ECLI:NL:RBROT:2016:6618

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
99/000284-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met nieuw strafbaar feit

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 augustus 2016 uitspraak gedaan over de vordering van het openbaar ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden had gekregen, zou aanvankelijk op 9 maart 2017 in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Echter, door een nieuw strafbaar feit, gepleegd op 10 mei 2014, en een daaropvolgende veroordeling door de politierechter op 22 juni 2016, werd deze datum uitgesteld. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie, die om een uitstel van 180 dagen vroeg, ontvankelijk verklaard. Tijdens de zitting is de officier van justitie gehoord, evenals de veroordeelde en zijn raadsvrouw, die pleitte voor een tweede kans voor de veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich ernstig heeft misdragen door opnieuw in de fout te gaan, wat leidde tot de beslissing om de vordering tot uitstel integraal toe te wijzen. De rechtbank heeft bepaald dat de voorwaardelijke invrijheidstelling met 180 dagen wordt uitgesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
VI-zaaknummer: 99/000284-25
Datum uitspraak: 11 augustus 2016
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [Penitentiaire Inrichting].
Raadsvrouw mr. C.M. Koole, advocaat te Goes.

OPGELEGDE STRAF

Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 12 mei 2015, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 4 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde zou aanvankelijk in aanmerking zijn gekomen voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 9 maart 2017. Deze datum zal worden opgeschoven als gevolg van een inmiddels geëxecuteerde gevangenisstraf, opgelegd door de politierechter te Breda op 22 juni 2016.

DE VORDERING

Op 13 mei 2016 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde voor een periode van 180 dagen.
De veroordeelde zou zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig hebben misdragen omdat hij op 10 mei 2014 ter zake een nieuw strafbaar feit is aangehouden, waarna hij in verzekering en bewaring is gesteld. Vervolgens heeft de officier van justitie een strafrechtelijke vervolging ingesteld onder parketnummer 10/741186-14.

ONDERZOEK VAN DE ZAAK

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 11
augustus 2016.
De officier van justitie mr. H.H. Boersma en de veroordeelde, bijgestaan door zijn
raadsvrouw, zijn gehoord. Tevens is gehoord de heer M. Etsburg, reclasseringsmedewerker bij de reclassering te [plaats reclassering].
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 180 dagen.
De raadsvrouw heeft gewezen op de spijtbetuiging van de veroordeelde, zijn inzet en goede instelling en het feit dat door de veroordeling en het uitzitten van de twee maanden gevangenisstraf het penitentiair programma reeds twee maanden is opgeschort. Zij acht een zo lang mogelijk traject ter voorbereiding op de re-integratie van de veroordeelde van groot belang voor de samenleving in het algemeen en de veroordeelde in het bijzonder. De raadsvrouw heeft ervoor gepleit om de veroordeelde een tweede kans te geven.

ONTVANKELIJKHEID

Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vordering, nu de vordering tijdig is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij berust.

BEOORDELING

Uit de rapporten van Reclassering Nederland blijkt dat de veroordeelde op 20 april 2016 in het kader van de Penitentiaire beginselenwet en met toepassing van elektronisch controle is geplaatst in een traject bij de [naam stichting] te [plaats stichting]. Op 9 juni 2016 zou het Penitentiair Programma daarin overgaan en van start gaan. Op 9 mei 2016 heeft de politie in de kamer van de veroordeelde bij voornoemde Stichting een vuurwapen en munitie aangetroffen.
Bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 juni 2016 (parketnummer 02-665318-16) is de veroordeelde vanwege (kort samengevat) het op 9 mei 2016 handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Uit de stukken blijk dat de veroordeling betrekking had op een semi-automatisch vuurwapen en munitie (een vol magazijn).
De rechtbank stelt vast dat op grond van het vorenstaande is voldaan aan de criteria genoemd in artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht, te weten (kort samengevat) dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen doordat hij is veroordeeld ter zake van een misdrijf.
Uit het voorgaande volgt eveneens dat de veroordeelde zich niet aan de regels heeft gehouden en zich niet heeft gehouden aan de gemaakte afspraken met de reclassering.
Hij heeft zich door zijn houding en gedrag niet laten zien als iemand die vervroegde invrijheidstelling verdient.
Gelet op het vorenstaande zal de vordering integraal worden toegewezen.

BESLISSING

De rechtbank:
wijst toe de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld met een termijn van 180 (honderdtachtig) dagen.
Deze beslissing is genomen door
mr. C.M.A.T. van der Geest, voorzitter,
mr. N. Doorduijn en mr. A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 augustus 2016.