden. Deze aspecten worden, zo begrijpt de rechtbank, met name genoemd om de omstandigheden toe te lichten. De verarming die eisers in het kader van de vordering vergoed willen zien is het verlies aan goodwill. Eisers hadden een goed draaiende praktijk binnen het RVP. De normale verwachting was, dat zij hun praktijk te zijner tijd hadden kunnen overdragen en in dat kader een goodwill-vergoeding hadden kunnen bedingen en ontvangen. Uit de toelatingsovereenkomst blijkt, dat dat destijds ook door SRVP als uitgangspunt werd gehanteerd. Zoals uit de toelichting ter terechtzitting blijkt had [eiser 2] de door haar bij het begin van de werkzaamheden aangegane lening om zich in de praktijk in te kopen nog niet afgelost. [eiser 1] zag zijn aandeel in de goodwill als deel van zijn pensioenvoorziening.
Deze stellingen van eisers, die door gedaagden niet (gemotiveerd) betwist zijn, neemt de rechtbank als vaststaand uitgangspunt voor de beoordeling.
Gedaagden menen, dat de eventuele goodwill is verdampt door het faillissement. De goodwill is in feite de waarde die hen zou zijn toegekomen door het overdragen van de vier overeenkomsten die eisers voor het faillissement met SRVP hadden. Eisers konden door het faillissement de belangrijkste van die vier, de toelatingsovereenkomst, niet meer overdragen en dus was er na faillissement geen sprake meer van goodwill. Daarbij merken zij nog op dat een vergoeding voor die goodwill hoe dan ook niet van het ziekenhuis, maar van een overnemende collega zou zijn verkregen. Van een verarming in de zin van artikel 6:212 BW is geen sprake, er heeft zich hoogstens een ondernemersrisico gemanifesteerd.
4.12.4
De rechtbank stelt voorop dat voldoende aannemelijk is dat de praktijk voor het faillissement een zekere meerwaarde in de vorm van goodwill vertegenwoordigde. Die goodwill was ten dele gelegen in de mogelijkheid om de toelatingsovereenkomsten over te dragen, maar niet geheel. Op basis van de in het geding gebrachte berichten van patiënten en doorverwijzende huisartsen moet immers worden aangenomen dat eisers in persoon, door de wijze waarop zij in de jaren daarvoor patiënten hadden behandeld, bij die patiënten de voorkeur genoten boven andere artsen, los van het ziekenhuis waaraan zij verbonden waren. Het is juist die reputatie die een belangrijk deel van de goodwill uitmaakte.
De mogelijkheid om die goodwill te verzilveren zou inderdaad normaliter de vorm hebben aangenomen van overdracht van de praktijk aan een andere arts tegen betaling van een vergoeding. Dat doet echter voor de vraag of sprake is van verarming niet ter zake, er vindt ook verarming plaats als die overdracht aan een andere arts niet langer mogelijk is.
4.13
verrijking
4.13.1
honorariumomzetplafond
Eisers stellen dat SMC, ten tijde van het faillissement, aan eisers een deel van het honorariumomzetplafond over het lopende jaar had dienen te betalen en dat niet hebben gedaan. Als daarin een voordeel is gelegen ziet dat echter op de afwikkeling van de toelatingsovereenkomst tot het faillissement, de verhouding met de stafmaatschap en/of de naleving van op dat punt met de curatoren gemaakte afspraken en valt het buiten de hier aan de orde zijnde verrijking, zodat de rechtbank daarop verder niet ingaat.
4.13.2
ziekenhuizen
Dat sprake is van verrijking bij de ziekenhuizen acht de rechtbank voldoende onderbouwd. De patiënten die door eisers werden geholpen zijn deels bij SMC en deels bij de andere ziekenhuizen terechtgekomen en worden daar verder behandeld.
De door eisers overgelegde producties 41-43 vertonen een stijging van het aantal patiënten en daarmee de inkomsten als gevolg van
het Spijkenisse-effect. Mede gelet op de toelichting is daarmee, naar tussen partijen vast staat, bedoeld dat ex-patiënten van RVP naar de ziekenhuizen zijn uitgeweken. Die behandeling en hulpverlening levert inkomsten op voor de ziekenhuizen. Dat, wellicht, ook naar andere ziekenhuizen ex-RVP patiënten zijn gegaan doet daaraan op zichzelf niet af, maar kan wel van belang zijn voor de omvang van de verrijking.
