ECLI:NL:RBROT:2016:6331

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
15 augustus 2016
Zaaknummer
C/10/449659 / HA ZA 14-452
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een gemeenschap (woning) na verbreking relatie met bevoegdheid van de rechtbank om te beslissen over geschilpunten ondanks intrekking resterende vorderingen

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, betreft het de verdeling van een gemeenschap, specifiek een woning, na de beëindiging van een affectieve relatie tussen partijen. De partijen, aangeduid als de man en de vrouw, hebben in de periode van 1999 tot 28 januari 2012 een relatie gehad en zijn gezamenlijk eigenaar geworden van een woning in Barendrecht. De man heeft in de dagvaarding gesteld dat de taxatiewaarde van de woning € 298.000,- bedroeg, terwijl de hypothecaire schuld op dat moment € 429.012,99 was. Tijdens de procedure hebben partijen een schikking bereikt, maar deze was gedeeltelijk voorwaardelijk, afhankelijk van de toestemming van de hypotheekverstrekker voor de man om de woning op zijn naam te laten stellen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat, ondanks de intrekking van de resterende vorderingen door de man, zij nog steeds bevoegd is om te beslissen over de geschilpunten. De vrouw heeft belang bij een beslissing omdat zij ontslagen wil worden uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van de man niet aanmerkelijk groter zijn dan die van de vrouw, en heeft daarom besloten dat de woning verkocht moet worden aan een derde. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man alleen gerechtigd is tot het gebruik van de woning totdat deze is verkocht, en dat de woonlasten in deze periode alleen door de man gedragen moeten worden.

De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij ieder van de partijen zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is op 10 augustus 2016 uitgesproken door mr. W.J. van den Bergh en is uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing van de rechtbank benadrukt de noodzaak van een billijke verdeling van de gemeenschap en de verantwoordelijkheden van beide partijen met betrekking tot de woning en de bijbehorende kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/449659 / HA ZA 14-452
Vonnis van 10 augustus 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A. Kouwenaar-de Coninck te Amersfoort,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E. Kattestaart te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 juli 2014
  • de nadere akte van de man
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 29 augustus 2014
  • de “akte uitlaten” van de man
  • de “akte uitlaten” van de vrouw
  • de “akte uitlaten” van de vrouw
  • de antwoordakte van de man
  • de “akte houdende eiswijziging tevens overlegging producties” van de man
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 26 mei 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad in de periode van 1999 tot 28 januari 2012. Partijen hebben op 12 november 2007 een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten. Partijen zijn in 2008 gezamenlijk eigenaar geworden van een woning op het adres Brahmsstraat 36 te Barendrecht (in de dagvaarding staat Brahmslaan, maar dat is een kennelijke verschrijving), ieder voor de onverdeelde helft. De aanschaf van de woning is gefinancierd met een hypothecaire geldleningovereenkomst, waarvoor beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
Het geschil betreft de verdeling van een gemeenschap, met name de woning, na verbreking van de affectieve relatie van partijen. In de dagvaarding (de dato 11 mei 2014) heeft de man gesteld dat de toenmalige taxatiewaarde van de woning € 298.000,- bedroeg en dat de hypothecaire schuld per 31 december 2012 € 429.012,99 bedroeg.
3.2.
Partijen zijn lopende de onderhavige procedure tot een schikking gekomen. Deze schikking is vastgelegd in het proces-verbaal van comparitie van 29 augustus 2014. Deze schikking is gedeeltelijk onvoorwaardelijk en gedeeltelijk voorwaardelijk. Het onvoorwaardelijke deel van de schikking is niet meer in geschil. Het voorwaardelijke deel ziet op onderdeel 1 van de schikking. Daarin staat:
“1. De man is voornemens de woning op zijn naam te laten stellen en de hypothecaire lening over te nemen, een en ander op voorwaarde van toestemming van de hypotheekverstrekker. De vrouw verleent hieraan haar medewerking. Voor wat betreft de geldende onderwaarde zijn partijen - bij toestemming van de hypotheekverstrekker - overeengekomen dat de vrouw aan de man een bedrag betaalt van in totaal € 23.000,-.
3.3.
