ECLI:NL:RBROT:2016:6676

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
29 augustus 2016
Zaaknummer
10/996583-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag over beslag digitale gegevens en geheimhoudersstukken in strafrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 juli 2016 uitspraak gedaan over een beklag van een klager met betrekking tot het beslag op digitale gegevens, waaronder geheimhoudersstukken. Het beslag, dat op 12 en 15 december 2014 werd gelegd, omvatte de e-mailboxen en homedirectories van 32 personen die werkzaam waren bij de klager, en werd uitgevoerd door de FIOD. De klager verzocht de rechtbank om de inbeslagneming onrechtmatig te verklaren en de gelegde beslagen op te heffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure die door de FIOD werd gevolgd, onvoldoende waarborgen bood voor de rechten van de geheimhouders. De rechter-commissaris had eerder beslist dat er geen voorafgaande filters toegepast hoefden te worden, wat leidde tot de conclusie dat de geheimhouder niet op voorhand betrokken was bij de selectie van de digitale gegevens. De rechtbank oordeelde dat de rechten van de geheimhouders niet voldoende waren gewaarborgd en verklaarde het beklag in beginsel gegrond. De rechtbank gaf het Openbaar Ministerie en de FIOD de gelegenheid om binnen drie maanden een nieuwe methode voor de selectie van digitale gegevens te ontwikkelen, waarbij de rechten van de geheimhouder beter zouden worden beschermd. De behandeling in raadkamer werd heropend en geschorst tot een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team straf 2
Parketnummer: 10/996583-14
Raadkamernummer: 15/3265
Beschikkingvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het op 10 december
2015 op de griffie van deze rechtbank ingediende klaagschrift, ex artikel 552a Wetboek van
Strafvordering (Sv), van:

[klager], klager,

gevestigd te [vestigingsplaats] [adres],
te dezer zake bijgestaan door zijn raadsman mr. B.C.W. van Eijck, kantoor houdende te
3063 AN Rotterdam aan de Oostmaastaan 71.

Procedure

De rechtbank heeft gezien het op de voet van artikel 552a Sv ingediende en onder
bovenvermeld raadkamernummer geregistreerd klaagschrift. Daarnaast heeft de rechtbank
gezien de stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier.
Het beklag is op 14 juni 2016 door de raadkamer in het openbaar behandeld. Daarbij zijn de
officieren van justitie mr. P. van de Kerkhof en L.L.H. Roebroek, de raadsman en
[vice-voorzitter], vice-voorzitter van de Raad van Bestuur van klager gehoord.

Feiten

Op 12 en 15 december 2014 is te Amsterdam onder de klager beslag gelegd op:
de e-mailboxen en homedirectories van 32 personen die werkzaam zijn/waren bij [klager], alsmede op een gedeelde map van de Raad van Bestuur en het Sectiebestuur, welke
digitale gegevens zijn vastgelegd op in totaal 34 afzonderlijke harddisks en de digitale
gegevens die zichtbaar zijn op 4 Dell computers, 1 HP laptop en 1 Dell RVB user
(hierna aangeduid als: de digitale gegevens).
Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 Sv.

Inhoud van de klacht

De klager verzoekt de rechtbank de inbeslagneming, de kennisneming en het gebruik van de
computers/gegevensdragers en vastgelegde gegevens onrechtmatig te achten en primair de
gelegde beslagen op te heffen, onder teruggave van al het beslagene aan klager en subsidiair
te gelasten dat de gegevens die zijn vastgelegd tijdens de doorzoeking (of op vordering
verstrekt) worden vernietigd.
De inbeslagneming van zes integrale computers/gegevensdragers alsmede het integraal
vastleggen van digitale gegevens (images) ter grootte van maar liefst 34 harde
schijven onder artsen en (vertegenwoordigers van) een ziekenhuis is flagrant in strijd met
het in art. 98, eerste lid, en art. 1251 Sv besloten liggende uitgangspunt dat dergelijke
informatie niet onder professioneel verschoningsgerechtigden wordt beslagen c.q.
vastgelegd/onderzocht, alsmede met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De omvang van de in casu gelegde beslagen - door de FIOD geschat op ongeveer achttien
universiteitsbibliotheken - is zo gigantisch en ongespecificeerd dat de grenzen van het
redelijkerwijs toelaatbare daardoor zijn overschreden.
De kennisneming alsmede het gebruik van de inbeslaggenomen computers/gegevensdragers
en vastgelegde gegevens ingevolge de door de Rechter-Commissaris bevolen werkwijze
- kort gezegd inhoudende: handelen overeenkomstig de koppen “Autorisatie en
werkzaamheden FTK” en “Omgaan met GHI in FTK” van de FIOD-notitie - is
fundamenteel in strijd met het recht. Immers, deze werkwijze:
- miskent dat het aan de verschoningsgerechtigde is om te bepalen wat onder het
professionele verschoningsrecht valt, en niet - zeker niet in eerste instantie - aan een
derde;
- ziet eraan voorbij dat slechts indien zulks noodzakelijk is door de Rechter
Commissaris mag worden beoordeeld of het standpunt van de professioneel
verschoningsgerechtigde daaromtrent juist is (en dan nog bij voorkeur in
gezamenlijk overleg met een gezaghebbend en onafhankelijk vertegenwoordiger
van de beroepsgroep), terwijl die noodzaak in casu nergens uit blijkt;
- draagt de kennisneming en het gebruik van geheimhouderstukken ten onrechte op
aan een ander dan deze Rechter-Commissaris, namelijk aan “zaaksrechercheurs” en
“één of meer medewerkers geheimhouders”, terwijl daarvoor in ons strafproces
geen plaats is;
- negeert het door de Hoge Raad en het EHRM geformuleerde uitgangspunt dat het
onderzoek aan computers/gegevensdragers c.q. vastgelegde gegevens zoveel
mogelijk in overeenstemming dient te zijn met de werkwijze die ten aanzien van
papieren dossiers wordt gevolgd.
De tot op heden gevolgde en thans nader door de Rechter-Commissaris gelaste werkwijze
met betrekking tot het digitale beslag zijn in strijd met de waarborgen die dienen ter
bescherming van het professionele verschoningsrecht en de belangen die daarmee zijn
gemoeid.

