ECLI:NL:RBROT:2016:6314

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2016
Publicatiedatum
15 augustus 2016
Zaaknummer
5140136 VZ VERZ 16-13226
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en maatschap; verzoek tot ontbinding op grond van artikel 7:671c BW; geen toekenning van billijke vergoeding of transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 augustus 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, een maatschap gevestigd te Rotterdam, aangeduid als [de maatschap]. Het verzoek van [verzoekster] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden is ingediend op 6 juni 2016, na een periode van arbeidsongeschiktheid die begon op 18 augustus 2015. De werknemer heeft aangevoerd dat er sprake is van een ernstige verstoring van de arbeidsrelatie, veroorzaakt door de maatschap, en heeft verzocht om zowel een transitievergoeding als een billijke vergoeding. De maatschap heeft het verwijt van ernstig verwijtbaar handelen betwist.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer zich ziek heeft gemeld vanwege privé-omstandigheden en dat de maatschap niet altijd tactvol is omgegaan met de situatie van de werknemer. Er zijn verschillende e-mailcorrespondenties geweest tussen de partijen waarin de maatschap druk uitoefende op de werknemer om te re-integreren, ondanks het advies van de bedrijfsarts. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de maatschap niet zodanig ernstig verwijtbaar heeft gehandeld dat dit aanleiding geeft tot het toekennen van een billijke vergoeding of transitievergoeding. De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, met ingang van 15 augustus 2016, maar zonder toekenning van de vergoedingen. De proceskosten zijn gecompenseerd.

De beslissing van de kantonrechter biedt inzicht in de afwegingen die gemaakt worden bij verzoeken tot ontbinding van arbeidsovereenkomsten, met name in situaties van arbeidsongeschiktheid en de rol van goed werkgeverschap.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5140136 VZ VERZ 16-13226
uitspraak: 1 augustus 2016
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te Rotterdam,
verzoekster,
verder te noemen: ‘[verzoekster]’,
gemachtigde: mr. H.A.D. van Uffelen-van der Burg,
tegen
de maatschap [naam maatschap],
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
verder te noemen: ‘[de maatschap]’,
gemachtigde: mr. [X.].

1.Het procesverloop

1.1
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst met [de maatschap] te ontbinden. Het verzoekschrift is ter griffie ontvangen op 6 juni 2016. [de maatschap] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2
Op 5 juli 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door mr. D.M. Edelenbosch (namens mr. H.A.D. van Uffelen-van der Burg). Namens [de maatschap] is verschenen mr. [Y.] ([.]. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.3
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
[de maatschap] is een advocatenkantoor waarvan mr. [X.] (hierna [X.]) en mr. [Y.] (hierna [Y.]), door middel van besloten vennootschappen, de maten in de maatschap zijn.
2.2
[verzoekster] is op 1 november 2009 bij [de maatschap] in dienst getreden, eerst in de functie van juridisch medewerker en vervolgens als advocaat-stagiaire. Op 1 maart 2013 is er tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. [verzoekster] vervult sindsdien de functie van advocaat-medewerker. Het loon van [verzoekster] bedraagt € 2.057,45 bruto per maand exclusief vakantiegeld bij een arbeidsduur van 24 uur per week.
2.3
Op 18 augustus 2015 heeft [verzoekster] zich ziek gemeld. De arbeidsongeschiktheid was niet arbeidsgerelateerd maar vond haar oorzaak in privé-omstandigheden. [verzoekster] was op dat moment vier maanden zwanger.
