ECLI:NL:RBROT:2016:6693

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2016
Publicatiedatum
29 augustus 2016
Zaaknummer
5078447 VZ VERZ 16-10479
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en handhaving vaststellingsovereenkomst in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 augustus 2016 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen [verzoeker] en AVS. [verzoeker] was sinds 4 november 2004 in dienst bij AVS en had op 29 februari 2016 een vaststellingsovereenkomst getekend, waarin de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst per 1 juni 2016 was vastgelegd. Op 22 april 2016 werd hij echter op staande voet ontslagen door AVS, die stelde dat [verzoeker] zich in strijd met de vaststellingsovereenkomst had gedragen door werkzaamheden te verrichten voor een concurrent, [Z.]. De kantonrechter heeft de procedure op 14 juli 2016 behandeld, waarbij zowel [verzoeker] als zijn echtgenote, die ook bij AVS werkte, betrokken waren.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De rechter stelde vast dat [verzoeker] niet in strijd met de vaststellingsovereenkomst had gehandeld, omdat hij pas na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst bij [Z.] in dienst was getreden. De kantonrechter vernietigde het ontslag en oordeelde dat AVS verplicht was om [verzoeker] zijn loon en vakantietoeslag tot de beëindigingsdatum van de arbeidsovereenkomst te betalen. Daarnaast werd AVS veroordeeld om de in de vaststellingsovereenkomst afgesproken beëindigingsvergoeding te betalen. De rechter concludeerde dat er geen grond was voor de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst en dat AVS deze moest nakomen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures en de voorwaarden van vaststellingsovereenkomsten, vooral in situaties waarin er al een beëindiging van de arbeidsovereenkomst is overeengekomen. De rechter heeft ook de kosten van de procedure voor AVS vastgesteld, aangezien zij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5078447 VZ VERZ 16-10479
uitspraak: 19 augustus 2016
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. S.J. Nauta te Barendrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
@ll Voltage Supply B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
verweerster,
gemachtigde: mr. drs. R.M.T. van den Bosch te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘AVS’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, ontvangen op 13 mei 2016, van het verweerschrift, ontvangen op 11 juli 2016, en van de door beide partijen in het geding gebrachte producties.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift vond plaats op 14 juli 2016 gelijktijdig met de behandeling van het soortgelijke (op artikel 7:681 BW gestoelde) door de mevrouw [M.] , echtgenote van [verzoeker] , ingediende verzoekschrift en de beide door AVS tegen [M.] en [verzoeker] ingediende verzoekschriften ex artikel 7: 671 b BW tot voorwaardelijke ontbinding. Van hetgeen ter zitting is verhandeld is proces-verbaal opgemaakt.

2.De feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
AVS is een (groot)handel in elektrotechnische en telecommunicatieapparatuur en bij-behorende onderdelen.
2.2
[verzoeker] ( [geboortedatum] ) is op 4 november 2004 in dienst getreden bij AVS. Zijn laatste functie was General Manager tegen een loon van € 6.500,00 bruto in de maand, exclusief emolumenten. [verzoeker] is gehuwd met mevrouw [M.] die op 1 april 2008 bij AVS in dienst is getreden en laatstelijk werkzaam was als Hoofd Inkoop.
2.3
[verzoeker] en AVS hebben op 29 februari 2016 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze vaststellingsovereenkomst is op 1 maart 2016 door [verzoeker] ondertekend. In de vast-stellingsovereenkomst staat, voor zover nu van belang:
1. De arbeidsovereenkomst tussen werknemer en werkgever zal door middel van de onderhavige overeenkomst met wederzijds goedvinden eindigen op 1 juni 2016 (= einddatum). Bij het bepalen van de einddatum is rekening gehouden met de in acht te nemen opzegtermijn.
(…)
3. Vanaf de datum van ondertekening van deze overeenkomst is werknemer vrijge-steld van de verplichting tot het verrichten van werkzaamheden.