4.13.3
SMC
In het kader van de verrijking is voldoende onderbouwd dat een gedeelte van de patiënten van eisers (en RVP) bij SMC is gebleven; daarin is een verrijking gelegen. Als eisers hun praktijk elders hadden voortgezet -hetgeen in ieder geval in theorie mogelijk was geweest volgens SMC- is, gelet op bedoelde uitlatingen van de patiënten, aannemelijk dat een aantal van hun patiënten met hen meegegaan zou zijn. Het is niet aannemelijk dat alle patiënten van eisers bij SMC terecht zouden zijn gekomen als SMC een nieuw ziekenhuis was begonnen, zonder de erfenis van SRVP over te nemen.
4.13.3
artsen
De artsen hebben, als gevolg van de hiervoor bedoelde aanwas van patiënten die eerder door eisers werden behandeld, extra inkomsten gegenereerd.
4.13.4
[gedaagde 13]
Voor [gedaagde 13] is van verrijking geen sprake, nu hij in loondienst is en dus geen extra winst kan maken. Bij gebreke van een daarop toegesneden stelling in andere zin zal de vordering dus jegens [gedaagde 13] worden afgewezen.
4.13.5
Coöperatie
Voor de Coöperatie is evenmin uitgewerkt waaruit haar verrijking zou bestaan. Uit de vaststaande feiten vloeit op dat punt niets specifieks voort.
Ook jegens de Coöperatie wordt de vordering dus afgewezen.
4.13.6
Voor alle gedaagden behalve [gedaagde 13] en de Coöperatie geldt gelet op het voorgaande dat zij de voldoende onderbouwde stellingen aangaande hun verrijking als zodanig niet (gemotiveerd) hebben betwist, zodat vast staat dat in elk geval van enige verrijking sprake is, zij het dat de omvang en verdeling daarvan over de gedaagden onduidelijk is. Het gaat bij die verrijking uiteraard niet om het gehele bedrag dat de (ziektekostenverzekeraars van de) extra patiënten hebben betaald. Daarvoor zijn immers ook arbeidsuren en kosten gemaakt. Het gaat slechts om de extra winst. De rechtbank komt daarop hierna terug
Gedaagden hebben echter hun pijlen wel gericht op het causaal verband en de rechtvaardiging.
4.14
causaal verband
Het causaal verband tussen de verarming en verrijking ligt besloten in hetgeen hiervoor werd overwogen. De rechtbank licht dat nog toe. Vast staat, zoals reeds eerder aan de orde kwam, dat eisers bekwame artsen waren die een goedlopende praktijk hadden. Uit de steunbetuigingen van patiënten en huisartsen die zijn overgelegd en die door gedaagden niet zijn weersproken, valt op te maken dat de schrijvers in de behandeling door eisers meerwaarde hebben ervaren. Zij gingen liever naar eisers dan naar andere artsen omdat zij van mening waren dat eisers goed naar hen luisterden en hen prettig en kundig behandelden. Aangenomen moet dan ook worden dat de patiënten bij eisers zouden zijn gebleven als dat mogelijk was geweest en dat de huisartsen hun doorverwijzingsbeleid hadden voortgezet.
SMC heeft, naar aannemelijk is, geprofiteerd van die goede reputatie van eisers in die zin dat eisers’ patiënten bij SMC zijn gebleven nu zij eisers niet konden volgen naar een nieuw ziekenhuis of eigen praktijk. In dat verband merkt de rechtbank op dat uit de uitlatingen ter terechtzitting blijkt, dat ook SMC zich realiseert dat een specialisme als dat van eisers -longgeneeskunde- eigenlijk alleen in ziekenhuizen naar behoren kan worden uitgeoefend, zodat het opzetten van een eigen praktijk geen reële mogelijkheid is, (zoals ook [eiser 1] , die daarnaar nog onderzoek heeft gedaan, heeft bemerkt). Dat wist SMC, zodat het niet aangaat eisers tegen te werpen dat zij de patiënten hadden kunnen behouden door zelf elders hun praktijk voort te zetten.
De goodwill, die eisers zelf hadden opgebouwd en na hun onvrijwillig vertrek hebben verloren, is dus deels aan SMC toegevallen, nu voldoende aannemelijk is dat een groot deel van deze patiënten en huisartsen na het onvrijwillig vertrek van eisers is gebleven bij het ziekenhuis waaraan eisers als arts verbonden waren.
Voorts is aannemelijk dat de andere gedaagden daarvan geprofiteerd hebben doordat zij, na het vertrek van eisers, een deel van hun patiënten hebben gekregen, terwijl deze anders bij eisers in behandeling waren gebleven.
