ECLI:NL:RBROT:2016:6049

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
4 augustus 2016
Zaaknummer
15/5438
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Wajong-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 29 juli 2016, wordt de aanvraag van eiseres om een Wajong-uitkering behandeld. Eiseres, geboren op [geboortedatum], heeft op 6 oktober 2014 een aanvraag ingediend voor ondersteuning bij werk en inkomen op grond van de Wet Wajong. De aanvraag werd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) afgewezen op 9 februari 2015, en het bezwaar hiertegen werd op 17 juli 2015 ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 28 april 2016 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en familieleden.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, met name omdat niet is beoordeeld of eiseres duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van de Wajong. De rechtbank verwijst naar de relevante wetgeving en jurisprudentie, en stelt dat er nader onderzoek moet plaatsvinden om te bepalen of eiseres in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om binnen zes weken de gebreken in het besluit te herstellen. Indien verweerder dit niet doet, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 15/5438
tussenuitspraak van de meervoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van 29 juli 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M. Hüsen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: J.M. van der Graaf.

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 17 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, haar moeder [naam] en haar begeleider [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] , heeft bij formulier van 6 oktober 2014, door
verweerder ontvangen op 20 november 2014, een aanvraag om ondersteuning bij werk en inkomen voor jonggehandicapten op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend.
2.1.
Op 28 januari 2015 heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden.
In de rapportage van 30 januari 2015 wordt door de verzekeringsarts overwogen dat bij eiseres in 2011 ernstige angstklachten zijn ontstaan. De officiële diagnose is nog gesteld op sociale fobie, maar zal waarschijnlijk door de psychiater worden veranderd naar schizofrenie, aldus de verzekeringsarts. Bij eigen psychisch onderzoek neemt de verzekeringsarts een initiatiefloze, matte jongedame waar die wel aanspreekbaar en te volgen is. Er was geen sprake van aperte hallucinaties of wanen. Er was wel sprake van een vertraagd denkpatroon met sociaal wenselijke antwoorden. De verzekeringsarts heeft onderzocht of eiseres beschikt over arbeidsvermogen als bedoeld in de Wajong en geconcludeerd dat eiseres thans niet beschikt over benutbare mogelijkheden, nu zij voldoet aan één van de uitzonderingscriteria in het Schattingsbesluit, omdat zij op persoonlijk en sociaal vlak totaal disfunctioneert wegens een ernstige psychische aandoening. Van een duurzame situatie is geen sprake, want zij wordt in staat geacht arbeidsvermogen te ontwikkelen. De verzekeringsarts heeft in dat verband overwogen dat het de verwachting is dat binnen afzienbare tijd een andere diagnose zal worden gesteld, dat eiseres wordt ingesteld op medicatie en dat er een activeringstraject is ingezet om eiseres beter te laten functioneren, waardoor er een meer stabiele medische situatie zal worden bereikt.
2.2.
De arbeidsdeskundige heeft, met inachtneming van de rapportage van de
verzekeringsarts, in de rapportage van 6 februari 2015 geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, nu zij in staat is arbeidsvermogen te ontwikkelen. Wanneer een verbeterde medische situatie is bereikt, wordt eiseres in staat geacht te functioneren in werk. Voorwaarden hiervoor zijn dat eiseres persoonlijk wordt begeleid en op de werkplek wordt gecoacht en getraind en dat het gaat om eenvoudig routinematig werk op een rustige werkplek en met begripvolle collega’s.
2.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder, met inachtneming van de rapportages van
de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, de aanvraag op grond van de Wajong afgewezen.
3.1.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 19 mei 2015 overwogen dat het aannemelijk is dat eiseres nog geruime tijd volledig arbeidsongeschikt zal zijn vanwege een zeer beperkt persoonlijk en sociaal functioneren op alle niveaus als gevolg van een psychiatrische stoornis. Op langere termijn (enkele jaren) is, bij verdere adequate behandeling, echter wel verbetering te verwachten, zodanig dat eiseres met de nodige begeleiding in het arbeidsproces kan geraken, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hij heeft in dat verband gewezen op het verzekeringsgeneeskundige protocol Schizofrenie en verwante psychosen. Hieruit volgt tevens dat werken - zodra mogelijk - met de juiste begeleiding en op het juiste niveau goed kan zijn voor mensen met schizofrenie of een verwante psychose, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voorts heeft hij vanuit de zogeheten SMBA-methodiek (Sociaal Medisch Beoordelen van Arbeidsvermogen) beperkingen aangenomen voor de toekomst op het gebied van intellectuele functies, globale psychosociale functies, aanleg en intrapersoonlijke functies, temperament en persoonlijkheid, energie en driften, aandacht en hogere cognitieve functies. Voor het stellen van een extra urenbeperking bij toekomstig werk ten opzichte van normale, niet excessieve en niet sterk onregelmatige werktijden ziet hij, gelet op de standaard Verminderde arbeidsduur, bij geheel passend werk onder de juiste omstandigheden, geen aanleiding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert aldus dat geen aanleiding bestaat om van het medische oordeel van de primaire verzekeringsarts af te wijken: eiseres is (nog geruime tijd) volledig arbeidsongeschikt, maar dit is niet te beschouwen als duurzaam.
3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapportage van 16 juli 2015 geen aanleiding gezien van het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige af te wijken.
3.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, met inachtneming van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
4. Eiseres heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat verweerder haar aanvraag ten onrechte heeft getoetst aan hoofdstuk 1a van de Wajong. Eiseres stelt dat zij op grond van artikel 2:15, derde lid, aanhef en onder a, van de Wajong, in samenhang bezien met artikel 2:4 van de Wet Wajong, zoals die wet luidde tot 1 januari 2015, in aanmerking dient te komen voor arbeidsondersteuning, nu zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is te achten. De rapportages van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen zijn in dit verband onvoldoende gemotiveerd. Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat voor zover hoofdstuk 1a van de Wajong wel van toepassing is, onduidelijk is of verweerders Compendium Participatiewet kan worden aangemerkt als beleid en of de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen de aanvraag aan de hand hiervan op juiste wijze hebben beoordeeld. De omstandigheid dat behandeling nog gaande is, betekent niet dat er binnen redelijke termijn een reëel zicht is op toename van de arbeidsmogelijkheden. Onbegrijpelijk is hoe nu al kan worden vastgesteld dat toch arbeidsvermogen aanwezig zal zijn. Een deugdelijke medische onderbouwing hiervan ontbreekt. Uit de brieven van Yulius van 16 februari 2015 en 4 februari 2016, zoals deze door eiseres zijn overgelegd, volgt verder dat verbetering van de belastbaarheid nauwelijks is te verwachten, aldus eiseres.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet Wajong gewijzigd in de Wajong. In de
Wajong is een nieuw hoofdstuk 1a (“Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten”) opgenomen en is een groot aantal wijzingen aangebracht in de bestaande hoofdstukken 2 (“Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten ingestroomd van 2010 tot en met 2014”) en 3 (“Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten ingestroomd voor 2010”). Vanaf inwerkingtreding van de Wajong kan
– behoudens herleving van eerder toegekende rechten – gelet op artikel 1a:1, eerste lid, van die wet alleen nog maar een Wajonguitkering worden toegekend aan mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
6. Het is de bedoeling van de wetgever dat na inwerkingtreding van hoofdstuk 1a van de Wajong geen nieuw recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 meer kan ontstaan. Dit is (uiteindelijk) geregeld in artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong. In dit artikellid is bepaald dat een (in hoofdstuk 2 bedoeld) recht op arbeidsondersteuning niet ontstaat, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet. Nu (dit onderdeel van) de Invoeringswet Participatiewet op 1 januari 2015 in werking is getreden, betekent dit voor betrokkenen die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt worden geacht dat zij hun aanvraag uiterlijk op 10 september 2014 hadden moeten indienen. In het tweede lid van artikel 2:15 van de Wajong is immers bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden van het eerste lid wordt voldaan, doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend. Voor betrokkenen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, kan op grond van artikel 2:15, derde lid, aanhef en onder a, van de Wajong, in afwijking van het tweede lid, nog een recht op arbeidsondersteuning ontstaan, indien de aanvraag uiterlijk op 31 december 2014 is ingediend.
7. Uit het onder 6 overwogene volgt dat eiseres, die haar aanvraag deed na 10 september 2014, alleen nog in aanmerking kan komen voor een recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
8. De rechtbank stelt vast dat de Wajong geen regels van overgangsrecht bevat voor de vraag of het criterium “volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid” in gevallen als het onderhavige dient te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 2:4 van de Wajong of, naar eiseres stelt, het bepaalde in artikel 2:4 van de Wet Wajong, zoals die wet luidde tot 1 januari 2015. Ook in de bij de Wajong behorende parlementaire geschiedenis wordt op dit onderdeel niet gesproken over overgangsrecht.
9. Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2005:AT4358) omtrent de zogeheten temporele werking van wetgeving, waarin de rechten en verplichtingen van een belanghebbende centraal staan, moeten, wanneer - zoals hier - bij de verandering van wetgeving geen specifiek overgangsrecht is gegeven, de rechten en verplichtingen van een belanghebbende inhoudelijk worden beoordeeld naar de wetgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop de rechten en verplichtingen betrekking hebben. Dit betekent dat wanneer een vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving gelegen datum of tijdvak (opnieuw) wordt beoordeeld, daarbij de oude bepalingen inzake rechten en verplichtingen van een belanghebbende in beginsel van toepassing blijven. De vraag of eiseres in aanmerking komt voor een recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong, dient daarom te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 2:4 van de Wet Wajong, zoals dat luidde tot 1 januari 2015.
10. Artikel 2:4, eerste lid van de Wet Wajong, zoals dat artikel luidde tot 1 januari 2015 en voor zover hier van belang, bepaalt dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen. In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Ingevolge het derde lid wordt onder een medisch stabiele of verslechterende situatie mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
11. De rechtbank stelt vast dat bij het bestreden besluit ten onrechte niet is beoordeeld of eiseres in de hiervoor bedoelde zin als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen. Hieruit volgt dat in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan het bestreden besluit onvoldoende onderzoek vooraf is gegaan en het niet deugdelijk is gemotiveerd. Er moet dus nog nader onderzoek plaatsvinden.
12. Voor het geval na dat nader onderzoek geoordeeld zou moeten worden dat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de hiervoor bedoelde zin, overweegt de rechtbank dat uit hetgeen is geoordeeld in de rechtsoverwegingen 5 tot en met 7 volgt dat in dat geval vervolgens beoordeeld dient te worden of eiseres in aanmerking komt voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong. Verweerder heeft (uitsluitend) deze beoordeling bij het bestreden besluit al verricht en de rechtbank overweegt – met het oog op een efficiënte behandeling van het geschil – daarover het volgende.
13. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 1a en de daarop berustende bepalingen de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Op grond van artikel 1a:2, eerste lid, van de Wajong heeft de jonggehandicapte recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk, tenzij op hem een uitsluitingsgrond, als bedoeld in artikel 1a:6, eerste lid, van toepassing is.
14. In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit) is voorts bepaald dat de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in (onder meer) artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit is - voor zover van belang - bepaald dat de beoordeling van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in hoofdstuk 1a van de Wajong wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek.
In het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel is bepaald dat van het arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien, gedurende de periode waarin uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft.
In het vijfde lid, aanhef en onder d, van dit artikel is bepaald dat benutbare mogelijkheden niet aanwezig zijn indien betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
In artikel 3, vierde lid, van het Schattingsbesluit is bepaald dat de verzekeringsarts bij een beoordeling van (onder meer) het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, bedoeld in de hoofdstukken 1a en 3 van de Wajong, vaststelt of de gevolgen van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling waardoor de betrokkene ongeschikt is tot werken duurzaam zijn.
In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van het Schattingsbesluit is bepaald dat het arbeidsdeskundig onderzoek strekt tot vaststelling van het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in (onder meer) artikel 1a:1 van de Wajong.
15.1.
