ECLI:NL:RBROT:2016:6237

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2016
Publicatiedatum
11 augustus 2016
Zaaknummer
ROT 16/250
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan veehouder wegens overtreding van de Wet dieren met betrekking tot VKI-melding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een veehouder (eiseres) en de staatssecretaris van Economische Zaken (verweerder) over een opgelegde bestuurlijke boete van € 2.500,00. De boete was opgelegd omdat de veehouder een rund ter slacht had aangeboden zonder de juiste veterinaire informatie te verstrekken op het voedselketeninformatie (VKI)-formulier. Dit formulier is essentieel voor de controle op de gezondheid van dieren die voor menselijke consumptie bestemd zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veehouder niet alle inlichtingen over de behandelingen met diergeneesmiddelen had verstrekt, terwijl het rund zich nog in de wettelijke wachttermijn bevond voor de toegediende geneesmiddelen. De rechtbank oordeelde dat de veehouder verantwoordelijk is voor de juistheid van de VKI-melding, ook als deze door een ander wordt gedaan. De rechtbank heeft het beroep van de veehouder ongegrond verklaard, waarbij zij de opgelegde boete als terecht heeft beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de veehouder niet aan zijn informatieplicht had voldaan, wat in strijd is met de Wet dieren en de bijbehorende EU-regelgeving. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de boete te matigen, ondanks de stelling van de veehouder dat deze disproportioneel was. De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking in de voedselketen en de verantwoordelijkheden van veehouders.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 16/250

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde],
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder,

gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete van € 2.500,00 opgelegd in verband met een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 3 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en ing. A.M. Pol (hierna: Pol), toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. In een op 8 januari 2015 ondertekend rapport van bevindingen hebben twee toezichthouders van de NVWA op 30 december 2014 het volgende gerapporteerd.
Op genoemde datum bevonden de toezichthouders zich op het bedrijf van eiseres, naar aanleiding van een melding van een collega toezichthoudend dierenarts. In deze melding stond dat op 22 december 2014 een rund ter slacht was aangeboden waarbij een verse spuitplek in de nek was te zien. Op het voedselketeninformatie (VKI)-formulier stonden echter geen bijzonderheden vermeld. Uit de administratie van eiseres is gebleken dat het rund met bedrijfsnummer [nummer] en de daarbij behorende identificatiecode NL [code], op 11 tot en met 14 december 2014 is behandeld met Ubrolexin. Hiervoor geldt voor vlees een wachttermijn van 10 dagen. Tevens is uit verklaringen gebleken dat dit rund op 11 december 2014 is behandeld met Novocam. Hiervoor geldt voor vlees een wachttermijn van 15 dagen. Op het VKI-formulier zagen de toezichthouders dat de vragen 1 en 2 beide met “nee” waren beantwoord, terwijl dit rund zich nog wel in de wettelijke wachttermijn van een diergeneesmiddel bevond, en het rund was behandeld voor een uierontsteking, wat betekent dat het ziek was. Derhalve zijn niet alle inlichtingen over het uitvoeren van behandelingen met diergeneesmiddelen bij dieren, die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd, verstrekt.
Eveneens op 30 december 2014 is namens eiseres [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde]) gehoord. [gemachtigde] heeft het volgende verklaard:
Ik ben verantwoordelijk voor het bedrijf. Mijn zoon heeft via het voice respons eerst de afvoermelding van het betreffende rund gedaan en vervolgens de VKI melding. Het slachthuis heeft contact met ons opgenomen omdat bleek dat er iets mis was met het VKI. Het rund zou niet VKI afgemeld zijn, het VKI formulier was er niet bij. Blijkbaar is dit niet goed gegaan bij het melden via voice respons, omdat eerst de VKI melding had gemoeten ipv eerst de afvoermelding. De correctie op de VKI melding is op verzoek verzorgd door een medewerker van CRV, via het centrale nummer van deze organisatie. Voor ons was deze (herhaalde) melding niet meer mogelijk omdat het dier in I&R reeds was afgevoerd. Bij het melden middels voice respons worden die vragen van het VKI formulier niet gesteld. Omdat onze medewerker de VKI meldingen altijd doet via het voice response systeem waren de vragen van het VKI formulier (die bij voice response niet worden gesteld) bij hem niet bekend. Via mijn veehandelaar heb ik ondertussen begrepen dat het dier is vernietigd en ik vraag mij dan ook af waarom uw rapport op voorhand een zgn “boeterapport” heet. Onze schade is zo al erg groot en wij doen alles om herhaling in de toekomst te voorkomen. In ons gesprek heb ik al aangegeven dat mijn zoon en medewerker kwaliteitsbewust proberen te werken en volledig te goeder trouw hebben gehandeld. Het spijt mij dat de eerste VKI melding foutief is verlopen en aldus niet het gewenste resultaat heeft gegeven.