2.4
Op 23 september 2015 heeft de bedrijfsarts van ArboNed in zijn periode-evaluatie geschreven:
‘[verzoekster] heeft tot heden weinig herstel in haar klachten ervaren. Er is nu een behandeling opgestart en daar verwacht alsnog wel effect van. Deze behandeling is dus passend. Door het uitblijven van het herstel tot heden, verwacht ik echter niet dat mevrouw [verzoekster] nog zal kunnen werken voordat het zwangerschapsverlof ingaat. Vermoedelijk gaat dit verlof rond de datum van 8-12-2015 in. (…)’
2.5
Op 7 oktober 2015 hebben partijen een gesprek gevoerd op het kantoor van [de maatschap]. Tijdens dit gesprek is er een Plan van Aanpak opgesteld dat is getekend door partijen. Verder heeft [verzoekster] [de maatschap] gevraagd om een werkgeversverklaring in te vullen
2.6
Op 8 oktober 2015 heeft [X.] aan [verzoekster] een e-mail gestuurd. Hij schreef voor zover thans van belang:
‘(…) Inmiddels hebben wij sinds gisteren contact gehad met een externe case-manager en die onderschrijft ons standpunt, dat de bedrijfsarts met zijn oordeel wel erg kort door de bocht is. Alleen maar thuisblijven is niet in het belang van de re-integratie, zo vinden wij.
Re-integratie staat voorop en in die gedachte past dat jij met enige regelmaat hier op kantoor komt om enigszins feeling met de advocatenpraktijk te houden. Al is het maar voor een kop koffie. (…)
Daarom vragen wij vandaag of morgen toch een second opinion bij het UWV aan. Mogelijk dat een dergelijk deskundigenoordeel pas voorhanden zal komen als je zwangerschapsverlof zodanig dichtbij is gekomen, dat we kostbare tijd hebben laten verstrijken (…)
In dat licht willen we, enigszins afwijkend van het Plan van Aanpak en in afwachting van een deskundigenoordeel van het UWV, dat je volgende week woensdag 14 oktober weer op kantoor komt. Net als gisteren. (…)’
2.7
In antwoord op de e-mail van 8 oktober 2015 van [X.] schreef [verzoekster] op 12 oktober 2015 per e-mail:
‘(…) Natuurlijk zal ik woensdag aanstaande weer rond 13 uur op kantoor aanwezig zijn voor een kop koffie, werken kan en mag ik niet. Jullie zullen begrijpen dat ik mij verder voorlopig wil houden aan de rust die mij is voorgeschreven, (…) Het lijkt mij wel leuk om dan woensdag niet alleen met jullie maar ook met de andere collega’s te praten. (…)’
2.8
Op 14 oktober 2015 is [verzoekster] op kantoor van [de maatschap] geweest en heeft met [Y.] gesproken.
2.9
Op 15 oktober 2015 schreef [Y.] per e-mail aan [verzoekster]:
‘(…) Fijn dat je gisteren hier even op kantoor was. Ik heb het gesprek teruggekoppeld naar [X.] en hij zou het prettig vinden om woensdag a.s. (of een andere dag eventueel, kijk maar) even met jou een broodje te gaan eten (…) Ik zeg dit met name omdat het eerdere gesprek hier op kantoor, waar ook [X.] bij aanwezig was, niet echt soepel verliep. (…)’
2.1
De lunch is niet doorgegaan omdat [X.] was verhinderd. Hij heeft [verzoekster] dat laten weten en zegt haar dat ze in plaats daarvan op 21 oktober 2015 om 15.00 uur op kantoor afspreken.
2.11
Op 19 oktober 2015 schrijft [verzoekster] in een e-mail aan [X.], voor zover thans van belang:
‘(…) Jullie e-mails heb ik goed ontvangen.
