ECLI:NL:RBROT:2016:5957

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
1 augustus 2016
Zaaknummer
C/10/505753 / KG ZA 16-791
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van huurovereenkomsten en ontruiming van een voormalig schoolgebouw in Rotterdam

In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, betreft het een kort geding over de beëindiging van huurovereenkomsten en de ontruiming van een voormalig schoolgebouw. De eisers, bestaande uit drie partijen, hebben een verbod tot ontruiming van het gehuurde en toegang tot het gehuurde gevorderd, terwijl de gedaagden, waaronder de nieuwe eigenaar van het gebouw, de Stichting WAQF en de voormalige eigenaar, de ontruiming van de ruimtes vorderen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eisers, als onderhuurders, geen recht of titel meer hebben om in de bedrijfsruimte te verblijven, aangezien de hoofdhuurovereenkomst tussen de hoofdhuurder en de eigenaar is beëindigd. Echter, de voorzieningenrechter heeft besloten dat de ontruiming niet eerder dan 1 november 2016 mag plaatsvinden, om de eisers de tijd te geven hun activiteiten op een ordentelijke wijze over te hevelen naar een andere locatie. De rechter heeft ook geoordeeld dat de gedaagden niet eerder mogen ontruimen, omdat zij op de hoogte waren van de aanwezigheid van onderhuurders bij de aankoop van het pand. De vorderingen van de eisers tot schadevergoeding zijn afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij de eisers als in het ongelijk gestelde partij zijn veroordeeld in de kosten van de gedaagde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/505753 / KG ZA 16-791
Vonnis in kort geding van 28 juli 2016
in de zaak van

1.[eiser1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser2],
wonende te [woonplaats] ,
3. het kerkgenootschap
[eiser3] ,
gevestigd de Rijswijk,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. N.J. Glen-Boedhram,
tegen
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
[gedaagde1],
gevestigd te Heidelberg, Duitsland,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.J. Beekman,
2. de stichting
STICHTING WAQF,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.J. Beekman,
3.
[gedaagde3],
wonende te [woonplaats2] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat mr. M.J. Beekman,
4. de stichting
[gedaagde4],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M.M. Arts.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagden genoemd worden. Afzonderlijk zullen partijen [eiser1] , [eiser2] , [eiser3] , [gedaagde1] , Stichting WAQF, [gedaagde3] en [gedaagde4] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de eis in reconventie van [gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3]
  • de mondelinge behandeling de dato 26 juli 2016
  • de pleitnota van eisers
  • de pleitnota van [gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3]
  • de pleitnota van [gedaagde4] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde3] was eigenaar van een bedrijfsruimte (een voormalig, leegstaand schoolgebouw) gelegen aan de adressen [adressen] .
2.2.
[gedaagde3] heeft in het jaar 2015 een huur-/ koopovereenkomst gesloten met [gedaagde4] . Het was de bedoeling dat [gedaagde4] de bedrijfsruimte in eigendom zou verwerven en dat zij daarop vooruitlopend de bedrijfsruimte alvast zou huren van [gedaagde3] (waarbij de eerste drie maanden geen huurpenningen verschuldigd waren).
2.3.
[gedaagde4] heeft de bedrijfsruimte onderverhuurd aan meerdere onderhuurders, waaronder eisers. [eiser1] heeft in het door haar gehuurde deel een bedrijf in bruiloftsplanning, catering, decoratie en zaalverhuur. [eiser2] is voorganger van het kerkgenootschap [eiser3] , dat diensten houdt in het door [eiser2] en/ of [eiser3] gehuurde deel. [eiser2] heeft aldaar tevens een bedrijf in fotografie en productie van films.
2.4.
[gedaagde4] kon de financiering voor aanschaf van de bedrijfsruimte niet rond krijgen en zij betaalde ook geen huurpenningen aan [gedaagde3] . Daarop heeft [gedaagde3] een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter van de Rotterdam tegen [gedaagde4] en de onderhuurders, met als vordering ontruiming van het gehuurde (kenmerk C/10/498395 KG ZA 16/350). In die procedure heeft de zitting plaatsgevonden op woensdag 20 april 2016. Vervolgens is de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van schikkingsonderhandelingen. Vervolgens is de zaak ingetrokken.
2.5.
[gedaagde1] heeft de bedrijfsruimte gekocht van [gedaagde3] . [gedaagde1] is door levering op 9 juni 2016 eigenaar geworden van de bedrijfsruimte.
2.6.
Een deel van de onderhuurders heeft inmiddels de bedrijfsruimte verlaten. Eisers verblijven nog in de bedrijfsruimte.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
Eisers vorderen in conventie, samengevat:
- een verbod tot ontruiming van het gehuurde en een gebod om eisers toegang tot het gehuurde te verschaffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
- een verklaring voor recht dat eisers gerechtigd zijn tot gebruik van het gehuurde tot in ieder geval november 2016,
- hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van een schadevergoeding van
€ 40.000,- aan eisers,
- veroordeling van [gedaagde4] tot betaling van een bedrag van € 25.000,- aan [eiser1] en van € 8.000,- aan [eiser2] ,
- hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
Eisers stellen daartoe het volgende.
3.2.
[gedaagde3] heeft in de door hem aanhangig gemaakte kort gedingprocedure ter zitting verklaard dat hij het bedrijfsgebouw inmiddels had verkocht en [gedaagde3] heeft toen expliciet de toezegging gedaan dat na verkoop van het bedrijfsgebouw de onderverhuur-overeenkomsten gerespecteerd zouden worden. [gedaagde3] dient deze toezegging gestand te doen. Eisers hebben nog boekingen staan voor activiteiten in de bedrijfsruimte tot eind oktober 2016, zodat zij in ieder geval tot die tijd gebruik willen blijven maken van het gehuurde. Gedaagden zijn schadeplichtig. Eisers verlangen een voorschot van € 40.000,- op schadevergoeding. [eiser1] heeft een bedrag van € 25.000,- in het pand geïnvesteerd. Op grond van artikel 17.6 van haar huurovereenkomst dient [gedaagde4] haar dit bedrag te vergoeden. Voor [eiser3] geldt mutatis mutandis hetzelfde, met een investering van
€ 8.000,-.
3.3.
Gedaagden voeren verweer in conventie.
3.4.
De gedaagden [gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3] vorderen in reconventie, samengevat:
- hoofdelijke veroordeling van verweerders in reconventie om de bedrijfsruimte te ontruimen,
- op straffe van verbeurte van een dwangsom,
- met machtiging om zo nodig de ontruiming zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van politie en justitie,
- te bepalen dat het vonnis tot een jaar na de datum daarvan ten uitvoerbaar kan worden gelegd tegen een ieder die zich in de bedrijfsruimte bevindt ten tijde van de ontruiming,
- veroordeling van verweerders in reconventie in de proceskosten.
[gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3] stellen daartoe het volgende.
3.5.
[gedaagde3] is op grond van de gesloten koopovereenkomst gehouden de bedrijfsruimte leeg en ontruimd op te leveren. In de kort gedingprocedure waarin [gedaagde3] als eiser optrad is overeengekomen dat [gedaagde3] zich zou inspannen voor de totstandkoming van nieuwe huurovereenkomsten tussen de koper en de onderhuurders, maar een resultaat is niet toegezegd. Ook is overeengekomen dat de onderhuurders per 1 juni 2016 vrijwillig zouden vertrekken indien die nieuwe huurovereenkomsten niet tot stand komen. De onderhuurders hebben zich echter misdragen, en ernstige schade toegebracht aan de bedrijfsruimte. Daarom is de koper niet meer bereid met hen een huurovereenkomst te sluiten. De meeste huurders zijn in juni of begin juli alsnog vrijwillig vertrokken. Verweerders in reconventie verblijven zonder recht of titel in de bedrijfsruimte. [gedaagde1] beroept zich op haar eigendomsrecht.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de stellingen van eisers, althans in ieder geval voor wat betreft hun vordering om (voorlopig) ongestoord gebruik te kunnen maken van de door hen gehuurde delen van de bedrijfsruimte, gelet op de commerciële en/ of religieuze belangen van eisers zoals deze verderop in dit vonnis aan de orde zullen komen. De voorzieningenrechter acht bovendien de dreiging van eigenrichting reëel. Het is voldoende aannemelijk geworden dat één of meerdere gedaagden het recht in eigen hand hebben willen nemen door, zonder over een executoriale titel te beschikken en zelfs zonder de bereidheid om de uitkomst af te wachten van de onderhavige, door eisers aanhangig gemaakte procedure, over te gaan tot ontruiming. De voorzieningenrechter twijfelt niet aan de juistheid van de verklaring van eisers dat op 18 juli 2016 - toen was de dagvaarding in de onderhavige procedure al uitgebracht - gepoogd is om met behulp van een verhuiswagen de door eisers gehuurde ruimtes te ontruimen. [gedaagde3] heeft ter zitting verklaard dat het geen verhuiswagen was, maar een wagen om vuilnis af te voeren. Dit komt echter niet aannemelijk voor, gelet op de onweersproken stelling van eisers dat de politie eraan te pas moest komen om de ontruiming te voorkomen. Het verschijnen van de politie past wél in het beeld dat een - illegale - ontruiming was voorgenomen, maar niet in het beeld dat er vuilnis afgevoerd moet worden. De advocaat van [gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3] heeft desgevraagd ter zitting erkend dat een ontruiming niet geoorloofd is zonder executoriale titel. De voorzieningenrechter acht voorts aannemelijk dat eisers thans slechts nog toegang hebben tot de door hen gehuurde ruimtes via een achterdeur, omdat de sloten van de voordeur zijn vervangen. Dit is zowel voor een kerkgenootschap als voor een bedrijf dat gasten ontvangt voor een bruiloftsfeest, weinig representatief.
