2.6.Bij het bestreden besluit heeft verweerder, met inachtneming van de rapportage van de arbeidsdeskundige van 26 augustus 2015 en de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit, onder verbetering van de grondslag, gehandhaafd.
3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ten onrechte in staat is geacht meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Eiseres acht zich vanwege haar klachten niet in staat arbeid te verrichten. Eiseres kampt met artritis psoriatica, met name aan de linkerpols. Eiseres is onder behandeling van een reumatoloog. Ze is behandeld met Arcoxia, maar dat heeft weinig resultaat gehad. Eiseres is thans ingesteld op Plaquenil, hetgeen duizeligheid en wazig zien kan veroorzaken. Het kan leiden tot beïnvloeding van de rijvaardigheid en vermindering van het vermogen machines te bedienen. Eiseres betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is, omdat er onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten en het gebruik van medicatie. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een schrijven van haar reumatoloog van 22 september 2015 en een bijsluiter van Plaquenil overgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet Wajong gewijzigd in de Wajong. In de
Wajong is een nieuw hoofdstuk 1a (“Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten”) opgenomen en is een groot aantal wijzingen aangebracht in de bestaande hoofdstukken 2 (“Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten ingestroomd van 2010 tot en met 2014”) en 3 (“Arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten ingestroomd voor 2010”). Vanaf inwerkingtreding van de Wajong kan
– behoudens herleving van eerder toegekende rechten – gelet op artikel 1a:1, eerste lid, van die wet alleen nog maar een Wajonguitkering worden toegekend aan mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor jongeren met beperkingen die al bestonden op 17-jarige leeftijd of die zijn ontstaan toen de jongere nog studerende was, geldt dat zij, indien zij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn maar wel participatiemogelijkheden hebben, voor ondersteuning bij arbeidsinschakeling met ingang van 1 januari 2015 zijn aangewezen op de gemeente waar zij woonachtig zijn.
5. Het is de bedoeling van de wetgever dat na inwerkingtreding van hoofdstuk 1a van
de Wajong geen nieuw recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 meer kan ontstaan. Dit is (uiteindelijk) geregeld in artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong. In dit artikellid is bepaald dat een (in hoofdstuk 2 bedoeld) recht op arbeidsondersteuning niet ontstaat, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet. Nu (dit onderdeel van) de Invoeringswet Participatiewet op 1 januari 2015 in werking is getreden, betekent dit voor betrokkenen die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt worden geacht dat zij hun aanvraag uiterlijk op 10 september 2014 hadden moeten indienen. In het tweede lid van artikel 2:15 van de Wajong is immers bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden van het eerste lid wordt voldaan doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend. Voor betrokkenen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, kan op grond van artikel 2:15, derde lid, aanhef en onder a, van de Wajong, in afwijking van het tweede lid, nog een recht op arbeidsondersteuning ontstaan, indien de aanvraag uiterlijk op 31 december 2014 is ingediend.
6. Uit het onder 5 overwogene volgt dat eiseres, die haar aanvraag deed na
10 september 2014, alleen nog in aanmerking kan komen voor een recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
7. De rechtbank stelt vast dat de Wajong geen regels van overgangsrecht bevat voor de vraag of het criterium “volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid” in gevallen als het onderhavige dient te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 2:4 van de Wajong of het bepaalde in artikel 2:4 van de Wet Wajong, zoals die wet luidde tot 1 januari 2015. Ook in de bij de Wajong behorende parlementaire geschiedenis wordt op dit onderdeel niet gesproken over overgangsrecht.
8. Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2005:AT4358) omtrent de zogeheten temporele werking van wetgeving, waarin de rechten en verplichtingen van een belanghebbende centraal staan, moeten, wanneer - zoals hier - bij de verandering van wetgeving geen specifiek overgangsrecht is gegeven, de rechten en verplichtingen van een belanghebbende inhoudelijk worden beoordeeld naar de wetgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop de rechten en verplichtingen betrekking hebben. Dit betekent dat wanneer een vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving gelegen datum of tijdvak (opnieuw) wordt beoordeeld, daarbij de oude bepalingen inzake rechten en verplichtingen van een belanghebbende in beginsel van toepassing blijven. De vraag of eiseres in aanmerking komt voor een recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong, dient daarom te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 2:4 van de Wet Wajong, zoals dat luidde tot 1 januari 2015. 9. Artikel 2:4, eerste lid van de Wet Wajong, zoals dat artikel luidde tot 1 januari 2015 en voor zover hier van belang, bepaalt dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen. In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Ingevolge het derde lid wordt onder een medisch stabiele of verslechterende situatie mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
10. De rechtbank dient gelet op hetgeen hiervoor is overwogen aldus allereerst te beoordelen of eiseres meer dan 20% van het maatmaninkomen kan verdienen. Uit het verrichte verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoek volgt dat dit volgens verweerder het geval is: het maatmaninkomen bedraagt € 9,87 en de theoretische verdiencapaciteit € 11,94. Daarom dient de rechtbank, gelet op de beroepsgronden, te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de aan haar voorgehouden functies te verrichten.
11. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek, dossieronderzoek en informatie van de behandelend sector. Daarnaast is de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig geweest bij de hoorzitting. De rechtbank is van oordeel dat het medische onderzoek aldus zorgvuldig is verricht. Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, geeft geen reden aan het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De klachten van eiseres waren bekend en zijn bij het onderzoek betrokken. Daarnaast is rekening gehouden met de medische informatie. De informatie van de reumatoloog is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 28 september 2015 meegewogen. In de aanvullende rapportage van 7 december 2015 wordt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorts inzichtelijk gemotiveerd dat eiseres Plaquenil in elk geval niet gebruikte ten tijde van het primaire besluit of de hoorzitting – en dus niet vóór 1 januari 2015 – zodat hieruit niet volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres.
12. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiseres overschrijdt, zodat deze functies voor eiseres geschikt zijn.
13. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verwerven, wordt zij geacht om meer dan 80% van het maatmanloon te kunnen verdienen. Van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 2:4 van de Wet Wajong, zoals dat luidde tot 1 januari 2015, is daarom geen sprake. Eiseres kan dan ook geen recht op arbeidsondersteuning en inkomensondersteuning doen gelden op grond van hoofdstuk 2 van de Wet Wajong.
14. Uit hetgeen is geoordeeld in de rechtsoverwegingen 5 en 6 volgt echter dat vervolgens beoordeeld dient te worden of eiseres in aanmerking komt voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze beoordeling weliswaar bij het primaire besluit heeft verricht, maar, na wijziging van de grondslag, niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft in zoverre niet volledig op de aanvraag beslist.
15. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal vervolgens bezien of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
16. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 1a en de daarop berustende bepalingen de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Op grond van artikel 1a:2, eerste lid, van de Wajong heeft de jonggehandicapte recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk, tenzij op hem een uitsluitingsgrond, als bedoeld in artikel 1a:6, eerste lid, van toepassing is.
17. In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is voorts bepaald dat de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
18. De rechtbank is, gelet op het verzekeringsgeneeskundig en het arbeidsdeskundig onderzoek zoals weergegeven onder rechtsoverweging 2.4. en 2.5., van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat eiseres beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie in hiervoor bedoelde zin. Eiseres voldoet dan ook niet aan de voorwaarden voor toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong.
19. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).