Standpunt officieren van justitie

De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag.
Ten aanzien van de omvang van het beslag is door het Openbaar Ministerie aangevoerd dat
het ter plekke in het ziekenhuis gericht doorzoeken van de digitale bestanden tot gevolg zou
hebben gehad dat de bedrijfsvoering van het ziekenhuis, waaronder de zorgverlening aan de
patiënten, gedurende lang tijd stil zou zijn komen te liggen. Dit gevolg oordeelde het
Openbaar Ministerie disproportioneel en volstrekt onwenselijk en daarom is er voor
gekozen ruim in beslag te nemen (lees: te kopiëren) zodat de zorgverlening aan de patiënten
niet in het gedrang zou komen.
Ten aanzien van de wijze van kennisneming en gebruik van de inbeslaggenomen digitale
gegevens heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat op grond van het op 1 maart 2015 in
werking getreden artikel 98 van Wetboek van Strafvordering de rechter-commissaris
bevoegd is tot het nemen van beslissingen over inbeslagneming en kennisneming van de
inhoud van stukken die zich bij een geheimhouder bevinden dan wel stukken waarop
mogelijk verschoningsrecht rust en die bij een derde in beslag worden genomen. De rechter-commissaris heeft die verantwoordelijkheid ook genomen en op 14 oktober 2015
geoordeeld dat de FIOD ten aanzien van het digitale beslag zonder voorafgaande filters
dient te handelen conform de notitie van 11 mei 2015 genaamd “Reactie FIOD op
voorstellen Regiebijeenkomst 13 maart 2015”. Dit meer in het bijzonder conform de
onderdelen “autorisatie en werkzaamheden FTK” en “omgaan met GHI in FTK”.
De rechter-commissaris acht in deze strafzaak tegen [klager] de procedure zoals deze door de FIOD is omschreven met voldoende waarborgen omgeven, met andere woorden het
verschoningsrecht komt niet in het gedrang. En dat is ook het geval.
In het memo van 11 mei 2015 staat hierover:
Als door de zaaksrechercheur tijdens het zoeken in FTK een item/bestand aangetroffen
wordt dat mogelijk geheimhouderinfomatie (GHI) bevat, dan wordt dit item gebookmarkt
met een afgesproken bookmark (..) en wordt de MGH (medewerker
geheimhouderinformatie) hierover bericht. De MGH opent de case en gaat naar het
gebookmarkte item en grijst dit uit (technisch, flag as Privileged). Hierdoor is het item niet
meer zichtbaar en toegankelijk in de case voor de zaaksrechercheurs.
Vervolgens wordt het gebookmarkte item door de MGH voorgelegd aan de - niet bij het
onderzoek betrokken — geheimhouder officier van justitie. Deze beoordeelt of sprake is van
een geheimhouderstuk en zo ja, of dit stuk kan worden aangemerkt als voorwerp van de
strafbare feiten of als stuk dat tot het begaan ervan heeft gediend. De geheimhouder officier
van justitie legt het bestand vervolgens voor aan de rechter-commissaris met een voorstel tot
opheffing van het verschoningsrecht dan wel tot teruggave of vernietiging van het bestand.
De rechter-commissaris zal vervolgens het oordeel van de betrokken
verschoningsgerechtigde inwinnen en beslissen op het voorstel van de geheimhouder
officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging dat “kennisneming van geheimhouderstukken ten
onrechte aan anderen wordt opgedragen”, miskent de zorgvuldigheid van vorengenoemde
procedure en de — door vooraf regels hieromtrent te stellen — toezichthoudende rol van de
rechter-commissaris.