Wat ik daaraan jammer vind, is dat ik lees dat jullie nog altijd geen begrip hebben voor mijn situatie. Op dit moment ben ik ziek en kan en mag ik niet werken. (…) In ons gesprek heb ik aangegeven dat ik wekelijks op kantoor langskomen als te belastend ervaar, zeker nu ik helemaal niet kan werken. (…) Daarom hebben wij een plan van aanpak vastgelegd dat wij eens in de week telefonisch contact zullen hebben. In afwijking daarvan ben ik op jullie vorige week langs geweest op kantoor voor een kop koffie. Met [Y.] heb ik toen afgesproken om over ongeveer drie weken weer langs te komen voor een kop koffie. Nu vragen jullie mij om deze week weer langs te komen, om onduidelijke redenen. (…) Nogmaals wekelijks op kantoor langs komen is voor mij nu te zwaar en dat is niet goed voor mijn herstel. Re-integratie is op dit moment ook niet mogelijk aangezien ik volledig arbeidsongeschikt ben. (…)’
2.12
Op 21 oktober 2015 schrijft [X.] in een e-mail aan [verzoekster] het volgende, voor zover thans van belang:
‘(…) Wat jammer dat je vandaag toch niet bent verschenen. (…)
Wij verwachten je nu dan maar volgende week woensdag te 10.00 uur weer op kantoor om de re-integratie voor te zetten zoals we hebben afgesproken. Voor het geval je mocht besluiten naar je vader af te reizen deze week, berichten we je dat we er in dat geval vanzelfsprekend alle begrip voor hebben dat je aanstaande woensdag niet kunt komen. (…)’
2.13
Het advies van de bedrijfsarts in de periodieke evaluatie van 3 november 2015 luidt dat de contacten worden gelaten zoals deze reeds gestalte hebben gekregen. Uit het advies volgt eveneens dat de ziekmelding van [verzoekster] door het UWV als een zwangerschapsgerelateerde aandoening is geaccordeerd.
2.14
Op 28 oktober 2015 is de vader van [verzoekster] overleden. [verzoekster] heeft dat per
e-mail medegedeeld aan [de maatschap] en tevens dat zij naar Servië zal afreizen om afscheid te nemen.
2.15
[X.] beantwoordt het bericht van [verzoekster] op 30 oktober 2015 en schrijft:
‘(…) Wat een verschrikkelijk naar nieuws. Heel veel sterkte; doe vooral wat je vindt dat je nu even moet doen, inderdaad bijvoorbeeld afreizen naar Servië, zoals we je ook al een paar weken geleden hebben geadviseerd.
Wat ik nog even kwijt wil, is dat [Y.] inmiddels contact heeft gehad met de bedrijfsarts. Die heeft aangegeven dat hij het ook niet echt heel goed kon plaatsen dat je niet even een kop koffie komt drinken als je [naam kind verzoekster] naar de opvang brengt en zo dicht in de buurt bent, maar dat jij in plaats daarvan hebt aangegeven dat je dat momenteel niet goed aankunt. Daar kunnen wij toch niet alle begrip voor opbrengen, net zoals we het toch ook vervelend vinden dat je verleden week woensdag niet bent verschenen na mijn oproep d.d. 19 oktober en eergisteren evenmin naar aanleiding van mijn e-mailbericht van 21 oktober, nota bene zonder iets vooraf te laten weten. Hoe het ook mag zijn, voor nu heel veel sterkte met het verwerken van het overlijden van jouw vader. (…)’
2.16
Op 10 november 2015 laat [verzoekster] [de maatschap] weten dat zij weer terug is in Nederland. Zij schrijft daarnaast:
‘(…) Verder moet mij het volgende van het hart. Jullie geven aan dat jullie niet kunnen plaatsen dat ik geen kop koffie wil komen drinken. Van uitsluitend een kop koffie drinken is helemaal geen sprake geweest. Tijdens de twee gesprekken die we op kantoor hebben gehad hebben jullie aangeven dat jullie geen feeling zouden hebben met mijn ziekte, vragen gesteld over mijn behandeling en uiteengezet dat jullie vanaf volgend jaar de druk op mij zullen verhogen waardoor ik er maar eens goed over na moet denken of ik na mijn zwangerschaps- en bevallingsverlof wel terug zou willen komen. (…) De eerste keer moest ik kantoor zelfs verlaten via de nooduitgang in de vergaderruimte, waardoor ik niet eens de mogelijkheid kreeg om contact te houden met mijn collega’s. (…)’
2.17
Op 11 november 2015 reageert [Y.] op de e-mail. Hij vindt de toonzetting van de e-mail van [verzoekster] fel en zegt dat niet goed te begrijpen. Verder schrijft hij:
‘(…) De bedrijfsarts heeft nu aangegeven dat hij, alles afwegende, vindt dat wij om de twee weken telefonisch contact met elkaar moeten hebben. Mede gelet op jouw komende zwangerschapsverlof zullen wij dat respecteren en zijn advies volgen. Na jouw zwangerschapsverlof willen wij echter wel dat de re-integratie adequaat wordt opgepakt. (…)
Wat betreft de werkgeversverklaring hebben wij slechts aangegeven, dat wij de combinatie van enerzijds wegens spanning niet kunnen werken en anderzijds een gewenste verhuizing, waarvan algemeen bekend is dat dat erg veel spanning oplevert, ook al niet zo goed kunnen plaatsen. Op de vraag of wij voornemens zijn om het dienstverband bij ongewijzigde omstandigheden te continueren, hebben wij eerlijk aangegeven daarover inmiddels onze twijfels te hebben. (…)’
2.18
[verzoekster] heeft de uitnodiging van [de maatschap] voor het sinterklaas-/kerstdiner op 26 november 2015 afgeslagen.
2.19
Op 17 februari 2016 stuurt [Y.] een e-mail aan [verzoekster]. De inhoud luidt, voor zover thans van belang:
‘(…) Inmiddels hebben wij gehoord dat jij bevallen bent van jouw dochtertje [naam kind verzoekster]. Wat een leuk nieuws! Jammer dat wij geen kaartje hebben gehad maar dat zal ongetwijfeld te maken hebben met de verstandhouding van de laatste tijd.
Wij realiseren ons dat wij wellicht niet erg begripvol zijn overgekomen naar jou toe. Wij hebben niet begrepen dat jij na de zomervakantie vorig jaar – uit ons perspectief gezien – vanuit het niets jezelf terugtrok uit de praktijk en de bij jou in behandeling zijnde zaken en de cliënten in jouw praktijk aan ons overliet. Verder heb jij nooit iets losgelaten over het hoe en waarom. (…)
Per 1 april a.s. eindigt het zwangerschapsverlof. Dit laatste heeft ons aan het denken gezet. (…)
Vanaf 1 april a.s. kun je bij ons aan de slag gaan als een soort van bureau-advocaat, waarin je slechts bij hoge uitzondering zelf zittingen hoeft te doen (tenzij jij anders aangeeft). Ook de bestaande bonusregeling zal komen te vervallen, zodat eventuele omzetdruk voor jou wegvalt. Met dit alles denken wij dat de algehele werkdruk voor jou een heel stuk minder zal zijn en jij het werk kan doen waarin jij heel erg goed bent.
Wij hopen dat met deze e-mail de weg is geopend om snel met jou aan tafel te gaan. (…)’
2.2
[verzoekster] geeft in een antwoord daarop aan dat zij het ongepast vindt dat er gedurende haar verlof over een functiewijziging wordt gesproken en dat er na haar verlof eerst moet worden beoordeeld hoe het met haar gaat.
2.21
Op 24 februari 2016 nodigt de bedrijfsarts [verzoekster] uit voor het spreekuur op 6 april 2016.
2.22
Op 29 maart 2016 stuurt [de maatschap] [verzoekster] een e-mail met de mededeling dat zij [verzoekster] in beginsel op 1 april 2016 op kantoor verwacht om het werk te hervatten.
In een e-mail die later die dag is gestuurd komt [de maatschap] daarop terug en zegt, op aangeven van [B.] van Keerpunt (het re-integratiebedrijf), het oordeel van de bedrijfsarts af te wachten.
2.23
Het advies van de bedrijfsarts naar aanleiding van het bezoek op 6 april 2016 luidt:
‘Ga samen in gesprek over die arbeidsgerelateerde herstelbelemmerende factoren. Indien u onverhoopt hier samen niet uitkomt, dan kunnen wij u daarbij nog ondersteunen middels een interventie met een mediator. De ziekmelding kan per 9-5-2016 afgesloten worden.’
2.24
Op 28 april en 12 mei 2016 hebben er gesprekken in het kader van mediation tussen partijen plaatsgevonden. Partijen hebben geen oplossing bereikt.
