In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, betreft het een kort geding over de beëindiging van huurovereenkomsten en de ontruiming van een voormalig schoolgebouw. De eisers, bestaande uit drie partijen, hebben een verbod tot ontruiming van het gehuurde en toegang tot het gehuurde gevorderd, terwijl de gedaagden, waaronder de nieuwe eigenaar van het gebouw, de Stichting WAQF en de voormalige eigenaar, de ontruiming van de ruimtes vorderen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eisers, als onderhuurders, geen recht of titel meer hebben om in de bedrijfsruimte te verblijven, aangezien de hoofdhuurovereenkomst tussen de hoofdhuurder en de eigenaar is beëindigd. Echter, de voorzieningenrechter heeft besloten dat de ontruiming niet eerder dan 1 november 2016 mag plaatsvinden, om de eisers de tijd te geven hun activiteiten op een ordentelijke wijze over te hevelen naar een andere locatie. De rechter heeft ook geoordeeld dat de gedaagden niet eerder mogen ontruimen, omdat zij op de hoogte waren van de aanwezigheid van onderhuurders bij de aankoop van het pand. De vorderingen van de eisers tot schadevergoeding zijn afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij de eisers als in het ongelijk gestelde partij zijn veroordeeld in de kosten van de gedaagde partij.