2.1.
Op grond van artikel 2.2, negende lid, van de Wet dieren worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld voor de uitvoering van bindende EG-maatregelen over het houden van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.
Op grond van het tiende lid, aanhef, onderdeel 1, sub 4 van dat artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor het onderwerp, bedoeld in het negende lid, voor dieren of voor dieren behorende tot bepaalde diersoorten of diercategorieën, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van gegevens, onder meer over de herkomst, ontvangst, bereiding, bewerking, verwerking en verdere behandeling, opslag en bewaring van diervoeders en diergeneesmiddelen, alsmede het gebruik van diervoeders, onderscheidenlijk het toepassen van diergeneesmiddelen.
2.2.
Op grond van artikel 2.7 van het Besluit houders van dieren verstrekt de houder van een dier dat voor de productie van levensmiddelen bestemd is, onverminderd artikel 8.4, tweede lid, van de wet, aan de door verweerder krachtens de artikelen 8.1, eerste lid, en 8.14, eerste lid, van de wet aangewezen ambtenaren en de dierenarts verbonden aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit desgevraagd alle inlichtingen over het voorschrijven van diergeneesmiddelen en het uitvoeren van behandelingen met diergeneesmiddelen bij dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd. Dit gebeurt door het invullen en overleggen van het VKI-formulier wanneer het dier voor de slacht wordt aangeboden.
2.3.
De boeteoplegging is gebaseerd op de volgende wettelijke bepalingen:
Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren is het verboden te handelen in strijd met aangewezen voorschriften van EU-verordeningen over onderwerpen waarop de Wet dieren ziet.
Op grond van artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling dierlijke producten zijn voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren: de artikelen 3 en 4, eerste tot en met vierde lid, 5 en 7, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 (houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong). Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 853/2004 dienen exploitanten van levensmiddelenbedrijven te voldoen aan de toepasselijke bepalingen van de bijlagen II en III.
Op grond van bijlage II, sectie III bij de Verordening (EG) nr. 853/2004 moet de exploitant van een slachthuis informatie ontvangen over onder meer de gezondheidsstatus en toegediende geneesmiddelen van de dieren die ter slacht worden aangeboden.
Op grond van artikel 8.6, eerste lid, van de Wet dieren wordt in deze paragraaf verstaan onder:
a. overtreding: gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens:
1°. de artikelen […] 2.2, …. tiende lid, […];
2°. een van de bepalingen, bedoeld in onderdeel a, in samenhang met de artikelen 6.2, eerste lid, […];
b. overtreder: degene die de overtreding pleegt of mede pleegt.
Verweerder heeft de gedraging aangemerkt als een overtreding van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren in verbinding met artikel 2.7 van het Besluit houders van dieren.