2.25
[de maatschap] heeft [verzoekster] opgeroepen om per 17 mei 2016 de werkzaamheden te hervatten. [verzoekster] had vakantie opgenomen van 20 mei tot en met 6 juni 2016. Zij wilde de vakantie verlengen door nog drie dagen op te nemen van 17 tot en met 19 mei 2016. [de maatschap] weigerde dit. [verzoekster] is niet op het werk verschenen op 17 mei 2016. Op 7 juni 2016 zou zij weer beginnen met werken maar heeft zij zich ziekgemeld.

3.Het verzoek

3.1
[verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [de maatschap] te ontbinden op grond van artikel 7:671c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) onder toekenning van zowel een transitievergoeding als een billijke vergoeding met veroordeling van [de maatschap] in de kosten van het geding en de eventuele nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
[verzoekster] verzoekt voorts (voorwaardelijk) om haar, indien de ontbinding wordt uitgesproken zonder toekenning van een billijke vergoeding en/of een transitievergoeding, een termijn te geven om haar verzoek in te trekken.
3.2
Aan haar verzoek legt [verzoekster] het volgende ten grondslag. Er is sprake van een ernstige verstoring van de arbeidsrelatie. De verstoring is veroorzaakt door [de maatschap]. [verzoekster] verwijt [de maatschap] dat zij haar heeft willen kapot maken in de moeilijkste periode van haar leven en dat zij haar niet als mens zag door geen begrip te hebben en te tonen. De arbeidsovereenkomst dient daarom op de kortst mogelijke termijn te worden ontbonden. Het handelen van [de maatschap] is ernstig verwijtbaar zodat [verzoekster] aanspraak maakt op een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
3.3
[de maatschap] betwist dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van haar zijde. Hierna zal het verweer van [de maatschap] nader worden besproken.

4.De beoordeling

4.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Bijzondere opzegverboden zijn in dit geval - waar het gaat om een werknemersverzoek - niet aan de orde.
4.2
Uit artikel 7:671c BW volgt dat de werknemer kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. [verzoekster] stelt dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. Nu [verzoekster] de arbeidsrelatie zodanig verstoord ervaart dat volgens haar de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen en [de maatschap] zich daartegen niet uitdrukkelijk heeft verzet, zal de kantonrechter het verzoek tot ontbinding toewijzen. De arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden per 15 augustus 2016.
4.3
Nu de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden moet ook worden beoordeeld of aan [verzoekster] een transitievergoeding en een billijke vergoeding dient te worden toegekend. Voor zowel toekenning van een transitievergoeding als voor toekenning van een billijke vergoeding is vereist dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [de maatschap] (artikel 7:673 lid 1 onder b BW en artikel 7:671c lid 2 onder b BW).
4.4
Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet Werk en Zekerheid (Kamerstukken II, 2013/14, 33818, nr. 3) blijkt dat er van ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever niet snel sprake kan zijn. Het moet gaan om een duidelijke en uitzonderlijke gevallen van onrechtmatige gedragingen die te kwalificeren zijn als duidelijk strijdig met goed werkgeverschap. Ter verduidelijking zijn in de memorie van toelichting een aantal voorbeelden gegeven waarin aanleiding kan bestaan voor het toekennen van een billijke vergoeding. Een van de voorbeelden die is gegeven is luidt ‘als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat. Te denken valt hierbij aan de situatie waarin de werkgever zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd’. [verzoekster] beroept zich op een dergelijke situatie. Zij is, onder meer, van mening dat zij tijdens haar arbeidsongeschiktheid door [de maatschap] onder druk is gezet om te re-integreren en op kantoor langs te komen tegen de adviezen van de bedrijfsarts om haar met rust te laten in. Ook tijdens haar bevallingsverlof werd haar geen rust gegund. [de maatschap] benaderde haar met een voorstel voor een gewijzigde – uitgeklede – functie. Zij heeft hierdoor veel stress ervaren wat niet goed was voor haar ongeboren kind en haar herstel. Naast zwangerschapsgerelateerde klachten ondervond zij immers eveneens beperkingen in haar persoonlijk functioneren. Ook weigerde [de maatschap], zonder goede reden, om een werkgeversverklaring af te geven.
