ECLI:NL:RBROT:2016:6072

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
5 augustus 2016
Zaaknummer
10/740215-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor verboden wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet met de wettelijk vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat hij op de hoogte was van de intenties van de inzittenden van zijn auto om een schietpartij te veroorzaken. De verdachte was betrokken bij een schietincident op 20 juni 2015, waarbij een slachtoffer gewond raakte. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet van de verdachte in deze zaak.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Dit gebeurde op 23 april 2015, toen de verdachte werd aangehouden in zijn woning, waar een vuurwapen onder zijn bed werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van het wapen en dat hij feitelijke macht over het wapen had. De rechtbank legde een gevangenisstraf van negen maanden op voor het verboden wapenbezit, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte het grote veiligheidsrisico dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met zich meebrengt en dat dergelijk gedrag niet getolereerd kan worden in de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/740215-15
Datum uitspraak: 4 augustus 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. R. Malewicz en raadsvrouw mr. M.M.R. Slaghekke, advocaten te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 juli 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Swaak heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en 2 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1
De rechtbank stelt vast dat op 20 juni 2015 een schietpartij heeft plaatsgevonden op de kruising van de [straat 1] en de [straat 2] te Rotterdam. Bij die schietpartij is [slachtoffer] gewond geraakt. De verdachte heeft kort voorafgaand aan de schietpartij telefonisch contact gehad met [slachtoffer] . Op 23 april 2015 is de verdachte aangehouden en is onder het bed waar hij op dat moment sliep een vuurwapen aangetroffen. De hulzen die zijn gevonden op de plaats delict zijn onderzocht door deze te vergelijken met hulzen die afkomstig zijn uit het op 23 april 2015 in beslag genomen vuurwapen. De bevindingen en conclusie van het Nederlands Forensisch Instituut geven een zo grote mate van waarschijnlijkheid aan dat voor de rechtbank vaststaat dat de schoten op 20 april 2015 zijn afgevuurd met het vuurwapen dat op 23 april 2015 is aangetroffen onder het bed van de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat hij zou bemiddelen in een conflict tussen [slachtoffer] , die op dat moment in België zou verblijven, en iemand die bij hem in de auto zat. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij de bestuurder was van de Audi RS4 toen er opeens vanuit zijn auto werd geschoten door de bijrijder. Hij wist niet wat er gebeurde, er was niet gesproken over wapens en hij had geen idee dat er geschoten zou worden. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij het vuurwapen van de schutter later heeft afgepakt en dit wapen onder het bed heeft gelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en de behandeling ter zitting niet met de wettelijk vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat verdachte wist, dan wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat één of meer van de inzittenden in zijn auto voornemens was om met een vuurwapen [slachtoffer] van het leven te beroven of hem daarmee ernstig te verwonden. Er is dus onvoldoende bewijs dat er bij verdachte het opzet aanwezig was ten aanzien van het door zijn broer gepleegde misdrijf.
De verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
4.2.
Feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Van een machtsrelatie tussen de verdachte en het wapen was geen sprake. Daarnaast was de verdachte zich er niet van bewust dat het wapen in de woning was achtergebleven.
4.2.2.
Beoordeling
Voorhanden hebben in de zin van de Wet wapens en munitie veronderstelt de aanwezigheid van een wapen, waarvan de dader zich bewust is. Daarnaast moet de dader ten aanzien van dat wapen een zekere feitelijke macht kunnen uitoefenen. Het gaat om een zekere handelingsbevoegdheid, die overigens geen zeggenschap impliceert. Of er sprake is van een machtsrelatie tussen dit wapen en verdachte hangt af van de omstandigheden van het geval, beoordeeld naar de algemene verkeersopvatting. De feitelijke toestand is daarbij beslissend.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte is aangehouden terwijl hij lag te slapen op het bed waaronder het wapen is aangetroffen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het wapen na de schietpartij onder het bed heeft gelegd. Voorts heeft hij verklaard dat hij vanaf de schietpartij tot aan zijn aanhouding in die woning heeft verbleven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte het wapen aanwezig had, hij daarover de macht had en zich daarvan bewust was. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 23 april 2015 te Schiedam
een wapen van als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet
wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die Wet in de
vorm van een pistool van het merk Glock, model 19, kaliber 9mm x19,
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categ
orie
III te weten 7 kogelpatronen, merk GECO, kaliber 9mm x19,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapen en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte was aanwezig bij een schietpartij en heeft vervolgens het vuurwapen, waarmee door zijn broer op een persoon is geschoten, onder zijn bed gelegd. Het grote veiligheidsrisico dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met zich mee brengt had zich hier al gerealiseerd. Het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 juni 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 juni 2016. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
“Op de diverse leefgebieden blijken voor ons geen specifieke problemen. Betrokkene volgde volgens eigen zeggen een HBO-opleiding en woonde sinds drie jaar samen met zijn vriendin. Betrokkene gaf aan dat hij de enige van het gezin was die studeerde. Op basis van wat de heer [verdachte] ons vertelde over zijn broer en diens contacten met (Belgische) justitie lijkt dit het voornaamste probleem/aandachtspunt in het leven van betrokkene.”
7.3.
Conclusie van de rechtbank
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. I.M. Nusselder en W.H.S. Duinkerke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E.G. Busemeijer genaamd Lagemann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 augustus 2016.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
(Zaak "RS4")
hij op of omstreeks 20 april 2015 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer]
van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat
opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen, althans eenmaal, met een of meer vuurwapen(s) een of meer kogels op
en/of in de richting van (een auto met daarin als bijrijder gezeten) die
[slachtoffer] heeft afgeschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 289/287/302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een of meer (tot op heden) onbekend gebleven ander(en),
op of omstreeks 20 april 2015 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door die [medeverdachte] en/of een of meer (tot op heden)
onbekend gebleven ander(en) voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer]
van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet,
meermalen, althans eenmaal, met een of meer vuurwapen(s) een of meer kogels op
en/of in de richting van (een auto met daarin als bijrijder gezeten) die
[slachtoffer] heeft/hebben afgeschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de
periode van 20 april 2015 tot en met 23 april 2015 te Rotterdam, althans in
Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door
- de auto te besturen van waaruit op die [slachtoffer] geschoten is, en/of
- ( een van) voornoemd(e) vuurwapen(s) na de schietpartij te verstoppen/onder
zich te houden;
(artikel 289/45 jo 48 Wetboek van Strafrecht)
2.
(Zaak "Glock")
hij op of omstreeks 23 april 2015 te Schiedam
een wapen van als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet
wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die Wet in de
vorm van een pistool van het merk Glock, model 19, kaliber 9mm x19,
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie
III te weten 7 kogelpatronen, merk GECO, kaliber 9mm x19,
voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 jo 55 Wet wapens en munitie)
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie