ECLI:NL:RBROT:2016:6148

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
496627 / HA RK 16-149 en 497413 / HA RK 16-185
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen de rechtbank Rotterdam en kantonrechter mr. P. Vlaswinkel

In deze zaak heeft verzoeker op 28 juni 2014 beroep aangetekend tegen een beschikking van de officier van justitie, die op 28 augustus 2014 ongegrond werd verklaard. Verzoeker ging vervolgens in beroep bij de kantonrechter, wat leidde tot een tweede beroep in januari 2015 tegen een andere beschikking. De wrakingsverzoeken zijn ingediend op 28 februari 2016, voorafgaand aan een zitting op 9 maart 2016. Verzoeker stelde dat de redelijke termijn van artikel 6, lid 1 EVRM was geschonden en dat hij niet alle benodigde processtukken had ontvangen, wat zijn verdediging zou schaden. De kantonrechter, mr. P. Vlaswinkel, heeft de wrakingsverzoeken afgewezen, stellende dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van verzoeker voor partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoeken tegen de rechtbank Rotterdam en dat de wraking van de kantonrechter ongegrond was. De beslissing werd uitgesproken op 14 april 2016 door de meervoudige kamer voor wrakingszaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 496627 / HA RK 16-149 en 497413 / HA RK 16-185
Beslissing van 14 april 2016
op de verzoeken van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. P. Vlaswinkel, kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team kanton 2 (hierna: de kantonrechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Verzoeker is bij brief van 28 juni 2014 in beroep gegaan bij de officier van justitie van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) tegen de beschikking van 14 juni 2014 met CJIB-nummer 5062 5421 8195 2761, betreffende een verkeersovertreding met het voertuig met kenteken [kenteken] op 16 april 2014. De officier van justitie heeft op
28 augustus 2014 het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is verzoeker op
21 september 2014 in beroep gegaan bij de kantonrechter. Deze procedure heeft als kenmerk: 4414978 MB VERZ 15-4206.
Bij brief van 17 januari 2015 is verzoeker in beroep gegaan bij de officier van justitie van de CVOM tegen de beschikking van 2 januari 2016 met CJIB-nummer 4062 5421 8654 9029, betreffende een verkeersovertreding met het voertuig met kenteken [kenteken] op
18 december 2014. De officier van justitie heeft het beroep op 30 maart 2015 ongegrond verklaard. Ook tegen deze beslissing is verzoeker in beroep gegaan bij de kantonrechter,
op 10 april 2015. Deze procedure heeft als kenmerk 4339950 MB VERZ 15-3586.
Bij brieven van 8 en 12 februari 2016 is verzoeker opgeroepen voor de openbare terechtzitting van woensdag 9 maart 2016, waar de door hem ingestelde beroepen tegen de beslissingen van de officier van justitie met voornoemde kenmerknummers door de kantonrechter zullen worden behandeld.
Verzoeker heeft bij twee faxberichten van 28 februari 2016 een wrakingsverzoek ingediend respectievelijk in de procedure met zaaknummer 4414978 MB VERZ 15-4206 en de procedure met zaaknummer 4339950 MB VERZ 15-3586.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de dossiers met kenmerk 4414978 MB VERZ 15-4206 en 4339950 MB VERZ 15-3586;
  • de schriftelijke toelichting van 12 maart 2016 van verzoeker op het wrakingsverzoek met rekestnummer HA RK 16-149;
  • de brieven van 14 en 24 maart 2016 van verzoeker.
Verzoeker alsmede de kantonrechter zijn verwittigd van de datum waarop de wrakingsverzoeken worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De kantonrechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De kantonrechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brieven van respectievelijk 7 en 16 maart 2016.
Ter zitting van 31 maart 2016, waar de wrakingsverzoeken zijn behandeld zijn verzoeker en de kantonrechter overeenkomstig hun voorafgaande mededeling niet verschenen.

2.De verzoeken en de reactie daarop

Ter adstructie van de wrakingsverzoeken heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De verzoeken tot wraking zijn gericht tegen de rechtbank Rotterdam en de kantonrechter. De schijn van partijdigheid is gewekt en verzoeker is in zijn verdediging geschaad. Dit blijkt uit de volgende feiten en omstandigheden:
2.1.2
(1) De redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM, is geschonden. Bijna twee jaar na de vermeende overtreding worden pas de zaken door de rechtbank behandeld. Er is geen enkele grond voor een termijnoverschrijding. De rechtbank heeft deze termijnoverschrijding zonder motivering genegeerd en wilde de zaken gaan behandelen.
2.1.3
(2) De rechtbank heeft verzoeker, ondanks verzoek daartoe, niet alle op het beroep betrekking hebbende stukken toegestuurd. De procesdossiers zijn incompleet.
2.1.4
(3) Naar aanleiding van het verzoek om aan verzoeker een afschrift te doen toekomen van alle op het beroep betrekking hebben stukken, heeft verzoeker twee werkdagen voor de zittingsdag van de rechtbank telkens één stuk, een zaakoverzicht van vijf respectievelijk zes bladzijden mogen ontvangen. Op het beroep betrekking hebben stukken ontbreken in de procesdossiers waarover de rechtbank niet de vereiste transparantie heeft geboden. Het is onbehoorlijk en voor verzoeker onmogelijk om in zo'n kort tijdbestek de procesdossiers te controleren op volledigheid en op basis daarvan zijn verdediging te produceren.
(4) De griffier was niet bereikbaar op het aangegeven doorkiesnummer. Ondanks herhaalde navraag bij de telefoniste, kreeg verzoeker geen enkele mededeling wanneer de griffier weer bereikbaar was op dat nummer, voor zover die griffier daar überhaupt bereikbaar is. Daarmee schaadt de rechtbank verzoeker in zijn verdediging en wordt hij niet in de gelegenheid gesteld om na te gaan op basis van welke stukken de zitting plaatsvindt.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en bestrijdt deels de feitelijke grondslag van de verzoeken en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daartoe heeft de kantonrechter – verkort en zakelijk weergegeven – ten aanzien van beide wrakingsverzoeken het volgende aangevoerd.
De kantonrechter kent verzoeker niet en heeft hem niet eerder gezien, gesproken of anderszins contact met hem gehad. Het enige wat de kantonrechter weet is dat de beroepen door hem behandeld zouden worden op de Mulderzitting van 9 maart 2016. Het komt de kantonrechter voor dat de bezwaren van verzoeker betrekking hebben op de beroepsgronden en het standpunt dat hij ten aanzien van de bestreden beslissingen inneemt. Voor het overige ziet de kantonrechter geen verband tussen de klacht over de telefonische bereikbaarheid van de griffier en zijn betrokkenheid bij de behandeling van de beroepen.

3.De beoordeling

van de verzoeken tot wraking van de rechtbank Rotterdam
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Op grond van
hetgeen is bepaald in artikel 8:15 Awb kan de rechter die een zaak behandelt door een partij worden gewraakt. Het middel is derhalve toegekend aan een partij die wenst te voorkomen dat een rechter die (naar de partij objectief gezien mocht vrezen) jegens hem of haar een vooringenomenheid koestert, (nog langer) bemoeienis met de zaak zal hebben. Wraking is derhalve uitsluitend mogelijk van de rechter(s) door wie een zaak wordt behandeld.
De onderhavige verzoeken, voor zover gericht tegen de rechtbank Rotterdam, voldoen niet aan de in artikel 8:15 Awb gestelde eisen. Verzoeker is mitsdien niet-ontvankelijk in zijn verzoeken tot wraking van de rechtbank Rotterdam.
van de verzoeken tot wraking van de kantonrechter
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.4
Ten aanzien van de eerste wrakingsgrond overweegt de wrakingskamer als volgt.
De zaken zouden worden behandeld door de kantonrechter. Die behandeling had nog geen aanvang genomen. De vraag of een behandeling van de zaak niet meer kan plaatsvinden binnen een redelijke termijn, kan worden bezien bij die behandeling; de kantonrechter hoeft voordien daarover geen oordeel te geven. Feiten en omstandigheden die specifiek betrekking hebben op deze kantonrechter en die een aanwijzing zouden kunnen vormen voor diens gebrek aan onpartijdigheid of een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid ter zake zijn niet aangevoerd.
3.5
Met betrekking tot de tweede en derde wrakingsgrond oordeelt de wrakingskamer dat de vraag of het procesdossier compleet is en of verzoeker voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zijn verdediging voor te bereiden, eveneens dient te worden bezien bij die behandeling en dat daarover eveneens geen oordeel van de kantonrechter van te voren behoeft te worden gegeven. Ook ten aanzien van deze gronden heeft te gelden dat verzoeker geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die specifiek betrekking hebben op deze kantonrechter en die een aanwijzing zouden kunnen vormen voor diens gebrek aan onpartijdigheid of een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.
3.6
Ook ten aanzien van de vierde wrakingsgrond is de wrakingskamer van oordeel dat deze niet tot gegrondverklaring van de wraking kan leiden. De telefonische bereikbaarheid van de griffier c.q. administratie van de rechtbank houdt op zichzelf geen verband met de gestelde onpartijdigheid van deze kantonrechter. Nadere feiten of omstandigheden dienaangaande zijn niet aangevoerd.
3.7
De wraking tegen de kantonrechter is mitsdien ongegrond. De verzoeken worden afgewezen.

4.De beslissing

verklaart de verzoeken tot wraking van de rechtbank Rotterdam niet-ontvankelijk;
wijst af de verzoeken tot wraking van mr. P. Vlaswinkel.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. P.C. Santema en mr. I.K. Rapmund, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2016 in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-