4.5
Naar het oordeel van de kantonrechter is [de maatschap] niet altijd even tactisch omgesprongen met de arbeidsongeschiktheid van [verzoekster]. Met name na het gesprek van 7 oktober 2015, dat door beide partijen als niet prettig is ervaren, heeft zij steken laten vallen. Daags na het gesprek stuurt [de maatschap] een e-mail waarin zij aankondigt een deskundigenoordeel te zullen aanvragen en dat zij in afwachting daarvan - in weerwil van de afspraken als opgenomen in het Plan van Aanpak en in strijd met het advies van de bedrijfsarts - van [verzoekster] verlangt dat zij gaat re-integreren door ten minste wekelijks op kantoor langs te komen voor een kop koffie om zodoende feeling te houden met de advocatenpraktijk. Er valt begrip op te brengen voor het standpunt dat het goed is voor een werknemer om tijdens een langdurige arbeidsongeschiktheid contact te houden met de werkgever en collega’s, temeer nu in dit geval geen sprake was van arbeidsgerelateerde arbeidsongeschiktheid. [de maatschap] legt dit echter eenzijdig op aan [verzoekster] en de toonzetting van de e-mails kan als dwingend worden ervaren. Bovendien is niet duidelijk geworden wat de noodzaak is voor het langskomen op wekelijkse basis, de kantonrechter acht deze frequentie vrij hoog, zeker als de werknemer zoals in dit geval, aangeeft dat het haar zwaar valt.
4.6
[verzoekster] heeft de bedrijfsarts om een nadere toelichting gevraagd met betrekking tot het “koffie komen drinken”. De bedrijfsarts heeft aangegeven dat het opvoeren van de contacten heeft geleid tot een intensivering van de behandeling en dat dat niet wenselijk is.
Vanaf dat moment heeft [de maatschap] bij [verzoekster] ook niet langer aangedrongen op het komen koffie drinken op kantoor en heeft zij haar, conform het advies van de bedrijfsarts, met rust gelaten. Overigens heeft [verzoekster] nog naar voren gebracht dat het [de maatschap] niet alleen om koffie drinken ging maar dat zij haar onder druk hebben gezet om tóch werkzaamheden uit te voeren. Daarvan is in deze procedure onvoldoende gebleken.
4.7
Ook de reactie van [de maatschap] op het overlijden van de vader van [verzoekster] op 28 oktober 2015 is weinig tactvol. Na een korte blijk van medeleven begint [X.] over zijn onvrede over het feit dat [verzoekster] niet is komen koffie drinken op 21 oktober 2015. Overigens is [verzoekster] op 7 oktober en 14 oktober 2015 nog langs geweest op kantoor en heeft [X.] zelf een lunchafspraak met [verzoekster] geannuleerd. [de maatschap] is een relatief klein advocatenkantoor waar men, naar mag worden aangenomen, nauw met elkaar samenwerkt. Van [de maatschap] mag dan ook wel wat meer empathie en betrokkenheid bij het wel en wee van haar medewerkers worden verwacht. Op dit punt kan echter ook [verzoekster] een verwijt worden gemaakt. Het door haar verlangde begrip voor haar situatie, niet alleen voor het overlijden van haar vader maar ook voor haar arbeidsongeschiktheid, bereikt zij niet door zo weinig openheid van zaken te geven. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het [de maatschap] met name dwars zit dat zij nooit heeft geweten wat [verzoekster] mankeert terwijl zij, en dan vooral in de persoon van [Y.], altijd een goed contact met elkaar hadden. Uiteraard hoeft [verzoekster] niet al haar persoonlijke kwesties op tafel te leggen maar voor enig begrip is ook openheid harerzijds nodig. Ook komt [verzoekster] niet op het sinterklaas-/kerstdiner van kantoor en stuurt zij geen geboortekaartje naar [de maatschap] als haar kind wordt geboren. Een dergelijke opstelling zal hebben bijgedragen aan de verdere verstoring van de arbeidsrelatie.
