In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet met de wettelijk vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat hij op de hoogte was van de intenties van de inzittenden van zijn auto om een schietpartij te veroorzaken. De verdachte was betrokken bij een schietincident op 20 juni 2015, waarbij een slachtoffer gewond raakte. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet van de verdachte in deze zaak.
Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Dit gebeurde op 23 april 2015, toen de verdachte werd aangehouden in zijn woning, waar een vuurwapen onder zijn bed werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van het wapen en dat hij feitelijke macht over het wapen had. De rechtbank legde een gevangenisstraf van negen maanden op voor het verboden wapenbezit, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte het grote veiligheidsrisico dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met zich meebrengt en dat dergelijk gedrag niet getolereerd kan worden in de samenleving.