ECLI:NL:RBROT:2016:6225

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
11 augustus 2016
Zaaknummer
C/10/492936 / HA ZA 16-62
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake borgtocht en terugbetaling van leningen tussen particulier en besloten vennootschap

In deze zaak heeft eiser, een particulier, geld geleend aan de besloten vennootschap De Drie Waerden B.V. en heeft hij borgstellingen afgesloten met drie bestuurders van de vennootschap. Eiser heeft in totaal drie overeenkomsten gesloten met De Drie Waerden, waarbij hij bedragen van € 36.256,00 en € 40.000,00 heeft geleend, met een rentevergoeding van 5% per jaar. De overeenkomsten zijn aangegaan voor een bepaalde periode en zijn later opgezegd door eiser wegens wanbetaling. Eiser heeft de borgen aangesproken op hun borgstellingen, maar gedaagde 4 heeft zich beroepen op de vernietiging van de borgstelling door zijn echtgenote, omdat deze niet op de hoogte was van de overeenkomsten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de borgstellingen van gedaagde 4 vernietigbaar zijn, omdat de echtgenote niet had ingestemd met de borgstelling. De vorderingen tegen gedaagde 3 zijn afgewezen, omdat hij niet meer als bestuurder van De Drie Waerden fungeerde en eiser niet voldoende had aangetoond dat hij op de hoogte was van de wanbetaling. De rechtbank heeft de vorderingen tegen De Drie Waerden toegewezen, omdat deze niet verschenen was in de procedure. Eiser heeft recht op terugbetaling van de geleende bedragen, vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/492936 / HA ZA 16-62
Vonnis van 3 augustus 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.J. Goedhart te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUREAU DE DRIE WAERDEN B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Bergschenhoek, [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [gedaagde 4] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. Vervoorn te Nieuwkoop,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Özgül te Breda.
Partijen zullen hierna [eiser] , De Drie Waerden, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 23 december 2015, met producties;
  • de akte overlegging producties van 13 januari 2016 van [eiser] ;
  • de conclusies van antwoord van 24 februari 2016 van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] , met producties;
  • de brieven van 23 maart en 21 april 2016 waarbij de rechtbank partijen heeft opgeroepen voor een comparitie van partijen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 22 juni 2016 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft geld geleend aan De Drie Waerden. In dat kader hebben [eiser] en De Drie Waerden drie overeenkomsten gesloten.
2.2.
Bij overeenkomst van 30 september 2005 met kenmerk [kenmerk 1] zijn [eiser] en De Drie Waerden overeengekomen dat [eiser] € 36.256,00 zou lenen aan De Drie Waerden. Er werd een rentevergoeding van 5% per jaar overeengekomen. De rente zou jaarlijks worden bijgeschreven op het uitstaande saldo. De overeenkomst is aangegaan voor de periode van 1 november 2004 tot 1 november 2009. Nadien zou de overeenkomst steeds worden voortgezet voor een aansluitende periode van 1 jaar. Beëindiging van de overeenkomst zou plaatsvinden door schriftelijke opzegging tegen het einde van de overeengekomen periode met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste 6 maanden (productie 1 bij dagvaarding).
2.3.
Bij overeenkomst van 30 september 2005 met kenmerk [kenmerk 2] zijn [eiser] en De Drie Waerden overeengekomen dat [eiser] € 40.000,00 zou lenen aan De Drie Waerden. Er werd een rentevergoeding van 5% per jaar overeengekomen. De rente zou jaarlijks worden bijgeschreven op het uitstaande saldo. De overeenkomst is aangegaan voor de periode van1 augustus 2005 tot 1 augustus 2010. Nadien zou de overeenkomst steeds worden voortgezet voor een aansluitende periode van 1 jaar. Beëindiging van de overeenkomst zou plaatsvinden door schriftelijke opzegging tegen het einde van de overeengekomen periode met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste 6 maanden (productie 2 bij dagvaarding).
2.4.
Beide overeenkomsten vermelden dat [eiser] onder bepaalde voorwaarden na 5 jaar een bonus van 5% ontvangt over het dan uitstaande saldo.
2.5.
Op 14 december 2013 is tussen [eiser] en De Drie Waerden een nadere overeenkomst gesloten genaamd 'Addendum leningen van 1/08/2005 en 1/11/2009'. [eiser] en De Drie Waerden kwamen nader overeen dat De Drie Waerden uiterlijk op 31 december 2013 € 3.000,00 aan [eiser] zou voldoen en vervolgens, vanaf januari 2014, maandelijks € 1.000,00 (productie 3 bij dagvaarding).
2.6.
Bij brief van 28 januari 2015 van mr. Goedhart heeft [eiser] de overeenkomst van 14 december 2013 wegens toerekenbaar tekort komen - niet betalen - van De Drie Waerden ontbonden. De overeenkomsten van 30 september 2005 heeft [eiser] opgezegd tegen respectievelijk 1 augustus 2015 en 1 november 2015. Daarbij heeft [eiser] De Drie Waerden gesommeerd om uiterlijk op 15 augustus 2015 € 40.000,00 te betalen en om uiterlijk op 15 november 2015 € 36.256,00 te betalen, beide bedragen vermeerderd met de contractuele rente.
2.7.
De Drie Waerden heeft niet aan de sommatie voldaan.
2.8.
De beide overeenkomsten van 30 september 2005 vermelden dat voor het nakomen van de bepalingen in die overeenkomsten borg staan [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] . De borgen hebben de overeenkomsten als borg medeondertekend.
2.9.
[gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] waren ten tijde van het ondertekenen van de overeenkomsten bestuurders van De Drie Waerden.
2.10.
Bij brieven van 4 september 2015 van mr. Goedhart heeft [eiser] de borgen aangesproken op de met hen overeengekomen borgstelling. De borgen zijn gesommeerd om binnen 10 dagen na 4 september 2015 € 40.000,00 te voldoen en uiterlijk 15 november 2015 € 36.256,00 te voldoen, beide bedragen te vermeerderen met de contractuele rente (productie 5 bij dagvaarding).
2.11.
Na daartoe verkregen verlof heeft [eiser] conservatoire beslagen doen leggen ten laste van De Drie Waerden en [gedaagde 4] (productie 7 tot en met 11 bij de akte van 13 januari 2016).
2.12.
Bij brief van 19 februari 2016 van mr. Özgül aan [eiser] heeft mevrouw [echtgenote] , de echtgenote van [gedaagde 4] , de buitengerechtelijke vernietiging ingeroepen van de borgstellingen van 30 september 2005 die [eiser] met [gedaagde 4] is overeengekomen (productie 2 bij conclusie van antwoord van [gedaagde 4] ).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vorderde oorspronkelijk, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
'gedaagden hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, om aan eiser te voldoen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 111.044,85, inclusief de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de contractuele rente van 5% per jaar over een bedrag van € 52.938,66 vanaf 1 augustus 2015 en over een bedrag van € 56.239,41 vanaf 1 november 2015, tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten vanaf het moment van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure en de beslagkosten met daarbij de bepaling dat deze kosten binnen vijf dagen na het ten deze te wijzen vonnis aan eiser dienen te zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn tot aan de dag der algehele voldoening;
gedaagden te veroordelen in de nakosten.'
3.2.
Ter comparitie heeft [eiser] zijn vordering verminderd. Vanaf de feitelijk beëeindiging van de overeenkomsten van 30 september 2005 vordert hij ten aanzien van De Drie Waerden de wettelijke rente in plaats van de contractuele rente. Ten aanzien van de borgen vordert hij de wettelijke rente over een bedrag van € 52.938,66 vanaf 15 september 2015 en over een bedrag van € 56.239,41 vanaf 16 november 2015.
3.3.
[gedaagde 3] en [gedaagde 4] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen. [gedaagde 4] vordert veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] grondt zijn vorderingen op de gesloten overeenkomsten en op de in dat kader met [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] overeengekomen borgstellingen.
De vorderingen tegen [gedaagde 4]
4.2.
De vorderingen tegen [gedaagde 4] zullen worden afgewezen. Het door [gedaagde 4] gevoerde verweer dat zijn echtgenote de door hem overeengekomen borgstellingen heeft vernietigd, slaagt. De rechtbank motiveert dit als volgt.
4.3.
Van toepassing zijn artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder c en lid 5 en artikel 1:89 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). In die artikelen is - voor zover thans van belang - het volgende bepaald:
'Artikel 88.
1. Een echtgenoot behoeft de toestemming van de andere echtgenoot voor de volgende rechtshandelingen:
(…)
c. overeenkomsten die ertoe strekken dat hij, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt, of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van de derde verbindt;
(…)
5. Toestemming voor een rechtshandeling als bedoeld in lid 1 onder c, is niet vereist, indien zij wordt verricht door een bestuurder van een naamloze vennootschap of van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die daarvan alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid der aandelen houdt en mits zij geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap.
(…)
Artikel 89.
1. Een rechtshandeling die een echtgenoot in strijd met het vorige artikel heeft verricht, is vernietigbaar; slechts de andere echtgenoot kan een beroep op de vernietigingsgrond doen.'
4.4.
[gedaagde 4] heeft het volgende aangevoerd over de achtergrond van het met [eiser] aangaan van de overeenkomsten van 30 september 2005.
De bedrijfsactiviteiten van De Drie Waerden bestonden erin dat zij handelde als assurantietussenpersoon bij de totstandkoming van verzekeringsovereenkomsten, alsmede als bemiddelaar bij financiële aanvragen van haar klanten. Ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten van 30 september 2005 bevond De Drie Waerden zich in een financieel benarde positie. De Drie Waerden had een negatief eigen vermogen van € 670.176,00, langlopende schulden van € 539.221,00 en kortlopende schulden van € 349.659,00. Nationale-Nederlanden had per 31 december 2005 een vordering op De Drie Waerden van € 193.234,00. Ten behoeve van Nationale-Nederlanden was stil pandrecht gevestigd op de vorderingen en inventaris en op de verzekeringsportefeuille van De Drie Waerden. Nationale-Nederlanden heeft in 2004 en 2005 gedreigd om de verzekeringsportefeuille van De Drie Waerden te verkopen om de openstaande schuld deels af te lossen. Dat zou het einde hebben betekend van De Drie Waerden. Om dit te voorkomen is De Drie Waerden de overeenkomsten met [eiser] aangegaan. De door [eiser] ter beschikking gestelde bedragen zijn aangewend om de schuld aan Nationale-Nederlanden gedeeltelijk af te lossen.
4.5.
[eiser] heeft de hiervoor weergegeven stellingen van [gedaagde 4] niet voldoende betwist. Het enkele concreet door [eiser] gestelde feit dat het na 30 september 2005 nog een of twee keer is voorgekomen dat De Drie Waerden gelden voor particulieren 'in beheer' nam en de niet onderbouwde suggestie dat dit vaker kan zijn gebeurd, rechtvaardigt niet de conclusie dat deze handelswijze al in 2005 voor De Drie Waerden gangbaar en gebruikelijk was en deel uitmaakte van haar reguliere bedrijfsactiviteiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zich op 30 september 2005 niet de situatie voordeed dat [gedaagde 4] zich in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, als borg verbond voor de schuld van De Drie Waerden als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder c BW. Evenmin deed zich de situatie voor dat de overeenkomsten werden aangegaan en/of dat de borgstellingen geschiedden ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van De Drie Waerden als bedoeld in artikel 1:88 lid 5 BW. De situatie dat een gezond bedrijf een gebruikelijke kredietrelatie aanging teneinde de bedrijfsactiviteiten te financieren, deed zich niet voor. Dat [gedaagde 4] de toestemming van zijn echtgenote had om zich borg te stellen voor de schulden van De Drie Waerden aan [eiser] is voorts gesteld noch gebleken. Gelet op de uitleg die in de rechtspraak wordt gegeven aan voornoemde artikelen kwam aan de echtgenote van [gedaagde 4] het recht toe om de borgstellingen die haar echtgenoot zonder haar toestemming met [eiser] was overeengekomen te vernietigen.
4.6.
De betreffende artikelen zijn in de wet opgenomen ter bescherming van gezinnen tegen de financiële gevolgen van door een der echtgenoten zonder toestemming van de andere echtgenoot aangegane rechtshandelingen met mogelijk ingrijpende financiële gevolgen voor diens gezin. Dat voor [eiser] niet kenbaar was dat het aangaan van de overeenkomsten niet tot de normale uitoefening van het bedrijf van De Drie Waerden behoorde en dat [gedaagde 4] toestemming van zijn echtgenote behoefde, neemt dan ook niet weg dat de echtgenote van [gedaagde 4] zich vanwege de genoemde gezinsbescherming op het ontbreken van haar toestemming kan beroepen. Nu zijn echtgenote de relevante rechtshandelingen heeft vernietigd, kan ook [gedaagde 4] zich er jegens [eiser] op beroepen dat hij niet meer is gebonden aan de borgstellingen. Bijzondere feiten of omstandigheden die het trekken van een andere conclusie zouden rechtvaardigen, zijn niet door [eiser] gesteld.
4.7.
Omdat de echtgenote van [gedaagde 4] de rechtshandelingen pas heeft vernietigd nadat [eiser] [gedaagde 4] reeds in rechte had betrokken, zal de rechtbank de proceskosten tussen [eiser] en [gedaagde 4] compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Immers, op het moment van dagvaarden waren de door [gedaagde 4] met [eiser] overeengekomen borgstellingen nog van kracht. Eerst nadien zijn deze - met terugwerkende kracht - vernietigd.
De vorderingen tegen [gedaagde 3]
4.8.
[gedaagde 3] beroept zich op rechtsverwerking. Hij wijst erop dat hij sinds 2007 geen bestuurder meer is van De Drie Waerden. [gedaagde 3] voert aan dat [eiser] enkel en alleen terugbetaling van De Drie Waerden verlangde en dat [eiser] [gedaagde 3] als borg daarin niet heeft betrokken. Daardoor is bij [gedaagde 3] de verwachting ontstaan dat [eiser] zijn aanspraken jegens hem niet meer geldend zou willen maken. [gedaagde 3] wordt zijns inziens benadeeld doordat [eiser] thans alsnog zijn aanspraken jegens hem geldend wil maken.
4.9.
De rechtbank verwerpt het beroep op rechtsverwerking. Uit hetgeen namens [gedaagde 3] is aangevoerd, kan niet worden afgeleid dat [gedaagde 3] er ooit werkelijk op heeft vertrouwd en heeft mogen vertrouwen dat [eiser] zijn aanspraken uit de borgstellingen jegens [gedaagde 3] niet meer geldend zou willen maken. Ter comparitie heeft [gedaagde 3] bovendien erkend dat hij door [eiser] is geïnformeerd over het tekortschieten van De Drie Waerden. [gedaagde 3] heeft aangevoerd dat hij er vervolgens meerdere malen bij [gedaagde 4] op heeft aangedrongen om tot betaling aan [eiser] over te gaan. [gedaagde 3] moet zich hebben gerealiseerd dat [eiser] de borgen zou aanspreken als De Drie Waerden de door [eiser] ter beschikking gestelde gelden niet zou terugbetalen. Dat is precies wat er is gebeurd.
4.10.
Het verweer van [gedaagde 3] dat [eiser] hem pas na 30 juni 2023 uit hoofde van de borgstellingen zou kunnen aanspreken, mist een begrijpelijke onderbouwing. Vast staat dat De Drie Waerden de voor haar uit de op 30 september 2005 met [eiser] gesloten overeenkomsten voortvloeiende verbintenissen niet is nagekomen. Ook de verbintenissen voortvloeiende uit de op 14 december 2013 tussen [eiser] en De Drie Waerden gesloten nadere overeenkomst genaamd 'Addendum leningen van 1/08/2005 en 1/11/2009', waarbij [eiser] en De Drie Waerden overeenkwamen dat De Drie Waerden uiterlijk op 31 december 2013 € 3.000,00 aan [eiser] zou voldoen en vervolgens, vanaf januari 2014, maandelijks € 1.000,00 is De Drie Waerden niet nagekomen. Daarna heeft [eiser] die overeenkomst ontbonden. Betreffende nadere overeenkomst speelt dus geen rol meer in de rechtsverhouding tussen partijen. Niet valt in te zien waarom [gedaagde 3] [eiser] pas na 30 juni 2023 zou kunnen aanspreken op grond van de borgstellingen.
4.11.
[gedaagde 3] heeft bij conclusie van antwoord onder 2 aangevoerd dat hij altijd heeft gedacht dat er in zijn situatie sprake was van een particuliere borgtocht als bedoeld in artikel 7:857 BW e.v. In dat verband wijst hij erop dat de overeenkomsten waarvan de borgtochten deel uitmaken op het tijdstip van het aangaan daarvan niet strekten ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van De Drie Waerden. [gedaagde 3] grondt op zijn visie dat sprake is van een particuliere borgtocht enkele verweren.