(…)
6. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst conform artikel 1 zal werkgever aan werknemer een beëindigingsvergoeding betalen van € 29.604,82 bruto (…).
(…)
11. De in artikel 12 sub a (overname personeel) en artikel 10 sub a en b (geheimhouding) van de arbeidsovereenkomst opgenomen bedingen blijven onverkort van kracht gedurende een periode van twee jaar na de einddatum van de arbeidsovereenkomst. Dit artikel 12 sub a (overname personeel) geldt niet voor werknemer ten opzichte van mevrouw [M.] voor zover werknemer in of voor hetzelfde bedrijf zal komen te werken als mevrouw [M.] .
12. De overige in de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer postcontractuele bedingen, waaronder het studiekosten- , concurrentie- en het relatiebeding alsmede het verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden, komen na ondertekening van deze overeenkomst te vervallen. Het staat werknemer vanaf de ondertekening van deze overeenkomst vrij te solliciteren op andere dienstbetrekkingen en te aanvaarden. Partijen komen een nieuw concurrentie- en relatiebeding overeen zoals vermeld in artikel 13, 14 en 15 van deze beëindigingsovereenkomst.
13. Het is werknemer gedurende een periode van twee jaar na de einddatum van de arbeidsovereenkomst verboden om zonder schriftelijke toestemming van werkgever werkzaam te zijn voor of financiële belangen te hebben in, adviezen te geven aan, diensten te verlenen aan of op enigerlei ander wijze samen te werken met:
a. het bedrijf en/of de bedrijven van de voormalige eigenaren (de heren [A.] , [B.] en [C.] dan wel bedrijven die aan deze voormalige eigenaren zijn gelieerd;
b. de bedrijven [V.] (Schiedam), [W.] (Rotterdam), [X.] (Papendrecht), of [Y.] (Vlaardingen), dan wel bedrijven die aan deze bedrijven zijn gelieerd;
c. een (nieuw op te richten) onderneming die actief is binnen de maritieme sector en gevestigd is binnen een straal van 30 kilometer van Schiedam en/of de Europoort en die activiteiten verricht die gelijk, gelijksoortig aan of concurrerend zijn met de activiteiten van werkgever.
14. Het is werknemer gedurende een periode van twee jaar na de einddatum van de arbeidsovereenkomst verboden om zonder schriftelijke toestemming van werkgever afnemers van werkgever direct of indirect te benaderen en met hen, op welke wijze ook, zaken te doen. Onder afnemers wordt verstaan klanten van AVS die vermeld staan op
Bijlage 2bij deze Overeenkomst.
15. Het concurrentiebeding (artikel 13) regelt bij welke bedrijven werknemer in dienst kan treden of als aandeelhouder/adviseur of commissaris mag fungeren. Het relatiebeding (artikel 14) bepaalt welke klanten er door werknemer bediend mogen worden bij een eventuele nieuwe werkgever, alsmede met welke contactpersonen werknemer gedurende de looptijd van het relatiebeding geen contact mag hebben. (…)
(…)
21. Deze overeenkomst dient aangemerkt te worden als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW.
2.4
De gemachtigde van AVS schrijft in een brief aan [verzoeker] van 22 april 2016, voor zo-ver nu van belang:
“(…)
Zoals ik reeds in mijn brief van 20 april jl. berichtte, heeft cliënte geconstateerd dat u in ieder geval in april 2016 namens of in opdracht van de onderneming [Z.] diverse afnemers, leveranciers en andere contacten van AVS hebt bezocht en/of hebt benaderd, waarbij u:
- heeft getracht relaties van AVS als nieuwe klanten voor [Z.] te werven;
- de producten van [Z.] heeft aangeboden;
- tevens hebt gemeld dat u/ [Z.] ook de producten die AVS voert kan leveren;
- zich in uitermate negatieve bewoordingen heeft uitgelaten over AVS en de directie van AVS.
Het gaat hierbij bovendien om afnemers en leveranciers die producten afnemen c.q. verkopen die buiten het product- en/of marktsegment van [Z.] vallen.
