In deze zaak heeft verzoeker op 28 juni 2014 beroep aangetekend tegen een beschikking van de officier van justitie, die op 28 augustus 2014 ongegrond werd verklaard. Verzoeker ging vervolgens in beroep bij de kantonrechter, wat leidde tot een tweede beroep in januari 2015 tegen een andere beschikking. De wrakingsverzoeken zijn ingediend op 28 februari 2016, voorafgaand aan een zitting op 9 maart 2016. Verzoeker stelde dat de redelijke termijn van artikel 6, lid 1 EVRM was geschonden en dat hij niet alle benodigde processtukken had ontvangen, wat zijn verdediging zou schaden. De kantonrechter, mr. P. Vlaswinkel, heeft de wrakingsverzoeken afgewezen, stellende dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van verzoeker voor partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoeken tegen de rechtbank Rotterdam en dat de wraking van de kantonrechter ongegrond was. De beslissing werd uitgesproken op 14 april 2016 door de meervoudige kamer voor wrakingszaken.