4.12.
De zogenoemde particuliere borgtocht is in de wet gedefinieerd in artikel 7:857 BW. Dat artikel luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
'Deze afdeling is van toepassing op borgtochten die zijn aangegaan door een natuurlijk persoon die noch handelde in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, noch ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap, waarvan hij bestuurder is en alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid der aandelen heeft.'
4.13.
Hoewel de bewoordingen van artikel 7:857 BW nauwe verwantschap vertonen met bewoordingen die voorkomen in het hiervoor aan de orde gekomen artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder c en lid 5 BW, kan [gedaagde 3] zich er jegens [eiser] niet op beroepen dat de door hem aangegane borgtochten kwalificeren als particuliere borgtochten. De rechtbank motiveert dit als volgt.
4.14.
Met betrekking tot het karakter van de gesloten overeenkomsten en de in dat kader aangegane borgstellingen heeft [eiser] het volgende gesteld.
In 2004 had [eiser] de beschikking over enig vermogen ten behoeve van zijn (aanvullende) pensioenopbouw. In eerste instantie was dat vermogen belegd in effecten. De onzekerheid die met een dergelijke vermogensopbouw samenhing zat [eiser] niet lekker. Via zijn boekhouder kwam [eiser] in contact met De Drie Waerden. De Drie Waerden bood [eiser] een goede rentevergoeding over zijn inleg. [eiser] begreep het aldus dat De Drie Waerden de inleg zou doorlenen bij wijze van kortlopende financieringen aan ondernemers. Dat de gelden gebruikt zouden worden om de schuldenpositie van De Drie Waerden te verlichten, is [eiser] nooit medegedeeld. Omdat [eiser] zekerheid wenste voor de nakoming van de afspraken, heeft hij de toenmalige drie aandeelhouders/bestuurders van De Drie Waerden als borg mee laten tekenen.
4.15.
[gedaagde 3] heeft deze stellingen van [eiser] niet weersproken. [gedaagde 3] heeft bij conclusie van antwoord onder 3 echter aangevoerd dat uit het register financiële dienstverleners van de AFM blijkt dat De Drie Waerden enkel en alleen optreedt als financieel dienstverlener. Zij adviseert en bemiddelt bij de totstandkoming van diverse financiële producten, zij beschikt niet over een bankvergunning en haar onderneming is niet gericht op het aantrekken van opvorderbare gelden, anders dan 'binnen besloten kring'. [gedaagde 3] heeft echter niet aangevoerd dat dit alles voor [eiser] als particulier kenbaar was. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 3] en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 4] [eiser] naar behoren hebben geïnformeerd over deze feiten, noch over de redenen waarom De Drie Waerden de kennelijk niet in haar bedrijfsvoering passende overeenkomsten wenste aan te gaan ter zake waarvan onder andere [gedaagde 3] zich borg stelde. Voor [gedaagde 3] moet het, mede gelet op zijn deskundigheid op het gebied van de financiële dienstverlening, ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten tussen De Drie Waerden en [eiser] duidelijk zijn geweest dat [eiser] de gelden nooit aan De Drie Waerden ter beschikking zou hebben gesteld indien De Drie Waerden en/of [gedaagde 3] en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 4] [eiser] naar behoren zouden hebben geïnformeerd. Immers, De Drie Waerden verkeerde in een uiterst precaire financiële situatie. Geld lenen van een particulier die gelden, bestemd voor een aanvullende pensioenvoorziening, veilig wilde beleggen was voor De Drie Waerden in 2005 kennelijk een noodgreep om een faillissement te voorkomen.
4.16.