(…)
[Z.] is een onderneming die een beperkt aantal producten aanbiedt. Zij kwalificeert als een concurrent van AVS en levert producten die AVS ook levert. Zij is net als AVS ook actief op de maritieme markt. U bent op dit moment nog steeds in dienst bij AVS, die tevens uw salaris betaalt.
Bovenstaande omstandigheden en gedragingen vormen een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
Hierbij deel ik u mee dat u op staande voet bent ontslagen.
(….)”.
2.5
Ook de echtgenote van [verzoeker] , mevrouw [M.] , is op 22 april 2015 op overeenkomstige gronden op staande voet ontslagen door AVS.
2.6
[verzoeker] en [M.] werken sedert 1 mei 2016 in loondienst bij [Z.] , een bedrijf in Raamsdonksveer.

3.Het verzoek en het verweer daartegen

3.1
[verzoeker] verzoekt bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij vorraad:
Primair:
I. het ontslag op staande voet te vernietigen;
II. AVS te veroordelen tot betaling van:
- het maandsalaris van € 6.500,00 over de maanden april en mei 2016,
- de vakantiebijslag over de periode van 31 mei 2015 tot en met 1 juni 2016 ad € 6.240,00 bruto;
- de in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst vermelde beëindigingsvergoeding ad € 29.604,82 bruto;
te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
Subsidiair:
I. AVS te veroordelen tot betaling van de billijke vergoeding aan [verzoeker] zoals vermeld onder punt 7 van dit verzoekschrift, dan wel een door U Edelachtbare te bepalen billijke vergoeding;
II. aan [verzoeker] een transitievergoeding toe te kennen zoals vermeld onder punt 7
van dit verzoekschrift;
Meer subsidiair:
I. voor het geval de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door het ontslag op staande voet aan [verzoeker] een transitievergoeding toe te kennen zoals vermeld onder punt 8 van dit verzoekschrift;
Primair, subsidiair en meer subsidiair:
1. AVS veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente vanaf het
tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag
der algehele voldoening;
II. te verklaren voor recht dat AVS in strijd met de vaststellingsovereenkomst, althans onrechtmatig, heeft gehandeld jegens [verzoeker] ;
III AVS te veroordelen om binnen 7 dagen na betekening van de ten deze te geven beschikking aan de advocaat van [verzoeker] een lijst ter beschikking te stellen met
namen, contactpersoongegevens en adressen van alle (zakelijke) relaties, instellingen, bedrijven en personen die door AVS geïnformeerd zijn - via welk medium dan ook - meer specifiek, maar niet alleen beperkt tot een berichtgeving via het schrijven zoals dat op of omstreeks 20 april 2016 verzonden is, althans berichten met eenzelfde inhoud of strekking als de als productie 13 overgelegde brief;
IV. AVS te veroordelen om binnen 7 dagen na betekening van de ten deze te geven beschikking aan alle op de hierboven bedoelde lijst genoemde (zakelijke) relaties van [verzoeker] , instellingen, bedrijven en personen op eerste schriftelijk verzoek van de advocaat van [verzoeker] binnen 24 uur na verzending via dat verzoek per e-mail en aangetekende post, althans 24 uur na betekening van dat verzoek door de deurwaarder, een rectificatie te versturen aan de door [verzoeker] aan te wijzen zakelijke relaties, instellingen, bedrijven en personen, met de navolgende inhoud:
‘Onderwerpregel: rectificatie
In mijn «e-mail / brief / ander medium» van «20 april 2016 / andere datum» heb ik
mij onrechtmatig uitgelaten over de heer [verzoeker] Op last van de Rechtbank
Rotterdam verzoek ik u deze «e-mail / brief / ander medium» als niet verzonden te
beschouwen.
