In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 augustus 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, een maatschap gevestigd te Rotterdam, aangeduid als [de maatschap]. Het verzoek van [verzoekster] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden is ingediend op 6 juni 2016, na een periode van arbeidsongeschiktheid die begon op 18 augustus 2015. De werknemer heeft aangevoerd dat er sprake is van een ernstige verstoring van de arbeidsrelatie, veroorzaakt door de maatschap, en heeft verzocht om zowel een transitievergoeding als een billijke vergoeding. De maatschap heeft het verwijt van ernstig verwijtbaar handelen betwist.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer zich ziek heeft gemeld vanwege privé-omstandigheden en dat de maatschap niet altijd tactvol is omgegaan met de situatie van de werknemer. Er zijn verschillende e-mailcorrespondenties geweest tussen de partijen waarin de maatschap druk uitoefende op de werknemer om te re-integreren, ondanks het advies van de bedrijfsarts. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de maatschap niet zodanig ernstig verwijtbaar heeft gehandeld dat dit aanleiding geeft tot het toekennen van een billijke vergoeding of transitievergoeding. De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, met ingang van 15 augustus 2016, maar zonder toekenning van de vergoedingen. De proceskosten zijn gecompenseerd.
De beslissing van de kantonrechter biedt inzicht in de afwegingen die gemaakt worden bij verzoeken tot ontbinding van arbeidsovereenkomsten, met name in situaties van arbeidsongeschiktheid en de rol van goed werkgeverschap.