6.1.Ten aanzien van feit 1
Op 19 januari 2015, omstreeks 17:17 uur, is [slachtoffer] - die op dat moment 10 maanden oud was - na een 112-melding door de hulpdiensten op de vloer van de woonkamer van zijn ouderlijk huis aangetroffen. Hij had op dat moment geen zelfstandige ademhaling en geen hartslag. Zowel in de woning, als later in het ziekenhuis werden over het gehele lichaam van [slachtoffer] diverse kneuzingen, bloeduitstortingen en blauwe plekken waargenomen. Na een reanimatie werd er een hartslag verkregen en is hij vervoerd naar het Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam. Daar is [slachtoffer] op 20 januari 2015 om 20:22 uur overleden.
Uit het onderzoek blijkt dat de dood van [slachtoffer] is veroorzaakt door bloedingen onder het harde hersenvlies en een kneuzingshaard in de grote hersenen. Uit het sectierapport volgt dat dit letsel, in combinatie met ook waargenomen bilaterale oogzenuw- en netvliesletsels, past bij acceleratie/deceleratie en/of impact letsel(s) van het hoofd en de schedel zoals dat bij heftig schudden en/of impact (contact) trauma van het hoofd en de schedel kunnen ontstaan.
Naast het dodelijke letsel is bij [slachtoffer] een breuk geconstateerd aan de rechterellepijp en 2 gebroken ribben en zijn zeer veel onderhuidse bloeduitstortingen geconstateerd, op de schedel in de behaarde hoofdhuid, in het gezicht beiderzijds, onder de kin, op de buik, de rug en aan alle ledematen. Verder was het onderste lipriempje gescheurd en zat er een losse tand in de onderkaak.
Deskundige L.M. Spooren, verbonden aan de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM), concludeert dat het letsel van [slachtoffer] traumatisch van aard is en dat – gelet op de hoeveelheid en aard van het letsel – het letsel vrijwel zeker een niet-accidentele traumatische oorzaak heeft. Een medische oorzaak (zoals ziekte), het eigen handelen van [slachtoffer] of de interactie tussen [slachtoffer] en zijn broertjes en zusje kan volgens Spooren in ieder geval worden uitgesloten als oorzaak voor de hersenschade.
Uit het rapport van Spooren blijkt verder dat hersenletsel zoals dat van [slachtoffer] binnen seconden na het veroorzakende incident leidt tot klinische verschijnselen van een medische noodtoestand: een onmiddellijke daling van het bewustzijnsniveau (lethargie of bewusteloosheid), onregelmatige ademhaling, moeilijkheden bij het ademen of ademstilstand en frequente epileptische aanvallen. Deze verschijnselen komen alarmerend over en zullen in normale omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer ze optreden bij een ongeval, bij de begeleiders van het kind leiden tot het zoeken van medische hulp, aldus nog steeds Spooren.
Uit de bevindingen van de politieambtenaren die het eerst ter plaatste waren, blijkt dat de klinische verschijnselen van de medische noodtoestand van [slachtoffer] bestonden uit adem- en hartstilstand.
Het is tegen deze achtergrond dat vastgesteld moet worden of de verdachte in strafrechtelijke zin verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank leidt uit de verklaringen van de verdachte en de [medeverdachte] af dat de verdachte en [medeverdachte] die middag met de kinderen [kind B] en [slachtoffer] thuis waren en dat [medeverdachte] een aantal keer de deur uit is geweest om de andere kinderen ( [kind C] en [kind D] ) van en naar school te brengen/halen. Zowel de verdachte als medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat [medeverdachte] [slachtoffer] omstreeks 16:45 uur op de bovenverdieping in bed heeft gelegd, dat [slachtoffer] op dat moment huilde (aldus [medeverdachte] ) c.q. vlak daarna is gaan huilen (aldus de verdachte) en dat [medeverdachte] met [kind C] is vertrokken om [kind D] op te halen. Uit de verklaringen van de verdachte kan worden afgeleid dat het huilen enige tijd heeft aangehouden.
Spooren kenschetst het gedrag van [slachtoffer] bij het naar bed brengen door [medeverdachte] (jengelen) als normaal.
Hoewel uit het antwoord van de deskundige Kubat op aanvullende vragen van de verdediging kan worden afgeleid dat het niet uitgesloten is dat kinderen nog huilen als er sprake is van een medische noodtoestand, wordt dit genuanceerd door deskundige Spooren, waar zij stelt dat het dan zal gaan om kermen/kreunen. De rechtbank constateert dat dat niet het beeld is dat door de medeverdachte en de verdachte is geschetst.
Gelet hierop concludeert de rechtbank dat het dodelijke letsel is ontstaan nadat [medeverdachte] de woning had verlaten. In de woning waren toen alleen [slachtoffer] , [kind B] (toen twee jaar) en de verdachte aanwezig. [slachtoffer] en [kind B] kunnen het dodelijke letsel niet hebben veroorzaakt, zo blijkt uit het rapport van Spooren. Ook een ongeluk kan als oorzaak worden uitgesloten. Niet alleen is dat blijkens het rapport van Spooren medisch gezien onwaarschijnlijk, maar de verdachte heeft zelf verklaard dat [slachtoffer] niet van de trap is gevallen of iets dergelijk. Dit laat slechts de mogelijkheid open dat de verdachte het dodelijke letsel heeft toegebracht. Gelet op de aard van het letsel kan het niet anders dan dat dit is gebeurd doordat de verdachte [slachtoffer] met kracht heeft geslagen en/of ergens tegen heeft geslagen en/of door elkaar heeft geschud. Dit heeft vervolgens geleid tot de dood van [slachtoffer] .
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Weliswaar blijkt uit het dossier niet dat de verdachte [slachtoffer] bewust dood heeft willen maken (zuivere opzet). Het beeld dat uit het dossier opdoemt, is veeleer dat de verdachte uit onmacht heeft gehandeld: hij kon niet tegen het gehuil van [slachtoffer] . Dat staat echter niet in de weg aan de conclusie dat er sprake is van
voorwaardelijkeopzet op de dood van [slachtoffer] . Daarvoor is immers vereist dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Geoordeeld moet worden dat de kans dat een 10 maanden oude baby als gevolg van het met kracht door elkaar en heen en weer schudden en/of slaan en/of het ergens tegen aan slaan, komt te overlijden, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat met een baby voorzichtig omgegaan moet worden. Uit de aard van de gedraging, namelijk het met kracht heen en weer schudden van het slachtoffer en/of het slaan en/of het ergens tegen aan slaan leidt de rechtbank af dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] daadwerkelijk heeft aanvaard. Er zijn ook geen aanwijzingen voor het tegendeel.
Gelet op het voorgaande is bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood.