3.3.Bij het bestreden besluit heeft verweerder, met inachtneming van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
4. Eiseres heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat verweerder haar aanvraag ten onrechte heeft getoetst aan hoofdstuk 1a van de Wajong. Eiseres stelt dat zij op grond van artikel 2:15, derde lid, aanhef en onder a, van de Wajong, in samenhang bezien met artikel 2:4 van de Wet Wajong, zoals die wet luidde tot 1 januari 2015, in aanmerking dient te komen voor arbeidsondersteuning, nu zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is te achten. De rapportages van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen zijn in dit verband onvoldoende gemotiveerd. Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat voor zover hoofdstuk 1a van de Wajong wel van toepassing is, onduidelijk is of verweerders Compendium Participatiewet kan worden aangemerkt als beleid en of de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen de aanvraag aan de hand hiervan op juiste wijze hebben beoordeeld. De omstandigheid dat behandeling nog gaande is, betekent niet dat er binnen redelijke termijn een reëel zicht is op toename van de arbeidsmogelijkheden. Onbegrijpelijk is hoe nu al kan worden vastgesteld dat toch arbeidsvermogen aanwezig zal zijn. Een deugdelijke medische onderbouwing hiervan ontbreekt. Uit de brieven van Yulius van 16 februari 2015 en 4 februari 2016, zoals deze door eiseres zijn overgelegd, volgt verder dat verbetering van de belastbaarheid nauwelijks is te verwachten, aldus eiseres.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet Wajong gewijzigd in de Wajong. In de
Wajong is een nieuw hoofdstuk 1a (“Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten”) opgenomen en is een groot aantal wijzingen aangebracht in de bestaande hoofdstukken 2 (“Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten ingestroomd van 2010 tot en met 2014”) en 3 (“Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten ingestroomd voor 2010”). Vanaf inwerkingtreding van de Wajong kan
– behoudens herleving van eerder toegekende rechten – gelet op artikel 1a:1, eerste lid, van die wet alleen nog maar een Wajonguitkering worden toegekend aan mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
6. Het is de bedoeling van de wetgever dat na inwerkingtreding van hoofdstuk 1a van de Wajong geen nieuw recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 meer kan ontstaan. Dit is (uiteindelijk) geregeld in artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong. In dit artikellid is bepaald dat een (in hoofdstuk 2 bedoeld) recht op arbeidsondersteuning niet ontstaat, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet. Nu (dit onderdeel van) de Invoeringswet Participatiewet op 1 januari 2015 in werking is getreden, betekent dit voor betrokkenen die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt worden geacht dat zij hun aanvraag uiterlijk op 10 september 2014 hadden moeten indienen. In het tweede lid van artikel 2:15 van de Wajong is immers bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden van het eerste lid wordt voldaan, doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend. Voor betrokkenen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, kan op grond van artikel 2:15, derde lid, aanhef en onder a, van de Wajong, in afwijking van het tweede lid, nog een recht op arbeidsondersteuning ontstaan, indien de aanvraag uiterlijk op 31 december 2014 is ingediend.
7. Uit het onder 6 overwogene volgt dat eiseres, die haar aanvraag deed na 10 september 2014, alleen nog in aanmerking kan komen voor een recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
8. De rechtbank stelt vast dat de Wajong geen regels van overgangsrecht bevat voor de vraag of het criterium “volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid” in gevallen als het onderhavige dient te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 2:4 van de Wajong of, naar eiseres stelt, het bepaalde in artikel 2:4 van de Wet Wajong, zoals die wet luidde tot 1 januari 2015. Ook in de bij de Wajong behorende parlementaire geschiedenis wordt op dit onderdeel niet gesproken over overgangsrecht.
9. Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2005:AT4358) omtrent de zogeheten temporele werking van wetgeving, waarin de rechten en verplichtingen van een belanghebbende centraal staan, moeten, wanneer - zoals hier - bij de verandering van wetgeving geen specifiek overgangsrecht is gegeven, de rechten en verplichtingen van een belanghebbende inhoudelijk worden beoordeeld naar de wetgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop de rechten en verplichtingen betrekking hebben. Dit betekent dat wanneer een vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving gelegen datum of tijdvak (opnieuw) wordt beoordeeld, daarbij de oude bepalingen inzake rechten en verplichtingen van een belanghebbende in beginsel van toepassing blijven. De vraag of eiseres in aanmerking komt voor een recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong, dient daarom te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 2:4 van de Wet Wajong, zoals dat luidde tot 1 januari 2015. 10. Artikel 2:4, eerste lid van de Wet Wajong, zoals dat artikel luidde tot 1 januari 2015 en voor zover hier van belang, bepaalt dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen. In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Ingevolge het derde lid wordt onder een medisch stabiele of verslechterende situatie mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
11. De rechtbank stelt vast dat bij het bestreden besluit ten onrechte niet is beoordeeld of eiseres in de hiervoor bedoelde zin als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen. Hieruit volgt dat in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan het bestreden besluit onvoldoende onderzoek vooraf is gegaan en het niet deugdelijk is gemotiveerd. Er moet dus nog nader onderzoek plaatsvinden.
12. Voor het geval na dat nader onderzoek geoordeeld zou moeten worden dat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de hiervoor bedoelde zin, overweegt de rechtbank dat uit hetgeen is geoordeeld in de rechtsoverwegingen 5 tot en met 7 volgt dat in dat geval vervolgens beoordeeld dient te worden of eiseres in aanmerking komt voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong. Verweerder heeft (uitsluitend) deze beoordeling bij het bestreden besluit al verricht en de rechtbank overweegt – met het oog op een efficiënte behandeling van het geschil – daarover het volgende.
13. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 1a en de daarop berustende bepalingen de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Op grond van artikel 1a:2, eerste lid, van de Wajong heeft de jonggehandicapte recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk, tenzij op hem een uitsluitingsgrond, als bedoeld in artikel 1a:6, eerste lid, van toepassing is.
14. In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit) is voorts bepaald dat de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in (onder meer) artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit is - voor zover van belang - bepaald dat de beoordeling van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in hoofdstuk 1a van de Wajong wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek.
In het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel is bepaald dat van het arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien, gedurende de periode waarin uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft.
In het vijfde lid, aanhef en onder d, van dit artikel is bepaald dat benutbare mogelijkheden niet aanwezig zijn indien betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
In artikel 3, vierde lid, van het Schattingsbesluit is bepaald dat de verzekeringsarts bij een beoordeling van (onder meer) het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, bedoeld in de hoofdstukken 1a en 3 van de Wajong, vaststelt of de gevolgen van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling waardoor de betrokkene ongeschikt is tot werken duurzaam zijn.
In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van het Schattingsbesluit is bepaald dat het arbeidsdeskundig onderzoek strekt tot vaststelling van het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in (onder meer) artikel 1a:1 van de Wajong.