De zaak is met betrekking tot het voorwaardelijke deel van de schikking verwezen naar de parkeerrol. Vervolgens is de zaak weer opgebracht. Gebleken is dat de hypotheekbank niet bereid is om de vrouw te ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningovereenkomst.
3.4.
In reactie op de weigering van de bank om de vrouw te ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid heeft de man zijn nog resterende vorderingen (I en II) ingetrokken. Vordering I betreft toedeling van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man alsmede toerekening van de hypothecaire geldlening aan alleen de man. Vordering II betreft veroordeling van de vrouw tot betaling aan de man van de helft van de onderwaarde van de woning. De man heeft deze helft in zijn dagvaarding begroot op
€ 65.506,50. De man geeft er de voorkeur aan om de woning (voorlopig) onverdeeld te laten. De man ziet de woningmarkt weer aantrekken. Volgens de man kan de rechtbank niet meer beslissen over de verdeling van de woning, nu de man zijn desbetreffende vorderingen heeft ingetrokken. Voor het geval de rechtbank hierover nog wel zou kunnen beslissen bepleit de man, subsidiair, dat de rechtbank de woning nog drie jaar onverdeeld laat, onder toepassing van artikel 3:178 lid 3 BW. Ter zake van de onderwaarde en de verkoopkosten van de woning (zo deze toch verkocht zou moeten worden) stelt de man dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder een helft van deze schulden/ kosten dienen te dragen.
3.5.
De vrouw stelt dat de rechtbank nog wel een beslissing kan, en moet, nemen over de woning. De vrouw stelt hierbij belang te hebben omdat zij ontslagen wil worden uit haar hoofdelijk aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningovereenkomst en voorts dat zij wellicht wil toetreden tot de WSNP. De vrouw wil (wel) het verlies nemen dat zal ontstaan vanwege de onderwaarde van de woning. De vrouw begroot de waarde van de woning thans op € 340.000,- tot € 350.000,-. De vrouw leeft op dit moment van een WW-uitkering ter hoogte van een bijstandsuitkering en zij heeft een aflossingsruimte van € 10,- per maand. De vrouw stelt dat de man 85% dient te dragen van de onderwaarde en de verkoopkosten van de woning en de vrouw 15%. De vrouw beroept zich daarbij op artikel 4 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst.
3.6.
Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van art. 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. (HR 17 april 1998, NJ 1999, 550).
Hieruit volgt dat de rechtbank, niettegenstaande de intrekking van zijn resterende vorderingen door de man, nog steeds de bevoegdheid heeft om te beslissen over hetgeen partijen omtrent de verdeling van de gemeenschap verdeeld houdt.
3.7.
Indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, kan de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, op verlangen van een deelgenoot een of meermalen, telkens voor ten hoogste drie jaren, een vordering tot verdeling uitsluiten (art. 3:178 lid 3 BW).
3.8.
De rechtbank acht het belang van de man - inmiddels - niet aanmerkelijk groter dan dat van de vrouw. De dagvaarding dateert van circa 28 maanden geleden en de relatie van partijen is feitelijk beëindigd op 28 januari 2012. Dat is al meer dan 4 ½ jaar geleden. Niemand behoeft (in beginsel) in een onverdeelde gemeenschap te blijven zitten. Voorts is van belang dat de man er steeds ten onrechte van uit is gegaan dat hij financieel in staat was om de vrouw uit te kopen en hij ter comparitie heeft verklaard dat hij zijn werkzaamheden als franchisenemer bij Pearle om economische redenen heeft moeten beëindigen (thans is de man werknemer bij Pearle). In het gunstigste geval, aldus de man, zal zijn afscheid bij Pearle met gesloten beurzen geschieden, maar de man heeft nog wel een geschil met Pearle over een vordering van Pearle op de man. Ook heeft de man verklaard dat hij één maand achterstand heeft in de hypotheeklasten. In het licht van deze omstandigheden ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om de verdeling voor enige tijd uit te sluiten. De rechtbank zal daarom partijen gelasten tot verkoop van de woning aan een derde. De rechtbank zal voorts bepalen dat dit vonnis, zo nodig, in de plaats treedt van de medewerking aan verkoop en levering van de woning aan een derde, in het geval één der deelgenoten hierin weigerachtig mocht zijn. Het voert op dit moment nog te ver om een dwangsom op te leggen aan de eventueel onwillige deelgenoot.
