ECLI:NL:RBROT:2016:6854

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
5 september 2016
Zaaknummer
10/690023-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op baby en mishandeling van stiefkinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 september 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op zijn 10 maanden oude stiefkind en mishandeling van vier andere stiefkinderen. De verdachte was op het moment van de zitting preventief gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 januari 2015 zijn stiefkind, dat op dat moment 10 maanden oud was, opzettelijk heeft gedood door het kind met kracht te slaan en/of te schudden, wat leidde tot onherstelbare hersenschade en de dood van het kind. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte de vier andere stiefkinderen meermalen heeft mishandeld sinds begin december 2014. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes jaar geëist, wat de rechtbank heeft opgelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslaving aan cannabis en de druk van het gezinsleven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft de dagvaarding geldig verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690023-15
Datum uitspraak: 6 september 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Haaglanden (PPC), locatie Scheveningen,
raadsvrouw mr. M. Schmit, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 augustus 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.N.G. Woei-A-Tsoi heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaar met aftrek van voorarrest.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de dagvaarding voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit partieel nietig dient te worden verklaard nu aan de verdachte het medeplegen van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] (leidend tot de dood) ten laste is gelegd, terwijl de enige mogelijke medepleger, medeverdachte [medeverdachte] , niet voor dit feit wordt vervolgd. Een en ander zou leiden tot innerlijke tegenstrijdigheid van de tenlastelegging op dit punt.
4.2.
Beoordeling
De omstandigheid dat het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet tevens ten laste is gelegd aan een medeverdachte is naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid die gelegen is in de tenlastelegging zelf zodat geen sprake is van innerlijke tegenstrijdigheid van die tenlastelegging. De tenlastelegging is overigens ook voldoende feitelijk en begrijpelijk zodat het naar het oordeel van de rechtbank voor de verdachte voldoende duidelijk is waartegen hij zich heeft te weren.
4.3.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.

5.Ontvankelijkheid officier van justitie

5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van het onder 1, subsidiair ten laste gelegde. Er zou sprake zijn van strijd met het strafvorderlijk gelijkheidsbeginsel nu de medeverdachte [medeverdachte] , zonder nadere uitleg, niet vervolgd wordt voor dat feit.
6.2
Beoordeling
Gelet op de hiernavolgende beoordeling van het bewijs heeft de verdachte geen belang bij de beoordeling van dit verweer zodat de rechtbank dit om die reden onbesproken zal laten. De officier van justitie is ontvankelijk.