Bij de beoordeling van het beroep op de vernietiging van de door [gedaagde 4] aangegane borgstellingen heeft de rechtbank overwogen dat het feit dat voor [eiser] niet kenbaar was dat het aangaan van de overeenkomsten niet tot de normale uitoefening van het bedrijf van De Drie Waerden behoorde niet afdoet aan het op grond van de wet aan de echtgenote van [gedaagde 4] toekomende recht om de borgstellingen te vernietigen. De positie van [gedaagde 3] is echter een andere. Hij kan - anders dan [gedaagde 4] - niet meeprofiteren van de ratio van gezinsbescherming die ten grondslag ligt aan artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder c in samenhang met artikel 1:89 lid 1 BW. [gedaagde 3] is er, anders dan de echtgenote en het gezin van [gedaagde 4] , naast zijn toenmalige medebestuurders verantwoordelijk voor dat [eiser] niet correct is geïnformeerd door De Drie Waerden en haar bestuurders/de borgen. Aan artikel 7:857 BW ligt geen gezinsbeschermende strekking ten grondslag. Het artikel dient dan ook niet (te) ruim te worden uitgelegd uitgaande van een dergelijke beschermingsgedachte. In de verhouding tussen enerzijds [eiser] als particulier die aanvullende pensioengelden veilig wilde beleggen en anderzijds De Drie Waerden en haar aandeelhouders/bestuurders, die als professionele financiële dienstverleners [eiser] ertoe wensten te bewegen die gelden aan De Drie Waerden toe te vertrouwen terwijl zij wisten dat dit voor [eiser] uiterst risicovol was hetgeen zij verzuimden aan [eiser] kenbaar te maken, zijn het niet de laatsten die bescherming verdienen. Nu De Drie Waerden en haar toenmalige aandeelhouders/bestuurders, waaronder [gedaagde 3] , bij [eiser] de schijn hebben gewekt dat bij het aangaan van de overeenkomsten van 30 september 2005 en de bijbehorende borgstellingen werd gehandeld ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van De Drie Waerden, kan [gedaagde 3] zich er jegens [eiser] achteraf niet op beroepen dat dit in werkelijkheid niet het geval was. De vraag of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] en/of [gedaagde 4] jegens [eiser] een onrechtmatige daad hebben gepleegd kan verder buiten beschouwing blijven, nu [eiser] zijn vorderingen jegens hen niet (mede) op die juridische grondslag heeft gebaseerd.
4.17.
Met betrekking tot de omvang van zijn vorderingen heeft [eiser] als productie 6 bij dagvaarding berekeningen van zijn boekhouder overgelegd. Bij brief van 21 april 2016 heeft de rechtbank [gedaagde 3] en [gedaagde 4] erop gewezen dat voor het geval zij de juistheid van die berekeningen betwisten, zij uiterlijk 14 dagen voor de comparitie van partijen eigen gespecificeerde berekeningen dienden te overleggen en gemotiveerd dienden aan te geven op welke onderdelen de door [eiser] overgelegde berekeningen niet juist zijn. Bij akte van 9 juni 2016 heeft [gedaagde 4] als productie 9 en 10 berekeningen overgelegd. [gedaagde 3] heeft zich daarbij aangesloten.
4.18.
Van de zijde van [eiser] is er ter zitting desgevraagd medegedeeld dat het precieze bedrag van de berekening van de vordering voor [eiser] van ondergeschikt belang is. De verschillen in de berekeningen betreffen in de visie van [eiser] drie punten. Ten aanzien van een bedrag van € 4.000,00 dat [eiser] omstreeks 2007 zou hebben overgemaakt aan De Drie Waerden heeft [eiser] erkend dat daarvan geen bewijsstuk beschikbaar is. Naar de rechtbank heeft begrepen, accepteert [eiser] dat de vordering tegen [gedaagde 3] in zoverre zal worden afgewezen. Ten aanzien van de bonus die in de visie van [gedaagde 3] ten aanzien van een van de overeenkomsten niet verschuldigd is, is [eiser] van mening dat deze met betrekking tot beide overeenkomsten verschuldigd is nu zijns inziens voldaan is aan de contractuele bepalingen. Wat betreft de rente is er sprake van een relatief klein verschil in verband met een andere - in de visie van de rechtbank door [eiser] onjuist gekozen - rentedatum. Dat acht [eiser] verder niet relevant.
4.19.
De rechtbank zal voor wat betreft de berekening van de verschuldigde bedragen uitgaan van voornoemde producties 9 en 10. [eiser] heeft de juistheid daarvan in essentie niet weersproken. Die berekeningen komen de rechtbank gelet op de inhoud van de overeenkomsten juist voor. De bonus is slechts over een van beide contracten verschuldigd. Een van de voorwaarden voor het verschuldigd raken van de bonus was dat de rente niet zou worden opgenomen, maar jaarlijks zou worden bijgeschreven. Per 31 december 2006 heeft [eiser] echter een bedrag van € 9.000,00 opgenomen. Daarin was mede de opgebouwde rente vervat. Daarom is niet voldaan aan de voorwaarden waaronder met betrekking tot die overeenkomst aanspraak kon worden gemaakt op de bonus.