4.8
[verzoekster] heeft verder aangevoerd dat [de maatschap] geen werkgeversverklaring wilde afgeven. De redenen die [de maatschap] geeft voor haar weigering die af te geven komen de kantonrechter vergezocht voor. Er was op dat moment geen aanleiding om te denken dat [verzoekster] nooit meer terug zou komen. Een dergelijke verklaring heeft voor [de maatschap] ook geen gevolgen. Het is niet zo dat zij zich met het afleggen van die verklaring voor de toekomst verplicht [verzoekster] in dient te houden.
4.9
Voorts verwijt [verzoekster] [de maatschap] dat zij haar tijdens haar bevallingsverlof heeft benaderd met betrekking tot de wijze waarop het dienstverband kan worden voortgezet wanneer het verlof is afgelopen. Het aanbod van [de maatschap] betrof een functiewijziging. Hoewel [de maatschap] betoogt dat dit met de beste bedoelingen is gedaan, is goed voorstelbaar dat dit bij [verzoekster] stress heeft veroorzaakt. Het ging immers om een inhoudelijke, als een degradatie te ervaren wijziging van haar functie waar [verzoekster] niet om heeft gevraagd. Bovendien was zij recent bevallen en wellicht nog niet bezig met haar werk. Het had op de weg van [de maatschap] gelegen dit pas bespreekbaar te maken na het bevallingsverlof. Wel moet voor ogen worden gehouden dat het om een voorstel ging en niet om een eenzijdige wijziging van het dienstverband.
4.1
Overigens blijkt niet dat [de maatschap] voortdurend contact heeft gezocht tijdens het bevallingsverlof en [verzoekster] daarmee onnodig heeft belast, zoals [verzoekster] stelt. Na de
e-mail met betrekking tot de voorgestelde functiewijziging is alleen gecorrespondeerd over het moment van werkhervatting na het bevallingsverlof. Er bestond daarover onduidelijkheid, waarbij [verzoekster] zich op het standpunt stelde nog altijd arbeidsongeschikt te zijn. Uit het rapport van de bedrijfsarts volgt echter dat als eerste dag van arbeidsongeschiktheid 1 april 2016 is aangemerkt. [de maatschap] mocht er dan ook vanuit gaan dat [verzoekster] na haar verlof haar werkzaamheden per 1 april 2016 zou hervatten. Kennelijk werd zij vanaf die datum niet meer arbeidsongeschikt geacht. In overleg met de re-integratiespecialist is vervolgens besloten eerst het bezoek aan de bedrijfsarts af te wachten. [de maatschap] heeft dat aan [verzoekster] kenbaar gemaakt en zich daaraan gehouden.
4.11
[verzoekster] heeft ook nog aangevoerd dat disfunctioneren wordt verweten. Dat heeft [de maatschap] betwist. Hoewel zij niet op alle onderdelen van het vak als advocaat even sterk werd bevonden was [de maatschap] in het algemeen tevreden over haar functioneren.
4.12
Alles afwegende komt de kantonrechter tot het oordeel dat [de maatschap] op een aantal punten een verwijt te maken valt, maar [de maatschap] is nergens zodanig over de schreef gegaan dat dit de conclusie kan rechtvaardigen dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [de maatschap], dat immers slechts in uitzonderlijke gevallen wordt aangenomen. Dit betekent dat voor de gevraagde billijke vergoeding en de transitievergoeding geen grond is.
4.13
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:686a lid 6 jo. artikel 7:686a lid 7 BW zal [verzoekster] in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te trekken binnen de hierna te noemen termijn.
4.14
Gelet op de aard en de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
stelt [verzoekster] in de gelegenheid haar verzoek in te trekken door middel van een
uiterlijk op vrijdag 12 augustus 2016 om 12:00 uurter griffie te ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan de wederpartij;
voor het geval [verzoekster] het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet of niet tijdig intrekt:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen [de maatschap] en [verzoekster] met ingang van 15 augustus 2016;
compenseert de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
540