AVS, ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door [S.] ”
althans een rectificatie met een soortgelijke inhoud die pas vastgesteld kan worden nadat is gebleken welke berichten verzonden zijn, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen voorziening te treffen;
V. AVS te verbieden zich anders dan op grond van de verzochte voorzieningen met
(zakelijke) relaties van [verzoeker] te verstaan, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen voorziening te treffen;
VI. te verklaren voor recht dat AVS is gehouden de tussen haar en [verzoeker] gesloten vaststellingsovereenkomst d.d. 29 februari 2016 na te komen;
VII. Bovengenoemde verzoeken I tot en met VI op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere overtreding en iedere dag waarbij een deel van een dag voor een gehele dag wordt gerekend, dat AVS nalaat na betekening van de in deze zaak te wijzen beschikking aan de verzoeken te voldoen;
VIII AVS te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
[verzoeker] voert daartoe aan dat hij niet in strijd met de vaststellingsovereenkomst heeft gehandeld. Hij is na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst per i juni 2016 bij [Z.] in dienst getreden. Hieraan voorafgaand heeft hij om bekend te raken met het bedrijf de producten en de administratie, sedert eind maart 2016 al wat werkzaamheden verricht. Dit stond hem vrij op basis van de vaststellingsovereenkomst. Er is geen dringende reden en het ontslag op 22 april 2016 is dus niet rechtsgeldig. De arbeidsovereenkomst is blijven voortduren en is geëindigd op de in de vaststellingsovereenkomst genoemde datum van 1 juni 2016.
3.2
AVS bestrijdt het verzoek van [verzoeker] . [verzoeker] is volgens haar terecht op staande voet ontslagen. De omstandigheid dat het verbod om nevenwerkzaamheden te verrichten was opgeheven, bracht niet mee dat het [verzoeker] was toegestaan om tijdens zijn (resterend) dienstverband werkzaamheden te verrichten ten behoeve van een onderneming die met AVS concurreert. Voor het geval de kantonrechter dit standpunt niet deelt, merkt AVS op dat zij de vaststellingsovereenkomst van 29 februari 2016 heeft vernietigd. AVS stelt dat [verzoeker] tijdens zijn dienstverband met AVS werkzaamheden is gaan verrichten voor [Z.] , een onderneming die ook actief is binnen het marktsegment waarin AVS opereert (en derhalve concurrent is van AVS). Door voor een concurrent van AVS werkzaamheden te verrichten handelt [verzoeker] niet als goed werknemer. Deze activiteiten zijn nadelig voor AVS. AVS heeft [verzoeker] in verband met deze activiteiten op staande voet ontslagen.
3.3
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de (overige) stel-lingen en verzoeken van partijen.

4.De beoordeling

ontslag op staande voet
4.1
AVS is bevoegd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onverwijld op te zeggen om een dringende reden (artikel 7:677 lid 1 BW). Voor AVS worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [verzoeker] , die tot gevolg hebben dat van AVS redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:768 lid 1 BW).
4.2
In hun vaststellingsovereenkomst van 29 februari 2016 hebben partijen gedetailleerde afspraken gemaakt over hun rechten en verplichtingen na de ondertekening van de vaststel-lingsovereenkomst. [verzoeker] heeft de vaststellingsovereenkomsten ondertekend op 1 maart 2016. Per die datum geldt het verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden dan ook niet meer en geldt het nieuwe concurrentie- en relatiebeding van de artikelen 13 en 14 van de vaststellingsovereenkomst. De vaststellingsovereenkomst van 29 februari 2016 verbiedt [verzoeker] niet om bij [Z.] in dienst te treden. [Z.] is weliswaar een onderneming die actief is binnen de maritieme wereld en met AVS concurrerende activiteiten verricht, maar deze onderneming valt niet binnen de overeengekomen straal van 30 kilometer van Schiedam en/of de Europoort. Het stond [verzoeker] dan ook vrij om per 1 juni 2016 bij [Z.] in dienst te treden.
4.3
Als uitgangspunt geldt dat het een werknemer niet is toegestaan gedurende het dienstverband ten behoeve van een concurrent werkzaamheden te verrichten, ook niet als het verbod om nevenwerkzaamheden te verrichten is vervallen. Het stond [verzoeker] dan ook niet vrij om reeds vóór 1 juni 2016 ten behoeve van [Z.] op een voor AVS concurrerende wijze actief te zijn. De in dit geschil te beantwoorden vraag is echter of de door [verzoeker] ten behoeve van [Z.] vóór 22 april 2016 uitgevoerde werkzaamheden AVS een dringende reden verschaffen voor een ontslag op staande voet.
Bij de beoordeling van die vraag dient de kantonrechter alle omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in de beschouwing betrekken. Hij moet daarbij de aard en de ernst van de dringende reden afwegen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden waaronder de gevolgen van het ontslag.
Dit ontslag kenmerkt zich door het tijdstip waarop het plaatsvond, namelijk nadat partijen al besloten hadden hun arbeidsrelatie te beëindigen en kort voordat de arbeidsovereenkomst zou eindigen op de overeengekomen datum. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of het op 22 april 2016 van AVS redelijkerwijs niet gevergd kon worden om de arbeidsovereenkomst tot 1 juni 2016 te laten voortduren. In feite komt het erop neer dat het [verzoeker] slechts verweten kan worden dat hij te vroeg ten behoeve van [Z.] actief is geworden. [verzoeker] betwist overigens dat hij vóór 22 april 2016 concurrerende werkzaamheden verrichtte en stelt dat hij slechts “wat werkzaamheden” bij [Z.] verrichtte. Wat hier ook van zij, ook indien uitgegaan wordt van de juistheid van de door AVS gestelde activiteiten, is de kantonrechter in het licht van de getroffen regeling ter beëindiging van het dienstverband, mede gezien de persoonlijke belangen van [verzoeker] en de gevolgen die het ontslag voor hem hebben, van oordeel dat een dringende reden niet aangenomen kan worden. Partijen hadden immers complexe geschillen waaraan na mediation een einde is gekomen in de vorm van een beëindigingsovereenkomst. Die overeenkomst houdt in de kern in dat partijen zo snel mogelijk de samenwerking wilden verbreken op de nader overeengekomen condities. [verzoeker] werd met het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst direct vrijgesteld van het verrichten van zijn werkzaamheden ten behoeve van AVS. Daarmee wordt aan [verzoeker] de gelegenheid geboden op zoek te gaan naar een nieuwe werkgever. Dat de arbeidsovereenkomst niet direct of na kort na de ondertekening is beëindigd, maar pas op 1 juni 2016, is het gevolg van het in acht nemen van de opzegtermijn teneinde [verzoeker] te voorzien van een aansluitende WW-uitkering. Kortom, [verzoeker] had tot 1 juni 2016 moeten wachten met het ontplooien van activiteiten ten behoeve van [Z.] , Dat hij dat niet heeft gedaan rechtvaardigt in dit geval echter niet een ontslag op grond van een dringende reden.
4.4
Dit oordeel wordt niet anders door de overige gemaakte verwijten. AVS legt naast het voorgaande aan het ontslag op staande voet nog ten grondslag dat [verzoeker] zich ‘in uitermate negatieve bewoordingen heeft uitgelaten over AVS en de directie van AVS’. Het is de kantonrechter echter niet duidelijk welke negatieve uitlatingen AVS precies bedoelt. De ontslagbrief zegt daar ook niets over. Dat [verzoeker] , zoals AVS tevens aanvoert in de ontslagbrief, bij zijn werkzaamheden voor [Z.] gebruikt maakt van vertrouwelijke kennis die hij bij AVS heeft verworven, wordt door AVS gesteld. Zij heeft niet uitgewerkt om welke kennis het precies gaat.
4.5
De slotsom is dat op 22 april 2016 geen sprake was van zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [verzoeker] , die tot gevolg hadden dat van AVS redelijkerwijze niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het door AVS aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet wordt daarom vernietigd.
vaststellingsovereenkomst
4.6
Een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is vernietigbaar indien de wederpartij ([verzoeker]) in verband met hetgeen hij over de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende (AVS) had behoren in te lichten (artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW).
4.7
AVS verwijt [verzoeker] dat hij al voor de vaststellingsovereenkomst van 29 februari 2016 van plan was te gaan concurreren met AVS. Als AVS dit geweten had, dan was zij de vast-stellingsovereenkomst van 29 februari 2016 niet aangegaan, aldus AVS. De kantonrechter gaat niet mee in deze stelling. Als deze stelling immers juist is, [verzoeker] betwist het, dan wist AVS hiervan, getuige haar brief aan [verzoeker] van 29 januari 2016 (productie 21 bij het verweerschrift). Desondanks is AVS de vaststellingsovereenkomst van 29 februari 2016 aangegaan. Van dwaling is daarom geen sprake. De vaststellingsovereenkomst kan dan ook niet op grond van dwaling worden vernietigd.
4.8
Een rechtshandeling is vernietigbaar wanneer zij door bedrog tot stand is gekomen (arti-kel 3:44 lid 1 BW). Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door (onder andere) het opzettelijk daartoe verzwij-gen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mee te delen (artikel 3:44 lid 3 BW). AVS verwijt [verzoeker] , zo begrijpt de kantonrechter, dat hij al voor de vaststellingsovereenkomst van 29 februari 2016 in gesprek was met [Z.] maar dat hij dit niet tegen AVS gezegd heeft.
4.9
Een verzwijging is slechts relevant voor zover de verzwijger een spreekplicht had. In dit verband is van belang op te merken dat eind 2015 tussen partijen een arbeidsconflict is ont-staan, van zodanig ernstige aard dat op enig moment terugkeer van [verzoeker] bij AVS geen reële optie meer was. Het is begrijpelijk dat [verzoeker] toen naar ander werk is gaan zoeken. [verzoeker] was in beginsel niet verplicht AVS op de hoogte te houden van hetgeen hij daar-toe ondernam. In de vaststellingsovereenkomst van 29 februari 2016 is een aantal bedrijven genoemd waar [verzoeker] niet mocht gaan werken en is in het algemeen opgenomen dat hij niet bij een onderneming mocht gaan werken die actief is binnen de maritieme sector en gevestigd is binnen een straal van 30 kilometer van Schiedam en/of de Europoort. Bij alle andere bedrijven mocht [verzoeker] dus gaan werken, ook bij [Z.] dat niet met name in de vaststellingsovereenkomst wordt genoemd en evenmin binnen de genoemde straal van 30 kilometer is gevestigd. Er mag vanuit gegaan worden dat AVS de vaststellingsovereenkomst goed doordacht heeft. Als [verzoeker] voor 29 februari 2016 al contact had met [Z.] , dan was hij niet verplicht dit bij AVS te melden. Van bedrog en daarmee van een grond om de vaststellingsovereenkomst te vernietigen is geen sprake. Hierbij wordt opgemerkt dat AVS zelf heeft ingestemd met versoepeling van het concurrentie- en relatiebeding, ingaande op het moment dat de vaststellingsovereenkomst werd ondertekend. AVS had daarbij kunnen weten dat [verzoeker] kon gaan werken bij een niet met name in de vaststellingsovereenkomst genoemd concurrerend bedrijf of een concurrerend bedrijf buiten de straal van 30 kilometer. Als AVS dat niet had gewild, had zij het aanvankelijk overeengekomen concurrentie- en relatiebeding moeten handhaven.
4.1
Het ontslag op staande voet wordt vernietigd. Dit heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst niet eerder dan per 1 juni 2016 rechtsgeldig is beëindigd en AVS daarom gehouden is [verzoeker] zijn loon en vakantietoeslag tot 1 juni 2016 door te betalen. AVS zal ertoe worden veroordeeld dit te doen. In de gegeven omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot nihil.
Ook de gevraagde nabetaling van de ten onrechte over de maand maart 2016 berekende bijtelling is toewijsbaar, met rente, maar zonder de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW.