4.20.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat met betrekking tot een overeenkomst per 1 augustus 2015 wordt uitgegaan van een verschuldigd bedrag van € 44.252,87. Met betrekking tot de andere overeenkomst wordt uitgegaan van een per 1 november 2015 verschuldigd bedrag van € 56.170,46.
4.21.
[gedaagde 3] zal worden veroordeelt om aan [eiser] te betalen € 100.423,33 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over een bedrag van € 44.252,87 vanaf 15 september 2015 en over een bedrag van € 56.170,46 vanaf 16 november 2015.
4.22.
Dat [eiser] ter incasso van de vordering op [gedaagde 3] redelijke kosten heeft gemaakt waarop de regels betreffende proceskosten niet van toepassing zijn, kan uit zijn stellingen niet worden opgemaakt. Dat onderdeel van zijn vorderingen zal worden afgewezen.
4.23.
Ten laste van [gedaagde 3] heeft [eiser] geen conservatoire beslagen doen leggen. Zijn vordering jegens [gedaagde 3] tot vergoeding van de kosten van dergelijke beslagen zal worden afgewezen.
4.24.
[gedaagde 3] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,52
- griffierecht 1.548,00
- salaris advocaat
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 4.477,52
4.25.
[gedaagde 3] heeft in deze procedure mede standpunten ingenomen en feiten gesteld die niet zijn verhouding tot [eiser] , maar zijn verhouding tot [gedaagde 4] betreffen. Een eventuele regresvordering van [gedaagde 3] jegens [gedaagde 4] die erop is gegrond dat [gedaagde 4] in de visie van [gedaagde 3] gelet op door hem gestelde feiten geen beroep toekomt op de vernietiging van de borgtellingen, dan wel dat (ook) [gedaagde 4] onrechtmatig jegens [eiser] en/of [gedaagde 3] heeft gehandeld of nagelaten, is in deze procedure echter niet aan de orde. [eiser] heeft zijn vorderingen niet (mede) op onrechtmatige daad en/of op betreffende stellingen van [gedaagde 3] gegrond.
De vorderingen tegen De Drie Waerden
4.26.
De Drie Waerden is in deze procedure niet verschenen. De rechtbank zal de vorderingen tegen De Drie Waerden toewijzen voor zover deze haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
4.27.
Voor wat betreft de berekening van de vorderingen zal de rechtbank uitgaan van de onder 4.19 genoemde bedragen, met de volgende correctie. Het verweer dat [eiser] een door hem gesteld bedrag van € 4.000,00 niet aan De Drie Waerden heeft overgemaakt, is niet door De Drie Waerden gevoerd. In de verhouding tussen [eiser] en De Drie Waerden is derhalve ook dat bedrag toewijsbaar. Dat bedrag vermeerderd met een rentecomponent van € 1.500,00 zal de rechtbank optellen bij het onder 4.19 genoemde bedrag van € 44.252,87.
4.28.
De Drie Waerden zal derhalve worden veroordeeld om aan [eiser] te betalen € 105.923,33 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over een bedrag van € 49.752,87 vanaf 1 september 2015 en over een bedrag van € 56.170,46 vanaf 1 november 2015. Voorts zal De Drie Waerden worden veroordeeld tot voldoening van de buitengerechtelijke kosten, begroot op € 1.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding.
4.29.
[eiser] vordert De Drie Waerden te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 831,51 voor verschotten en € 1.421,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.421,00).
4.30.
De Drie Waerden zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,52
- griffierecht 1.548,00
- salaris advocaat
1.421,00(1,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 3.056,52
De vorderingen tegen [gedaagde 2]
4.31.
[gedaagde 2] is in deze procedure niet verschenen. De rechtbank zal de vorderingen tegen [gedaagde 2] toewijzen voor zover deze haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
4.32.
[gedaagde 2] zal, in het verlengde van hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, worden veroordeeld om aan [eiser] te betalen € 105.923,33 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over een bedrag van € 49.752,87 vanaf 15 september 2015 en over een bedrag van € 56.170,46 vanaf 16 november 2015.
4.33.
Dat [eiser] ter incasso van de vordering op [gedaagde 2] redelijke kosten heeft gemaakt waarom de regels betreffende proceskosten niet van toepassing zijn, kan uit zijn stellingen niet worden opgemaakt. Dat onderdeel van zijn vorderingen zal worden afgewezen.
4.34.
Ten laste van [gedaagde 2] heeft [eiser] geen conservatoire beslagen doen leggen. Zijn vordering jegens [gedaagde 2] tot vergoeding van de kosten van dergelijke beslagen zal worden afgewezen.
4.35.
[gedaagde 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,52
- griffierecht 1.548,00
- salaris advocaat
1.421,00(1,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 3.056,52
Nakosten
4.36.
[gedaagde 3] , De Drie Waerden en [gedaagde 2] zullen in de nakosten worden veroordeeld op de wijze als onder de beslissing weergegeven.
Hoofdelijkheid
4.37.
De uit te spreken veroordelingen zijn grotendeels hoofdelijk, in die zin dat indien en voor zover de een betaalt in zoverre ook de anderen zullen zijn bevrijd. Uitzonderingen op de hoofdelijkheid betreffen de kosten van de dagvaardingen en de bedragen voor zover daarin slechts een der partijen is veroordeeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst af de vorderingen tegen [gedaagde 4] ,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen [eiser] en [gedaagde 4] in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 3] om aan [eiser] te betalen € 100.423,33, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over een bedrag van € 44.252,87 vanaf 15 september 2015 en over een bedrag van € 56.170,46 vanaf 16 november 2015, alles tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 3] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 4.477,52, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dat waarop dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 3] in de na de uitspraak nog vallende kosten (de nakosten), aan de zijde van [eiser] bepaald op € 131,00 aan salaris voor de advocaat en verhoogd met € 68,00 ingeval van betekening en de kosten van betekening, waarbij die verhoging slechts verschuldigd is indien [gedaagde 3] 14 dagen na aanschrijving de tijd heeft gehad om in der minne aan dit vonnis te voldoen,
5.6.
veroordeelt De Drie Waerden om aan [eiser] te betalen € 105.923,33 vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over een bedrag van € 49.752,87 vanaf 1 september 2015 en over een bedrag van € 56.170,46 vanaf 1 november 2015, alles tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt De Drie Waerden om aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke kosten, begroot op € 1.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 23 december 215 tot de dag van volledige betaling,
5.8.
veroordeelt De Drie Waerden om aan [eiser] te betalen de beslagkosten, begroot op € 2.252,51, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dat waarop dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling,
5.9.
veroordeelt De Drie Waerden in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.056,52, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dat waarop dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling,
5.10.
veroordeelt De Drie Waerden in de na de uitspraak nog vallende kosten (de nakosten), aan de zijde van [eiser] bepaald op € 131,00 aan salaris voor de advocaat en verhoogd met € 68,00 ingeval van betekening en de kosten van betekening, waarbij die verhoging slechts verschuldigd is indien De Drie Waerden 14 dagen na aanschrijving de tijd heeft gehad om in der minne aan dit vonnis te voldoen,
5.11.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [eiser] te betalen € 105.923,33 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over een bedrag van € 49.752,87 vanaf 15 september 2015 en over een bedrag van € 56.170,46 vanaf 16 november 2015, alles tot de dag van volledige betaling,
5.12.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.056,52, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dat waarop dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling,
5.13.
veroordeelt [gedaagde 2] in de na de uitspraak nog vallende kosten (de nakosten), aan de zijde van [eiser] bepaald op € 131,00 aan salaris voor de advocaat en verhoogd met € 68,00 ingeval van betekening en de kosten van betekening, waarbij die verhoging slechts verschuldigd is indien [gedaagde 2] 14 dagen na aanschrijving de tijd heeft gehad om in der minne aan dit vonnis te voldoen,
5.14.
verstaat dat de hiervoor weergegeven veroordelingen met uitzondering van de veroordelingen in de kosten van de dagvaardingen en veroordelingen tot vergoeding van bedragen voor zover daartoe slechts een der partijen is veroordeeld hoofdelijk zijn, in die zin dat indien en voor zover een der partijen betaald ook de andere partijen in zoverre zullen zijn bevrijd,
5.15.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.16.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2016.
[1729/
39]