Op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren kan verweerder een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
2.4.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit - samengevat - op het volgende standpunt gesteld. Van elk dier dat naar het slachthuis wordt gestuurd, moet een veehouder het VKI-formulier aan het slachthuis overhandigen. Deze gegevens geven een beeld van de veterinaire voorgeschiedenis van de dieren. De vragen 1 en 2 op het VKI-formulier zijn met ‘nee’ beantwoord. Dit, terwijl gebleken is dat het betreffende rund zich nog in de wettelijke wachttermijn van een diergeneesmiddel bevond. Eiseres heeft daarom ‘desgevraagd niet alle inlichtingen’ verstrekt over het uitvoeren van behandelingen met diergeneesmiddelen. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiseres dat de VKI-melding juist en volledig wordt gedaan, ook indien dat door een ander wordt gedaan. Indien de melding onjuist en onvolledig blijkt te zijn, komt dat voor rekening en risico van eiseres. Dat eiseres te goeder trouw heeft gehandeld, doet aan het voorgaande niet af. Ook indien het rund zich buiten de wettelijke wachttermijn bevond, dient eiseres nog steeds aan te geven dat het rund met diergeneesmiddelen behandeld is geweest. De inspecteurs hebben [gemachtigde] verteld waarvoor ze kwamen en hebben hem medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Ingevolge artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn toezichthouders verder bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden. Ook zijn zij bevoegd hiervan kopieën te maken. Het maken van foto’s van de administratie is in die zin dus niet onrechtmatig. Bij de vaststelling van de boetehoogte is gekeken naar de ernst van de overtreding en de effectiviteit van de boete. Bij de ernst van de overtreding wordt in de eerste plaats gelet op de belangen die met het overtreden voorschrift worden beschermd. In het geval van eiseres is een regel ter bescherming van de volksgezondheid overtreden. Op degene die dieren houdt voor de productie van levensmiddelen, rust de verplichting alle inlichtingen te verstrekken die ertoe kunnen bijdragen inzicht te krijgen in de op het bedrijf aanwezige en bij dieren toegepaste diergeneesmiddelen. Doel daarvan is het borgen van de voedselveiligheid. Verweerder is niet gebleken dat, de aard en ernst van de overtreding of andere omstandigheden nopen tot het afwijken van het vastgestelde bedrag. Verweerder is van mening dat een eventueel motiveringsgebrek in het primaire besluit in het bestreden besluit is hersteld.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank concludeert uit de hierboven aangehaalde bepaling van bijlage II, sectie III bij de Verordening (EG) nr. 853/2004 bezien in samenhang met de andere aangehaalde bepalingen, dat die informatie over gezondheidsstatus en toegediende geneesmiddelen moet worden overgelegd door de houder die het dier ter slachting aanbiedt, dat die informatie moet worden verstrekt ten behoeve van de ambtenaren en de dierenarts van de NVWA en dat die informatie juist moet zijn (artikel 2.7 van het Besluit houders van dieren).
Partijen verschillen er niet over van mening dat de informatieverstrekking over de gezondheidsstatus en toegediende geneesmiddelen van de dieren die ter slacht worden aangeboden moet gebeuren met het VKI-formulier. Eiseres is van die verplichting ook op de hoogte.
Verweerder verwijt eiseres dat zij niet alle inlichtingen over het voorschrijven van diergeneesmiddelen en het uitvoeren van behandelingen met diergeneesmiddelen bij dieren, die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd, heeft verstrekt. De vragen 1 en 2 op het VKI-formulier zijn immers met “nee” beantwoord, terwijl uit de administratie van eiseres blijkt dat het dier zich nog in de wachttermijn bevond voor het toegediende Ubrolexin (vraag 1) en het dier in de 35 dagen voorafgaande aan de slacht ziek was en behandeld is geweest met Ubrolexin (vraag 2).
4.2.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op haar stelling dat de laatste behandeling van het dier op 11 december 2014 is geweest en dat, nu het dier op 22 december 2014 ter slacht is aangeboden, aan de wachttijd is voldaan.
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat hij het primaire besluit handhaaft. In dat besluit is niet alleen geoordeeld dat de wachttermijn nog niet was verstreken, maar ook dat de behandeling met Ubrolexin – ongeacht of deze op 14 december 2014 dan wel op 12 december 2014 is gestaakt – had moeten worden vermeld op het VKI-formulier, te weten bij het antwoord op vraag 2. De in bezwaar niet nader onderbouwde stelling dat de behandeling nog eerder, namelijk op 11 december 2014, is gestaakt maakt dat laatste niet anders. Verweerder heeft hierin geen aanleiding hoeven zien om in zoverre van het primaire besluit terug te komen. Van een motiveringsgebrek dat dient te leiden tot vernietiging van het bestreden besluit is dan ook geen sprake. De beroepsgrond faalt.
4.3.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat haar het ontbreken van de VKI kan worden verweten, nu het ontbreken hiervan net zo goed door de NVWA kan zijn veroorzaakt.
4.3.1.
[gemachtigde] heeft ter zitting toegelicht dat zijn zoon, na de mislukte VKI-melding, telefonisch contact heeft opgenomen met CRV te [locatie] om de melding te herstellen en dat zijn zoon op dat moment alle vragen van de medewerker van CRV heeft beantwoord. Pol heeft ter zitting gesteld dat zij ten aanzien van de werkwijze navraag heeft gedaan bij CRV. Haar is medegedeeld dat, in het geval het dier medicijnen heeft gekregen, het niet mogelijk is om de melding via voice response te doen. In dat geval moet de melding telefonisch worden gedaan. De vragen of het dier ziek is geweest en of het medicijnen heeft gekregen worden telefonisch standaard gesteld, aldus Pol. [gemachtigde] heeft dit niet betwist.
4.3.2.
Ter zitting heeft [gemachtigde] gesteld dat in de administratie is opgenomen dat de behandeling met Ubrolexin tot en met 14 december 2014 heeft plaatsgevonden, omdat een kuur van vier dagen normaal gesproken wordt volgemaakt en dus direct op die manier in de administratie wordt opgenomen. [gemachtigde] heeft zijn stelling, dat is besloten om de behandeling af te breken en dat 11 december 2014 de laatste behandeldag is geweest, gehandhaafd. Hij heeft voorts medegedeeld dat het feit dat de administratie op 30 december 2014 (de dag van de inspectie) nog niet conform die beslissing was aangepast, berust op een onzorgvuldigheid aan de zijde van eiseres.
4.3.3.
Eiseres heeft niet betwist dat zij in ieder geval vraag 2 met “ja” had dienen te beantwoorden, nu het dier in de 35 dagen voorafgaande aan de slacht ziek was en behandeld is geweest met Ubrolexin. Reeds hierom is sprake van een situatie waarin eiseres niet alle inlichtingen over het voorschrijven van diergeneesmiddelen en het uitvoeren van behandelingen met diergeneesmiddelen bij dieren, die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd, heeft verstrekt. Daarnaast overweegt de rechtbank nog het volgende. Eiseres kan zich naar het oordeel van de rechtbank niet met succes beroepen op de omstandigheid dat haar administratie niet overeenkomt met de door haar gestelde feitelijke situatie. Dat zou voorschriften zoals die hier aan de orde zijn, zinloos maken. Op grond van de administratie van eiseres, zoals die op 30 december 2014 door de inspecteurs is aangetroffen, moet het er dus voor worden gehouden dat 14 december 2014 de laatste behandeldag was. Dit betekent dat het op 22 december 2014 ter slacht aangeboden rund zich op die datum nog in de wachttermijn bevond. Eiseres had vraag 1 dus ook met “ja” dienen te beantwoorden.
4.3.4.
Onder deze omstandigheden heeft verweerder eiseres terecht verweten dat zij niet alle inlichtingen over het voorschrijven van diergeneesmiddelen en het uitvoeren van behandelingen met diergeneesmiddelen bij dieren, die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd, heeft verstrekt.
Het staat dus vast dat eiseres op het VKI-formulier niet de juiste informatie over de gezondheidsstatus en toegediende geneesmiddelen van het betreffende voor de slacht aangeboden rund heeft verstrekt. Dat is in strijd met de bepaling van artikel 3, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 853/2004 en bijlage II, sectie III, aanhef en onder lid 3, sub b en c van die verordening en is daarmee tevens een overtreding van de verbodsbepaling van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren en van de bepaling van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren in verbinding met artikel 2.7 van het Besluit houders van dieren. De beroepsgrond faalt.
4.4.
Gelet op het voorgaande is sprake van een overtreding waarvoor verweerder bevoegd is een bestuurlijke boete op te leggen.
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren wordt de hoogte van de bestuurlijke boete die verweerder aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
a. categorie 1: € 500;
b. categorie 2: € 1500;
c. categorie 3: € 2500;
d. categorie 4: € 5000;
e. categorie 5: € 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
Op grond van artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren wordt de hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
In de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren is bepaald dat bij overtreding van artikel 2.7 Besluit houders van dieren boetecategorie 3 hoort.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het standaard boetebedrag van € 2.500,00 heeft opgelegd.
Eiseres heeft in beroep weliswaar gesteld dat de boete disproportioneel is, maar heeft dit standpunt niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet in deze enkele stelling dan ook geen aanleiding de boete te matigen. De beroepsgrond faalt.
4.5.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier geen aanknopingspunten bevinden voor het oordeel dat de toezichthouders de grenzen van hun in artikel 5:17 van de Awb neergelegde bevoegdheden te buiten zijn gegaan. Anders dan eiseres stelt, is verweerder in het bestreden besluit wel ingegaan op hetgeen eiseres in bezwaar heeft aangevoerd op dit punt. De beroepsgrond faalt.
4.6.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting erkend dat het klopt dat de beslistermijn in de bezwaarfase is overschreden, maar dat deze omstandigheid onverlet laat dat de boete terecht is opgelegd. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. Bovendien stonden eiseres rechtsmiddelen ter beschikking teneinde verweerder tot besluitvorming te bewegen. Eiseres heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De beroepsgrond faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.