4.11
Er bestaat geen grond voor vernietiging van de vaststellingsovereenkomst van 29 fe-bruari 2016. Er wordt daarom voor recht verklaard dat AVS gehouden is deze overeenkomst na te komen. Het verzoek van [verzoeker] om AVS te veroordelen aan hem de in de vaststel-lingsovereenkomst opgenomen vergoeding van € 29.604,82 bruto te betalen is eveneens toe-wijsbaar. De daarover gevraagde wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW is niet toewijsbaar. Dit bedrag betreft immers geen loon in de zin van artikel 7:625 BW. De over het genoemde bedrag gevraagde wettelijke rente is toewijsbaar. De kantonrechter ziet in dit geval aanleiding om aansluiting te zoeken bij artikel 7:686a lid 1 BW en de rente verschuldigd te achten per 1 juli 2016.
Rectificatie en verbod
4.12
Voor de door [verzoeker] gevraagde verklaring voor recht dat AVS onrechtmatig jegens hem gehandeld heeft en voor de gevraagde rectificatie bestaat geen aanleiding. Er is immers slechts sprake van een brief van AVS aan [Z.] , niet van een openbare publicatie waarin door AVS onjuiste, onnodig grievende en daarmee onrechmatige uitlatingen over [verzoeker] aan de buitenwereld bekend zijn gemaakt. AVS heeft in de brief aan [Z.] van 20 april 2016 slechts haar visie op de situatie meegedeeld. Als [verzoeker] deze beschikking aan zijn werkgever [Z.] laat lezen, is dat reeds voldoende rectificatie van hetgeen in de brief van AVS aan [Z.] van 20 april 2016 staat. Dat AVS een soortgelijke brief als die aan Mari-lux van 20 april 2016 ook aan anderen heeft gestuurd is op geen enkele wijze gebleken of aannemelijk gemaakt. De daarop ziende verzoeken van [verzoeker] , gedaan onder de punten III en IV van zijn verzoekschrift, zijn daarom niet toewijsbaar. Het onder punt V van het verzoekschrift gevraagde verbod op contact met (zakelijke) relaties van [verzoeker] wordt als te ver gaand eveneens afgewezen.
dwangsom
4.13
[verzoeker] formuleert de door hem gevraagde dwangsom wel heel algemeen: over alle onder de punten I tot en met VI in zijn verzoekschrift genoemde onderdelen. Van [verzoeker] had verwacht mogen worden dat hij specifieker dan hij gedaan heeft om een dwangsom zou verzoeken, daarbij aangevend of er concrete dreiging bestaat dat AVS iets waartoe zij in de-ze beschikking veroordeeld wordt niet zal nakomen. Bovendien kan aan het betalen van geldbedragen geen dwangsom verbonden worden. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
4.14
AVS is de in het ongelijk gestelde partij. Zij wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
vernietigt het op 22 april 2016 door AVS aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet;
veroordeelt AVS om aan [verzoeker] te betalen zijn loon van € 6.500,00 bruto per maand over de maanden april en mei 2016, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf de dag van opeisbaarheid van de toegewezen bedragen tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt AVS om aan [verzoeker] te betalen de vakantietoeslag over de periode van 31 mei 2015 tot en met 1 juni 2016 van € 6.240,00 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf de dag van opeisbaarheid van het toegewezen bedrag tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart voor recht dat AVS gehouden is de tussen haar en [verzoeker] gesloten vaststellings-overeenkomst van 29 februari 2016 na te komen;
veroordeelt AVS om aan [verzoeker] te betalen het in de vaststellingsovereenkomst van 29 fe-bruari 2016 overeengekomen bedrag van € 29.604,82 bruto, te vermeerderen met de wette-lijke rente op grond van artikel 6:119 BW met ingang van 1 juli 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt AVS in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 79,00 aan griffierecht en € 1.200,00 aan salaris voor de ge-machtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders door [verzoeker] verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terecht-zitting.
686