3.9.
De rechtbank acht het billijk om te bepalen dat voortaan alleen de man de woonlasten dient te dragen. Alleen de man heeft feitelijk het woongenot terwijl de vrouw, als deelgenoot, daar ook recht op heeft. Uit dien hoofde heeft de vrouw recht op een gebruiksvergoeding van de man. De vrouw kan haar aandeel in de woonlasten verrekenen met haar recht op een gebruiksvergoeding. Daarbij komt dat de woning nog niet aan een derde is verkocht omdat de man er ten onrechte van uit is gegaan dat hij de vrouw kon uitkopen. De rechtbank tekent uitdrukkelijk aan dat deze beslissing slechts heeft te gelden voor de toekomst en geen betrekking heeft op de woonlasten uit het verleden. Hetgeen partijen daaromtrent hebben afgesproken in de schikking blijft onverkort geldig. Ook zal de rechtbank in de beslissing opnemen (formaliseren) dat alleen de man het gebruiksrecht van de woning toekomt.
3.10.
Over de draagplicht van partijen ter zake van de onderwaarde en de verkoopkosten van de woning wordt als volgt geoordeeld. Het beroep van de vrouw op artikel 4 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst faalt. Artikel 4 lid 3 bepaalt expliciet dat, indien de woning door ieder van de partijen voor de helft wordt verkregen, de desbetreffende kosten naar evenredigheid worden voldaan en dat, indien de woning is aangeschaft in een andere verhouding, dié verhouding doorslaggevend is. Het aandeel van de vrouw in de eigendom van de woning is 50%. Daarmee is haar draagplicht eveneens 50%. De vrouw heeft geen verklaringen en gedragingen gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat het overeengekomene iets anders inhoudt dan in de tekst van de samenlevingsovereenkomst staat. De vrouw zal dan ook de helft van de verkoopkosten van de woning en de helft van de onderwaarde dienen te dragen, in de onderlinge verhouding van partijen.
Overigens blijkt uit tekst en strekking van artikel 4 dat dit artikel (slechts) een regeling geeft met betrekking tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Van een gemeenschappelijke huishouding is geen sprake meer. Dan valt nog niet in te zien waarom dit artikel nog steeds toepassing zou kunnen vinden. Ook om deze reden dient de stelling van de vrouw te falen.
3.11.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren. In de schikking is al vastgelegd dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt. Voor het geval deze afspraak geen betrekking mocht hebben op hetgeen thans nog in geschil is zullen de proceskosten nog steeds gecompenseerd worden, gelet op de relatie waarin partijen tot elkaar staan.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
gelast partijen om alles te doen dat redelijkerwijs nodig is om tot verkoop en levering van de woning, gelegen aan de Brahmsstraat 36 in Barendrecht, aan een derde te komen en bepaalt dat dit vonnis, zo nodig, in de plaats treedt van de medewerking aan deze verkoop en levering door de deelgenoot die daaraan geen of althans onvoldoende medewerking verleent;
4.2.
bepaalt dat ieder van partijen de helft van de met de verkoop van de woning samenhangende kosten dient te dragen;
4.3.
rekent van de schuld uit hoofde van de onderwaarde na verkoop van de woning de ene helft aan de man toe en de andere helft aan de vrouw en bepaalt dat partijen elkaar, over en weer, moeten vrijwaren in het geval een partij meer dan zijn/haar aandeel (de helft) heeft betaald;
4.4.
bepaalt dat de man met uitsluiting van de vrouw gerechtigd is tot de bewoning en het gebruik van de woning totdat deze is verkocht en geleverd aan een derde en rekent de woonlasten in deze periode aan alleen de man toe, respectievelijk verklaart voor recht dat de man geen vordering heeft op de vrouw ter zake van de woonlasten in deze periode en gelast de man om de vrouw te vrijwaren indien een derde zich bij de vrouw mocht melden ter betaling van één of meer van deze lasten;
4.5.
verklaart het vonnis tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2016.
2517/2504