De wetgever heeft bij invoering van de Participatiewet nadrukkelijk de bedoeling gehad het arbeidsvermogen niet langer meer uit te drukken in een arbeidsongeschiktheidspercentage. Deze wijze van berekening in de Wet Wajong kwam voort uit de WAO en de Wet WIA en is gebaseerd op een vergelijking tussen het loon dat iemand ondanks zijn beperkingen theoretisch kan verdienen en het loon dat hij verdiende voordat hij arbeidsongeschikt werd. Deze vergelijking geeft het verlies aan arbeidsinkomen en dus de mate van arbeidsongeschiktheid weer. Een Wajonger heeft voor zijn aanvraag echter nooit gewerkt. Omdat bij de vergelijking van het maatmanloon werkervaring een grote rol speelt (namelijk iemands loon vóór hij arbeidsongeschikt werd), heeft dit tot gevolg dat bijna alle Wajongers werden beoordeeld als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Het nieuwe criterium ‘duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ gaat daarom uit van een absolute maat: het begrip arbeidsvermogen en het duurzaam ontbreken daarvan. De relatieve maat van arbeidsvermogen in de Wet Wajong, de loonvergelijking, wordt daarmee vervangen door een beoordeling van arbeidsmogelijkheden (Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3, p. 36).
15.2.
In de nota van toelichting bij het Besluit van 8 oktober 2014 tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, nr. 359) heeft de wetgever toegelicht dat met deze wijziging van het Schattingsbesluit nadere invulling wordt gegeven aan de term “mogelijkheden tot arbeidsparticipatie”:
“Deze term staat gelijk aan het begrip arbeidsvermogen. Het begrip arbeidsvermogen is een zeer breed begrip en kan op verschillende manieren tot uiting komen. Mensen met arbeidsvermogen kunnen werken, al dan niet met ondersteuning en al dan niet onder het WML [wettelijk minimumloon, toevoeging rechtbank]. Het gaat bijvoorbeeld om mensen die alleen met loonkostensubsidie of loondispensatie en een jobcoach kunnen werken. Het kan gaan om mensen die alleen in een beschutte omgeving kunnen werken. Het kan ook gaan om mensen die meer dan het WML kunnen verdienen maar alleen met een voorziening. Of het kan gaan om mensen die zonder meer het WML of meer kunnen verdienen.
Met het bepalen van de voorwaarden voor het niet hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, wordt tegelijkertijd de ondergrens van arbeidsvermogen bepaald. Als iemand aan de minimumvoorwaarden voldoet, is hij in staat te werken, eventueel met ondersteuning. Onder ondersteuning wordt begeleiding of een voorziening verstaan.
Recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (…) kan ontstaan wanneer een jonggehandicapte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Het duurzaam niet hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie betekent dat de mogelijkheden noch door medisch herstel noch door training (bijvoorbeeld scholing) kunnen verbeteren.
Arbeidsvermogen is het vermogen van een individu om doelgerichte handelingen in een arbeidsorganisatie te verrichten die resulteren in producten of diensten die een economische waarde hebben. Met economische waarde wordt bedoeld dat een werkgever bereid is een loon te betalen voor de verrichte taak.
Iemand heeft arbeidsvermogen als hij:
1. Een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
2. Basale werknemersvaardigheden heeft;
3. Ten minste een uur aaneengesloten kan werken; en
4. Ten minste vier uur per dag belastbaar is.
Iemand heeft alleen arbeidsvermogen als hij aan alle vier de vereisten voldoet.”
16. Verweerder heeft, vanwege het grote belang dat samengaat met de beoordeling van arbeidsvermogen, en omdat de nieuwe Wajong een groter beroep doet op de objectiviteit, verifieerbaarheid, inzichtelijkheid en transparantie van de beoordelingssystematiek, de methode SMBA (Sociaal Medisch Beoordelen van Arbeidsvermogen) ontwikkeld, die tot een objectieve beoordeling in het kader van de Wajong moet leiden.
17. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat door de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van verweerder ten behoeve van de beoordelingen die in het kader van de Wajong worden verricht het Compendium Participatiewet Wajong en SMBA (versie 1.0, december 2015, http://www.uwv.nl/particulieren/Images/compendium-participatiewet.pdf; het Compendium) wordt gehanteerd. Uit het Compendium valt op te maken dat de divisie Sociaal Medische Zaken de SMBA-methode heeft ontwikkeld. De SMBA-methode draait om toepassing van de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF). Deze methode maakt het volgens verweerder mogelijk een helder beargumenteerd oordeel te geven over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie of een gefundeerde uitspraak te doen over het volledig en duurzaam ontbreken hiervan. Ook bij de onderhavige beoordeling of eiseres als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, is van dit Compendium en de daarin beschreven SMBA-methode gebruik gemaakt.
18. De rechtbank stelt voorop dat het Compendium dient te worden aangemerkt als een interne werkinstructie. Nu deze niet bij besluit is vastgesteld, dient zij te worden gekwalificeerd als vaste gedragslijn en niet als een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. De rechtbank ziet daarbij, gelet op de hiervoor weergegeven bedoeling van de wetgever en de invulling die verweerder daaraan heeft gegeven, geen aanleiding voor het oordeel dat deze vaste gedragslijn – voor zover thans aan de orde – het wettelijke kader te buiten gaat of onredelijk is te achten.
19. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, omdat eiseres niet beschikt over benutbare mogelijkheden. In geschil is of die mogelijkheden ook duurzaam niet aanwezig zijn.
20. In de bijlage “Duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen” bij het Compendium (p. 67 e.v.) wordt voor de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen een hulpmiddel gegeven voor het beoordelen van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van een stappenplan.
Stap 1: de verzekeringsarts dient vast te stellen of sprake is van een progressief ziektebeeld. Zo ja, dan ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam.
Stap 2: indien geen sprake is van een progressief ziektebeeld, dient door de verzekeringsarts te worden vastgesteld of sprake is van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden en of de aandoening zodanig ernstig is dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht. Wordt aan beide voorwaarden voldaan, dan ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam.
Stap 3: wordt aan de voorwaarden van stap 2 niet voldaan, dan stellen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt.
In de toelichting bij stap 3 wordt opgemerkt dat indien niet aan de voorwaarden van de stappen 1 en 2 wordt voldaan, niet uitsluitend op verzekeringsgeneeskundige gronden een uitspraak over het al dan niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan worden gedaan. In dat geval zal ook een arbeidsdeskundig oordeel over de vraag of verdere ontwikkeling van bekwaamheden mogelijk is, bij de oordeelsvorming moeten worden betrokken. Het gaat daarbij om het samenspel van (de ontwikkeling van) de belastbaarheid en de bekwaamheden. Voorts is opgenomen (p. 73) dat de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige hun bevindingen met betrekking tot het al dan niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen vastleggen in hun rapportage en dat zij daarin inhoudelijk verwijzen naar de stappen zoals beschreven in dit beoordelingskader
21. Uit noch het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van de primaire verzekeringsarts, noch dat van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals weergegeven onder 2.1 en 3.1, blijkt dat toepassing is gegeven – in elk geval niet met zoveel woorden en in de genoemde termen – aan de stappen 1 en 2. Evenmin kan uit die onderzoeken of uit de arbeidskundige onderzoeken, weergegeven onder 2.2 en 3.2, worden afgeleid dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, gelet op stap 3 en de toelichting daarbij, in de primaire fase onderscheidenlijk in de bezwaarfase in gezamenlijk overleg hebben vastgesteld of het ontbreken van arbeidsvermogen bij eiseres duurzaam is te achten. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit ook om deze reden niet deugdelijk is gemotiveerd. Het stappenplan is weliswaar een hulpmiddel, maar in het door verweerder gehanteerde beoordelingskader wordt gezamenlijk overleg tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige en het vastleggen van het resultaat daarvan in een rapportage essentieel geacht indien niet uitsluitend op verzekeringsgeneeskundige gronden een uitspraak over het al dan niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan worden gedaan.
22. De rechtbank stelt met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb verweerder in de gelegenheid om de hiervoor onder 11 en 21 genoemde gebreken te herstellen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de gebreken kunnen worden hersteld op zes weken, te rekenen vanaf de dag van verzending van deze tussenuitspraak.
23. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
24. De rechtbank overweegt voorts dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
25. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, voorzitter, en mr. A.M.J. Adriaansen en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Rijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.