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Ten aanzien van feit 1
Op 19 januari 2015, omstreeks 17:17 uur, is [slachtoffer] - die op dat moment 10 maanden oud was - na een 112-melding door de hulpdiensten op de vloer van de woonkamer van zijn ouderlijk huis aangetroffen. Hij had op dat moment geen zelfstandige ademhaling en geen hartslag. Zowel in de woning, als later in het ziekenhuis werden over het gehele lichaam van [slachtoffer] diverse kneuzingen, bloeduitstortingen en blauwe plekken waargenomen. Na een reanimatie werd er een hartslag verkregen en is hij vervoerd naar het Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam. Daar is [slachtoffer] op 20 januari 2015 om 20:22 uur overleden.
Uit het onderzoek blijkt dat de dood van [slachtoffer] is veroorzaakt door bloedingen onder het harde hersenvlies en een kneuzingshaard in de grote hersenen. Uit het sectierapport volgt dat dit letsel, in combinatie met ook waargenomen bilaterale oogzenuw- en netvliesletsels, past bij acceleratie/deceleratie en/of impact letsel(s) van het hoofd en de schedel zoals dat bij heftig schudden en/of impact (contact) trauma van het hoofd en de schedel kunnen ontstaan.
Naast het dodelijke letsel is bij [slachtoffer] een breuk geconstateerd aan de rechterellepijp en 2 gebroken ribben en zijn zeer veel onderhuidse bloeduitstortingen geconstateerd, op de schedel in de behaarde hoofdhuid, in het gezicht beiderzijds, onder de kin, op de buik, de rug en aan alle ledematen. Verder was het onderste lipriempje gescheurd en zat er een losse tand in de onderkaak.
Deskundige L.M. Spooren, verbonden aan de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM), concludeert dat het letsel van [slachtoffer] traumatisch van aard is en dat – gelet op de hoeveelheid en aard van het letsel – het letsel vrijwel zeker een niet-accidentele traumatische oorzaak heeft. Een medische oorzaak (zoals ziekte), het eigen handelen van [slachtoffer] of de interactie tussen [slachtoffer] en zijn broertjes en zusje kan volgens Spooren in ieder geval worden uitgesloten als oorzaak voor de hersenschade.
Uit het rapport van Spooren blijkt verder dat hersenletsel zoals dat van [slachtoffer] binnen seconden na het veroorzakende incident leidt tot klinische verschijnselen van een medische noodtoestand: een onmiddellijke daling van het bewustzijnsniveau (lethargie of bewusteloosheid), onregelmatige ademhaling, moeilijkheden bij het ademen of ademstilstand en frequente epileptische aanvallen. Deze verschijnselen komen alarmerend over en zullen in normale omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer ze optreden bij een ongeval, bij de begeleiders van het kind leiden tot het zoeken van medische hulp, aldus nog steeds Spooren.
Uit de bevindingen van de politieambtenaren die het eerst ter plaatste waren, blijkt dat de klinische verschijnselen van de medische noodtoestand van [slachtoffer] bestonden uit adem- en hartstilstand.
Het is tegen deze achtergrond dat vastgesteld moet worden of de verdachte in strafrechtelijke zin verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank leidt uit de verklaringen van de verdachte en de [medeverdachte] af dat de verdachte en [medeverdachte] die middag met de kinderen [kind B] en [slachtoffer] thuis waren en dat [medeverdachte] een aantal keer de deur uit is geweest om de andere kinderen ( [kind C] en [kind D] ) van en naar school te brengen/halen. Zowel de verdachte als medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat [medeverdachte] [slachtoffer] omstreeks 16:45 uur op de bovenverdieping in bed heeft gelegd, dat [slachtoffer] op dat moment huilde (aldus [medeverdachte] ) c.q. vlak daarna is gaan huilen (aldus de verdachte) en dat [medeverdachte] met [kind C] is vertrokken om [kind D] op te halen. Uit de verklaringen van de verdachte kan worden afgeleid dat het huilen enige tijd heeft aangehouden.
Spooren kenschetst het gedrag van [slachtoffer] bij het naar bed brengen door [medeverdachte] (jengelen) als normaal.
Hoewel uit het antwoord van de deskundige Kubat op aanvullende vragen van de verdediging kan worden afgeleid dat het niet uitgesloten is dat kinderen nog huilen als er sprake is van een medische noodtoestand, wordt dit genuanceerd door deskundige Spooren, waar zij stelt dat het dan zal gaan om kermen/kreunen. De rechtbank constateert dat dat niet het beeld is dat door de medeverdachte en de verdachte is geschetst.
Gelet hierop concludeert de rechtbank dat het dodelijke letsel is ontstaan nadat [medeverdachte] de woning had verlaten. In de woning waren toen alleen [slachtoffer] , [kind B] (toen twee jaar) en de verdachte aanwezig. [slachtoffer] en [kind B] kunnen het dodelijke letsel niet hebben veroorzaakt, zo blijkt uit het rapport van Spooren. Ook een ongeluk kan als oorzaak worden uitgesloten. Niet alleen is dat blijkens het rapport van Spooren medisch gezien onwaarschijnlijk, maar de verdachte heeft zelf verklaard dat [slachtoffer] niet van de trap is gevallen of iets dergelijk. Dit laat slechts de mogelijkheid open dat de verdachte het dodelijke letsel heeft toegebracht. Gelet op de aard van het letsel kan het niet anders dan dat dit is gebeurd doordat de verdachte [slachtoffer] met kracht heeft geslagen en/of ergens tegen heeft geslagen en/of door elkaar heeft geschud. Dit heeft vervolgens geleid tot de dood van [slachtoffer] .
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Weliswaar blijkt uit het dossier niet dat de verdachte [slachtoffer] bewust dood heeft willen maken (zuivere opzet). Het beeld dat uit het dossier opdoemt, is veeleer dat de verdachte uit onmacht heeft gehandeld: hij kon niet tegen het gehuil van [slachtoffer] . Dat staat echter niet in de weg aan de conclusie dat er sprake is van
voorwaardelijkeopzet op de dood van [slachtoffer] . Daarvoor is immers vereist dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Geoordeeld moet worden dat de kans dat een 10 maanden oude baby als gevolg van het met kracht door elkaar en heen en weer schudden en/of slaan en/of het ergens tegen aan slaan, komt te overlijden, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat met een baby voorzichtig omgegaan moet worden. Uit de aard van de gedraging, namelijk het met kracht heen en weer schudden van het slachtoffer en/of het slaan en/of het ergens tegen aan slaan leidt de rechtbank af dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] daadwerkelijk heeft aanvaard. Er zijn ook geen aanwijzingen voor het tegendeel.
Gelet op het voorgaande is bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood.
6.2.
Ten aanzien van feit 2
Uit de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de vier kinderen uit het gezin [naam gezin] heeft mishandeld sinds begin december 2014. Feit 2 wordt daarom bewezen verklaard, behoudens ten aanzien van het medeplegen en het bijten.
6.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op
of omstreeks19 januari 2015 te Rotterdam,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer] , [geboortedatum slachtoffer] , zijnde een kind dat
hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, van het leven heeft
beroofd, immers heeft
/hebbenverdachte
en/of (een of meer van) zijn
mededader(s)opzettelijk
- ( met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen
en/of gestompt en/of
- die [slachtoffer] met het hoofd tegen een muur, althans een hard oppervlak aan
geslagen en/of
- die [slachtoffer] (krachtig) heen en weer geschud en/of
- ( in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) verricht en/of aangewend
tegen die [slachtoffer]
tengevolge waarvan onherstelbare hersenschade is ontstaan bij die [slachtoffer] ,
en tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.
hij in
of omstreeksde periode van
16 oktober1 december 2014t/m 19 januari 2015 te
Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
meermalen
de kinderen (die hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin):
[kind A] [geboortedatum kind A]
[kind B] [geboortedatum kind B]
[kind C] [geboortedatum kind C]
[kind D] [geboortedatum kind D]
heeft mishandeld door (onder meer) slaan en/of schoppen
en/of bijten en/of
knijpenen/of hardhandig vastpakken bij onder andere de arm(en) en/of het
oor/de oren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.primair