Beoordeling van de klacht

Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat bij het onderzoek naar digitale gegevens
moet worden gewaarborgd dat het professionele verschoningsrecht niet in het gedrang komt.
Daarin komt onder meer naar voren dat het aan de verschoningsgerechtigde is om aan te
geven of stukken onder zijn verschoningsrecht vallen, waarbij dat standpunt door justitie
moet worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijs geen twijfel erover kan bestaan dat dat
standpunt onjuist is. Slechts voor zover het noodzakelijk is om over dat laatste een oordeel
te kunnen vellen mag door de rechter-commissaris al dan niet in gezamenlijk overleg met
een gezaghebbend en onafhankelijk vertegenwoordiger van de beroepsgroep, van de
betreffende stukken kennis worden genomen. Indien de rechter daartoe niet in staat
is, zal hij volgens de Hoge Raad het daarheen moeten leiden dat het onderzoek wordt
verricht door een zodanige functionaris en op zodanige wijze dat is gewaarborgd dat het
verschoningsrecht niet in het gedrang komt.
In het onderhavige geval heeft in de loop van 2015 herhaald overleg plaatsgevonden tussen
de verschillende partijen over een werkbare methode om de grote hoeveelheid informatie in
de bestanden te doorzoeken met eerbiediging van de rechten van geheimhouders. Er is
gelegenheid aan de verdediging gegeven om een ‘filter’ van zoektermen aan te leveren ter
opsporing van stukken met verhoogd risico op geheimhouders informatie. Dit filter bleek
niet werkbaar en de rechter-commissaris heeft bij zijn beslissing van 8 juli 2015 beslist dat
een dergelijk voorafgaand filter niet behoefde te worden toegepast. Daarmee werd de
gelegenheid van de verschoningsgerechtigde om aan te geven of stukken onder zijn
verschoningsrecht vallen, zo stelt de rechtbank vast, voor het grootste deel van de bestanden
in feite opgeheven.
De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 8 juli 2015 overwogen dat een filter zou
worden toegepast met het oog op de aanwezigheid van patiëntnummers, dat de onderzoekers
bij het onderzoek aan het beslag alert dienen te zijn op de door de verdediging aangeleverde
zoektermen en bij het aantreffen hiervan bij enige twijfel omtrent de aard van de informatie
deze vooral dienen te laten toetsen door een medewerker geheimhouder.
Toen ook het toepassen van een filter op patiëntnummers niet technisch haalbaar bleek,
heeft de rechter-commissaris in de email van 14 oktober 2015 beslist dat die bewerking niet
behoefde te worden uitgevoerd en dat de werkwijze van de Fiod volgens de hiervoor
genoemde notities kon worden verricht.
De rechtbank stelt vast dat in de door de FIOD omschreven procedure in het onderhavige
onderzoek de geheimhouder niet op voorhand wordt betrokken bij de selectie van de digitale
gegevens en bij het zoeken in de digitale gegevens. De rechtbank is derhalve van oordeel dat
de rechten van de geheimhouders in deze procedure niet met voldoende waarborgen zijn
omkleed en acht om die reden het beklag in beginsel gegrond.
De rechtbank wil het Openbaar Ministerie en de FIOD echter in de gelegenheid stellen om
nog eenmaal een methode voor de selectie van de digitale gegevens te ontwikkelen waarbij
de rechten van de geheimhouder met voldoende waarborgen zijn omkleed.
Het Openbaar Ministerie zal binnen drie maanden aan dienen te geven welke andere
methode het tot dit doel wil gaan toepassen. Daarbij kan de rechtbank zich voorstellen dat
een mogelijkheid wordt gezocht om het onderzoeksmateriaal op voorhand in aanzienlijke
mate te reduceren.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de behandeling in raadkamer onvolledig is
geweest.
De rechtbank zal daarom de behandeling in raadkamer heropenen en schorsen tot een nadere
behandeling in raadkamer.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent en schorst de behandeling in raadkamer tot een nog nader te bepalen
datum en tijdstip;
- beveelt de oproeping van klager en zijn raadsman en de officieren van justitie tegen een nog nader te bepalen datum en tijdstip;
- stelt de stukken in handen van de officieren van justitie, die binnen drie maanden na heden aan dienen te geven welke andere methode zij zullen gaan toepassen bij de selectie van de digitale gegevens, waarbij de rechten van de geheimhouder met
voldoende waarborgen zijn omkleed.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. F.W.H. van den Emster en S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn. rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.