ECLI:NL:RBROT:2016:666

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
C/10/489046 / HA ZA 15-1162
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Te laat betaald griffierecht en afwijzing beroep op hardheidsclausule door menselijke fout advocaat

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, ging het om de vraag of de eiser, die te laat het griffierecht had betaald, kon worden ontslagen van de instantie op basis van de hardheidsclausule. De eiser had het griffierecht pas op 4 januari 2016 voldaan, terwijl dit uiterlijk vier weken na de eerste zitting op 18 november 2015 had moeten gebeuren. De rechtbank oordeelde dat de menselijke fout van de advocaat van de eiser onvoldoende grond opleverde voor toepassing van de hardheidsclausule, ook al stemde de wederpartij in met voortzetting van de procedure. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de advocaat was om ervoor te zorgen dat de cliënt op de hoogte was van de betalingsverplichtingen en dat de communicatie adequaat was. De rechtbank besloot de eiser te ontslaan van de instantie en veroordeelde hem in de proceskosten van de gedaagde, die in totaal € 946,50 bedroegen. Het vonnis werd uitgesproken op 20 januari 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/489046 / HA ZA 15-1162
Vonnis van 20 januari 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. Th.Th.M.L. Boersema,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C.N.M. Schep.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie
  • de akte van [eiser] .
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 3 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken is iedere verschenen partij in een civiele procedure een griffierecht verschuldigd. Op grond van het derde lid van die bepaling dient de eiser (in conventie) ervoor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de eerstdienende dag op de rekening van de rechtbank is bijgeschreven. Voor de gedaagde (in conventie) geldt een termijn van vier weken na zijn verschijning.
2.2.
Deze zaak diende voor het eerst op 18 november 2015. Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht van [eiser] pas op 4 januari 2016 is ontvangen. Dat is dus te laat.
2.3.
Op grond van artikel 127a lid 2 Rv ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie als de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Op grond van artikel 127a lid 3 Rv laat de rechter deze consequentie buiten toepassing als hij van oordeel is dat dit, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).
2.4.
Bij akte heeft [eiser] gesteld:
-de advocaat van [eiser] heeft aan [gedaagde] een e-mailbericht gestuurd over het verschuldigde griffierecht en de betalingstermijn. Helaas heeft dit e-mailbericht [eiser] niet bereikt waardoor niet tijdig is betaald.
-de advocaat van [eiser] schiet het griffierecht niet voor omdat dit in de gefinancierde recht praktijk financieel niet mogelijk is.
-de wederpartij stemt in met voortzetting van de onderhavige procedure ondanks dat het griffierecht niet tijdig betaald.
2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op weg van de advocaat van [eiser] gelegen om zich in het contact met zijn cliënt te bedienen van communicatiemiddelen die door zijn cliënt ontvangen worden, of althans om de correcte ontvangst van de berichtgeving aan zijn cliënt te verifiëren. Dat zulks niet is geschied komt voor risico van [eiser] . Een menselijke fout van (de advocaat van) de eisende partij levert onvoldoende grond op voor toepassing van de hardheidsclausule, ook in het geval de wederpartij instemt met voortzetting van de procedure.
2.6.
De rechtbank zal [eiser] dan ook overeenkomstig het uitgangspunt van de wet van de instantie ontslaan.
2.7.
Gelet op het bepaalde in artikel 127a lid 2 Rv wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten, te begroten op
- € 78,- aan griffierecht,
- € 868,50 aan salaris advocaat (volgens de Liquidatietarieven: een punt voor de conclusie van antwoord en een half punt voor de eis in reconventie, onder toepassing van tarief III ad € 579,- per punt).

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
ontslaat [eiser] van de instantie;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] , begroot op € 946,50,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2016. [1]

Voetnoten

1.2517/2504