doodslag

2.
mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een tijdsbestek van bijna twee maanden meerdere malen vier jonge kinderen ernstig mishandeld (te weten [kind A] , [kind B] , [kind C] en [kind D] ), allen kinderen die hij opvoedde en die tot zijn gezin behoorden. Op 19 januari 2015 heeft hij de toen slechts 10 maanden oude [kind A] dusdanig gewelddadig behandeld, dat deze is overleden. Dat de verdachte handelde uit onmacht omdat hij niet was opgewassen tegen de hectiek van een gezin met vier zeer jonge kinderen waarin hij door de relatie met [medeverdachte] terecht was gekomen, acht de rechtbank op zich wel aannemelijk. De verdachte kon niet tegen het gehuil van [kind A] en de drukte van het gezin. Daarbij waren er grote financiële problemen die zijn weerslag hadden op het gezin. Dit alles vormt misschien wel een verklaring voor het handelen van de verdachte, maar geen excuus. Uiteraard huilde [kind A] hij was een tien maanden oude baby die al bijna twee maanden werd mishandeld en die een zware infectie aan de luchtwegen had, waarvoor geen behandeling was gezocht. Uiteindelijk is het, zoals de officier van justitie terecht heeft opgemerkt, een in- en intrieste zaak, met alleen maar verliezers, allereerst natuurlijk [kind A] en de andere kinderen van het gezin, maar ook de medeverdachte en tot op zekere hoogte de verdachte zelf.
De ernst van de feiten rechtvaardigt de oplegging van een gevangenisstraf van lange duur. In de regel wordt voor doodslag (dat een wettelijk strafmaximum van vijftien jaar kent) als uitgangspunt een gevangenisstraf van circa tien jaren gehanteerd. Als strafverzwarend wordt meegewogen dat de verdachte een kind van zeer jonge leeftijd van het leven heeft beroofd, als straf verminderende factor wordt meegewogen dat de rechtbank ervan overtuigd is dat de verdachte de dood van [kind A] niet bewust gewild heeft en dat hij met de gedachte zal moeten leven dat [kind A] door zijn toedoen om het leven is gekomen.
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel uit de justitiële documentatie van
1 augustus 2016 en van de over de persoon van de verdachte uitgebrachte rapportages. Uit die rapportages leidt de rechtbank af dat de verdachte verslaafd is aan cannabis en dat er sprake is van een niet nader te classificeren scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling. Doordat de verdachte geweigerd heeft met de onderzoekers te praten over het gebeurde van 19 januari 2015, is niet vast te stellen of die verslaving en scheefgroei hebben bijgedragen aan het begaan van de hiervoor bewezen verklaarde feiten.
Gelet op deze bijzondere omstandigheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van zes jaar passend en geboden is.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1. primair en 2. ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, voorzitter,
mr. N. Doorduijn en mr. C.M.A.T. van der Geest, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert en W. Remijn, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en griffier W. Remijn zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 januari 2015 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer] , [geboortedatum slachtoffer] zijnde een kind dat
hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, van het leven heeft
beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) opzettelijk
- ( met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen
en/of gestompt en/of
- die [slachtoffer] met het hoofd tegen een muur, althans een hard oppervlak aan
geslagen en/of
- die [slachtoffer] (krachtig) heen en weer geschud en/of
- ( in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) verricht en/of aangewend
tegen die [slachtoffer]
tengevolge waarvan onherstelbare hersenschade is ontstaan bij die [slachtoffer] ,
en tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 19 januari 2015 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer] , [geboortedatum slachtoffer] , zijnde een kind dat hij
verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (onherstelbare hersenschade) heeft
toegebracht, door met zijn mededader(s), althans alleen,
- ( met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan
en/of te stompen en/of
- die [slachtoffer] met het hoofd tegen een muur, althans een hard oppervlak aan
te slaan en/of
- die [slachtoffer] (krachtig) heen en weer te schudden en/of
- ( in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) te verrichten en/of aan
te wenden tegen die [slachtoffer] ,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
2.
hij in of omstreeks de periode van 16 oktober 2014 t/m 19 januari 2015 te
Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
meermalen
de kinderen (die hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin):
[kind A] [geboortedatum kind A]
[kind B] [geboortedatum kind B]
[kind C] [geboortedatum kind C]
[kind D] [geboortedatum kind D]
heeft mishandeld door (onder meer) slaan en/of schoppen en/of bijten en/of
knijpen en/of hardhandig vastpakken bij onder andere de arm(en) en/of het
oor/de oren.