ECLI:NL:RBROT:2016:6155

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
502449 / HA RK 16-412
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2016 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was gedaan naar aanleiding van een zitting op 27 mei 2016, waar de verzoeker zich onheus behandeld voelde door de rechter, mr. W.F. Lubberink. De verzoeker stelde dat de rechter partijdig was en niet bereid om naar zijn argumenten te luisteren. Tijdens de zitting had de verzoeker herhaaldelijk commentaar geleverd en de orde verstoord, wat leidde tot een waarschuwing van de rechter. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen en dat de rechter niet verplicht is om in gesprek te gaan met de verzoeker over zijn standpunten. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen na zorgvuldige overweging van de feiten en omstandigheden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 502449 / HA RK 16-412
Beslissing van 16 juni 2016
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. W.F. Lubberink, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team kanton 3 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter terechtzitting van 27 mei 2016 is door de rechter behandeld de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak met parketnummer 96-075894-15.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hiervoor omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde terechtzitting.
Verzoeker, de rechter, alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 30 mei 2016.
Ter zitting van 2 juni 2016, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is verschenen: verzoeker. Hij heeft zijn standpunt nader toegelicht.
De rechter en de officier van justitie zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de brief van de officier van justitie, gedateerd 31 mei 2016.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker eerst ter zitting van de wrakingskamer het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De rechter was vooringenomen en partijdig. Het mij tenlastegelegde feit heb ik niet gepleegd. Niet ik heb de wet overtreden, maar de verbaliserende personen, die niet in enig uniform waren gekleed en die zich niet wilden legitimeren. Ter terechtzitting van 27 mei 2016 was de rechter niet bereid naar mijn argumenten te luisteren. Hij wilde niet met mij in gesprek. Alles wat ik naar voren bracht, was tegen dovemans oren. Ook is lang niet alles wat ik ter zitting heb gezegd door de griffier in het proces-verbaal van de zitting opgenomen. De rechter was niet bereid de zaak te analyseren op de wijze zoals de wet voorschrijft. Ik raakte daardoor gefrustreerd en de zitting is een beetje uit de hand gelopen.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
Vanaf het moment dat verzoeker door de bode de zittingzaal was binnengelaten
heeft hij luidruchtig commentaar geleverd op al hetgeen er in de zaal gebeurde.
De rechter heeft verzoeker persoonlijk nog verschillende malen aangesproken op het geven van commentaar bij de behandeling van de zaken van andere verdachten, en verzocht op zijn beurt te wachten. Hij bleef echter commentaar leveren.
2.2.2
Nadat ik met de behandeling van de tegen hem aanhangig gemaakte zaak (“niet op eerste vordering een identiteitsbewijs laten zien”) was begonnen heeft verzoeker alle gelegenheid gekregen te reageren op de tenlastelegging. Hij heeft dat ook gedaan en heeft daarbij tevens commentaar geleverd op naar zijn mening kennelijk bestaande misstanden in de maatschappij in het algemeen en het rechtsbedrijf in het bijzonder. Hij heeft ook meermalen gezegd in hoger beroep te zullen gaan, nog voordat er überhaupt een eis was gesteld, laat staan een vonnis was uitgesproken.
2.2.3
De officier van justitie heeft hij tijdens het requisitoir meermalen in de rede gevallen. Zowel de rechter als de officier van justitie hebben herhaaldelijk gevraagd daarmee te stoppen, en hebben hem uitgelegd dat hij na het requisitoir zou mogen reageren. Toen hij desondanks bleef doorgaan met in de rede vallen / niet laten uitspreken heeft de rechter hem aangezegd de zittingzaal te verlaten. Toen hij dat weigerde heeft de rechter de bodedienst erbij geroepen. Pas nadat de bode was gearriveerd en zij hem aanvankelijk tevergeefs vroeg mee naar buiten te lopen heeft verzoeker geroepen dat hij mij wraakte. Dat heeft hij vervolgens op de weg naar buiten en in de ruimte voor de zittingzalen een aantal malen nog luidkeels herhaald.
2.3
De officier van justitie heeft in haar schriftelijke reactie geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1
Niet is komen vast te staan of is voldoende aannemelijk geworden dat er aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 mei 2016 gebreken kleven als door verzoeker geschetst. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat een proces-verbaal van de zitting niet een woordelijke weergave dient te bevatten van hetgeen de procespartijen ter zitting verklaren, doch slechts een zakelijke weergave van al hetgeen ter zitting met betrekking tot de zaak voorvalt.
Bij de beoordeling van de overige wrakingsgronden zal de wrakingskamer dan ook uitgaan van het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 mei 2016 zoals door de rechter en de griffier vastgesteld.
3.2
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.3
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig zijn.
3.4
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Uitgangspunt is dat de rechter de orde ter zitting bepaalt, waarbinnen ook de bevoegdheid bestaat aan te geven welke onderwerpen worden besproken, de volgorde waarin de procesdeelnemers het woord mogen voeren en gedurende hoeveel tijd. Noch uit het proces-verbaal, noch uit de door verzoeker gegeven toelichting kan worden geconcludeerd dat verzoeker ter zitting van 27 mei 2016 geen dan wel onvoldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. Dat de rechter niet met hem in gesprek zou hebben willen gaan over zijn standpunt maakt dat niet anders, ook omdat dit niet behoort tot de wettelijk voorgeschreven taak van de rechter. De rechter dient de verdachte te horen over het hem ten laste gelegde feit. Op de grondslag van de tenlastelegging en het onderzoek ter terechtzitting dient hij vonnis te wijzen, waarbij hij de door verzoeker ter zitting naar voren gebrachte standpunten kan betrekken.
Opgemerkt wordt nog dat, toen verzoeker blijkens het proces-verbaal de orde op de zitting verstoorde en vruchteloos door de rechter was gewaarschuwd, de rechter kon bevelen dat verzoeker de zitting zou verlaten. Afgezien van de schorsing na het gedane wrakingsverzoek, had de behandeling van de zaak daarna kunnen worden voortgezet buiten verzoekers aanwezigheid. In deze gang van zaken kan geen grond voor wraking worden gevonden.
3.5
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst af het verzoek tot wraking van mr. W.F. Lubberink.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. W.M.P.M. Weerdesteijn en mr. L.C. van Walree, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2016 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. W.F. Lubberink
- mr. V.H. van der Horst