4.15
rechtvaardiging
Gedaagden menen dat voor deze verschuiving een rechtvaardiging bestaat in de vorm van het faillissement. Zij verwijzen daartoe onder meer naar de uitspraak van deze rechtbank in een vergelijkbare zaak.
4.15.2
Dat verweer faalt; in dit geval rechtvaardigt het faillissement die verrijking (en daarmee corresponderende verarming) niet. De rechtbank licht dat nader toe.
De wettelijke eis dat de verrijking, wil zij voor vergoeding in aanmerking komen, ongerechtvaardigd moet zijn ziet op het ontbreken van een redelijke grond daarvoor. Zo’n grond kan een daartoe strekkende wettelijke bepaling zijn. De faillissementswet bevat echter niet een dergelijke bepaling en strekt niet tot de hier bedoelde vermogensverschuiving. De goodwill was geen vordering op de failliet. Eisers zijn, als het gaat om de goodwill, ten opzichte van de gefailleerde rechtspersoon derden. Het faillissement heeft er weliswaar voor gezorgd dat eisers niet op de oude voet konden voortgaan, maar de strekking daarvan is niet dat hun goodwill toe zou moeten vallen aan een ander. Het betreft hier ook niet een voor de afwikkeling van de boedel noodzakelijke teloorgang van waarde of een wanprestatie waartoe de faillissementswet de curator het recht geeft, de goodwill gaat de failliete boedel eenvoudig niet aan. De omstandigheid dat het faillissement anderen de mogelijkheid geeft de onderneming van de failliet voort te zetten zonder diens schuldeisers te voldoen en aldus daarvan te profiteren doet daarbij dan ook niet ter zake.
4.15.3
Voor SMC merkt de rechtbank nog op dat bij gebreke van concrete betwisting voldoende aannemelijk is dat SMC geprofiteerd heeft van de in praktisch-organisatorische zin goed opgezette praktijk van eisers. Dat de medewerkers, naar aannemelijk is, bij SRVP in loondienst waren en door eisers werden ingeleend neemt immers niet weg dat eisers in die medewerkers hebben geïnvesteerd door hen te begeleiden. Ook dat maakt deel uit van de goodwill en ook voor het profiteren daarvan vormt het faillissement geen rechtvaardiging.
4.15.4
Wat de andere ziekenhuizen betreft was de toeloop van patiënten die eerder door eisers werden behandeld, met de bijbehorende extra inkomsten, niet uitsluitend het gevolg van het faillissement als zodanig, maar ook van het latere vertrek door eisers. Eisers hebben immers gesteld, en gedaagden hebben niet, zeker niet behoorlijk onderbouwd en gemotiveerd, betwist dat hun patiënten bij eisers in behandeling zijn gebleven zo lang eisers werkzaam waren in het (oorspronkelijk RVP geheten) ziekenhuis dat eerst door SRVP en daarna door SMC werd gedreven. Dat vertrek is het gevolg van de omstandigheid dat SMC geen toelatingsovereenkomst en ook geen nieuwe arbeidsovereenkomst aan eisers aanbood. De ziekenhuizen wisten dit, en wisten ook dat de oorzaak daarvan was dat de artsen, die immers bij de ziekenhuizen in dienst waren althans daar hun praktijk dreven, niet met eisers wensten samen te werken. Hoewel dat de ziekenhuizen niet verweten kan worden, zoals hiervoor toegelicht, betekent dat wel dat in deze gang van zaken geen rechtvaardiging voor de verrijking gelegen kan zijn.
4.15.5
Wat de artsen betreft geldt, met inachtneming van hun bijzondere positie, hetzelfde als voor de ziekenhuizen. De artsen kregen de extra patiënten per saldo als gevolg van hun weigering met eisers samen te werken. Die weigering was weliswaar niet onrechtmatig, maar kan evenmin een rechtvaardiging voor die aanwas vormen. In deze context kunnen eisers de artsen voorts tegenwerpen dat geen serieuze pogingen voor een regionale inbedding met medewerking van eisers zijn gedaan en dat aangaande [eiser 2] in het geheel geen en jegens [eiser 1] nauwelijks feitelijke onderbouwing is gegeven voor de verwachting dat met eisers niet zou zijn samen te werken.
Dat SMC de artsen voor de eventuele gevolgen van hun opstelling gevrijwaard heeft (hetgeen alleen gedaagden onderling aangaat) geeft aan, dat het gedwongen vertrek van eisers en de aanwas van een deel van hun patiënten bij de artsen voor alle betrokkenen een voorzienbaar gevolg was.
De verklaring voor recht op dit punt kan dus jegens alle gedaagden behalve de Coöperatie en [gedaagde 13] gegeven worden. Bij deze verklaring hebben eisers voldoende belang met het oog op de verwijzing naar de schadestaat.
4.16
Vijfde vordering: veroordeling tot schadevergoeding
De schade van eisers bestaat uit de verarming; deze komt voor vergoeding in aanmerking tot het bedrag van de verrijking voor zover dat redelijk is. Het bedrag van de verrijking is echter, anders dan eisers wellicht menen, zeker niet zonder meer gelijk aan de hoogte van de goodwill. Het is heel wel denkbaar dat de verrijking per saldo duidelijk lager uitkomt. Het juiste bedrag is op dit moment niet vast te stellen. Met het voorgaande is echter wel voldaan aan de voorwaarde voor verwijzing naar de schadestaat, te weten dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is geworden. Het schadebat kan dan in volle omvang in de schadestaatprocedure worden gevoerd.
4.17
Als gedaagden hebben bedoeld aan te voeren dat vergoeding achterwege dient te blijven omdat die niet redelijk is faalt dat verweer. Het had op de weg van gedaagden gelegen om nader toe te lichten waarom in dit geval, waar eisers artsen van 58 respectievelijk 42 jaar zijn die elk kostwinner voor hun gezin zijn, een dergelijke vergoeding niet redelijk is. Dat geldt te meer nu eisers SMC al in 2013 hebben gewaarschuwd voor een vordering als de onderhavige.
4.18
hoofdelijkheid
Zoals hiervoor overwogen vallen gedaagden uiteen in twee groepen in de zin van artikel 6:166 BW. Binnen die twee groepen (behoudens [gedaagde 13] en de Coöperatie) is sprake van een hoofdelijke aansprakelijkheid voor het geheel van de schade, daargelaten ieders aandeel. De onderlinge verdeling gaat eisers niet aan. De rechtbank ziet in hetgeen zij hiervoor heeft overwogen geen grond om hoofdelijkheid tussen de beide groepen aan te nemen. Dat wil zeggen dat de toename in de winst die toekomt aan de artsen SMC en de ziekenhuizen niet regardeert, terwijl de verrijking van SMC en de ziekenhuizen de artsen niet regardeert.
4.19
per saldo
De rechtbank is niet bevoegd om kennis te nemen van de derde vordering. De eerste en de vierde vordering worden afgewezen. De tweede en vijfde vordering worden afgewezen jegens [gedaagde 13] en de Coöperatie en toegewezen ten aanzien van de andere gedaagden. Eisers zullen worden veroordeeld in de kosten van [gedaagde 13] en de Coöperatie; nu zij vertegenwoordigd werden door dezelfde advocaten als de andere gedaagden begroot de rechtbank die kosten op een kwart van het tarief.
Voor het overige zullen gedaagden, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten.

5.De beslissing

De rechtbank
Ten aanzien van de derde vordering, jegens SMC
Verklaart zich niet tot kennisneming bevoegd;
Jegens [gedaagde 13] en de Coöperatie:
Wijst de vorderingen af;
Veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 13] en de Coöperatie tot op heden begroot op € 153,25 aan griffierecht en € 282,50 aan salaris voor de advocaat;
Jegens de andere gedaagden:
Verklaart voor recht dat SMC, de ziekenhuizen en de artsen ongerechtvaardigd zijn verrijkt doordat zij de praktijk van eisers hebben overgenomen zonder daarvoor een redelijke vergoeding te betalen;
Veroordeelt SMC en de ziekenhuizen hoofdelijk de daardoor veroorzaakte schade tot het bedrag van hun gezamenlijke verrijking te vergoeden, nader op te maken bij staat;
Veroordeelt de artsen hoofdelijk de daardoor veroorzaakte schade tot het bedrag van hun gezamenlijke verrijking te vergoeden, nader op te maken bij staat;
Veroordeelt gedaagden in de kosten van het geding, tot op heden bestaande uit € 285,= aan griffierecht en € 1.130,= aan salaris voor de advocaat.
Wijst af het meer of anders gevorderde;
Verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. A. Eerdhuijzen en mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2016. [1]

Voetnoten

1.106/2294/2054