4.2.
Over de rechtspositie van eisers wordt als volgt geoordeeld. Eisers hebben niet zonder recht of titel verbleven in de door hen gehuurde ruimtes. [gedaagde4] was immers tegenover [gedaagde3] contractueel bevoegd was om de bedrijfsruimte te onderverhuren. In eerste instantie hebben [gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3] betwist dat [gedaagde4] dit contractuele recht had, maar ter zitting hebben zij alsnog erkend dat [gedaagde4] mocht onderverhuren.
4.3.
De rechtspositie van eisers als onderhuurders is echter inmiddels ten einde gekomen, op grond van het volgende.
4.4.
Eisers huurden van [gedaagde4] en [gedaagde4] huurde van [gedaagde3] . Volgens [gedaagde4] is haar huurovereenkomst met [gedaagde3] ten einde gekomen per 1 mei 2016. Eisers hebben dit ter zitting betwist. Volgens eisers was [gedaagde4] eind mei 2016 nog bezig met verhuizen. De voorzieningenrechter acht het exacte tijdstip van beëindiging van de desbetreffende huurovereenkomst niet van belang. In ieder geval is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde4] inmiddels geen huurder meer is. Zijdens [gedaagde3] is dit (ter zitting) bevestigd. Eisers konden ter zitting ook niet (goed) aangeven waarom zij zouden mogen menen dat deze huurovereenkomst nog immer voort zou duren. In feite hebben eisers inmiddels erkend dat [gedaagde4] is vertrokken (en niet meer huurt), gelet op hun na te melden intrekking van de vordering tot een verbod op ontruiming voor zover gericht tegen [gedaagde4] . Eisers erkennen daarmee dat [gedaagde4] geen zeggenschap meer heeft, noch wil hebben, over de bedrijfsruimte.
4.5.
Het gevolg van de beëindiging van de hoofdhuurovereenkomst tussen [gedaagde3] en [gedaagde4] betekent dat ook de onderhuurovereenkomsten inmiddels ten einde zijn gekomen. Eisers, als onderhuurders van de onderhavige delen van de bedrijfsruimte, hebben een verblijfsrecht dat afhankelijk is van het verblijfsrecht van [gedaagde4] , welk verblijfsrecht, zoals gezegd, inmiddels ten einde is gekomen. Eisers verblijven derhalve inmiddels zonder recht of titel in de bedrijfsruimte. Eisers zullen dan ook op enig moment hun huurruimtes dienen te ontruimen.
4.6.
De voorzieningenrechter acht geboden om in het kader van een belangenafweging aan eisers enig respijt te geven alvorens zij hun bedrijfsruimte dienen te ontruimen. De voorzieningenrechter zal deze datum op 1 november 2016 stellen. De voorzieningenrechter begrijpt uit de stellingen en vorderingen van eisers dat zij op die wijze beter in staat zullen zijn om hun activiteiten op een ordentelijke wijze over te hevelen naar een andere locatie.
4.7.
Ontruiming op een eerder tijdstip komt naar voorlopig oordeel in strijd met de zorgvuldigheid die tegenover eisers betaamt. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat eisers, als onderhuurders, feitelijk niet voorzien zullen hebben dat [gedaagde4] , en dit dan al spoedig na het sluiten van de onderhuurovereenkomsten, haar contractuele verplichtingen als onderverhuurder zou schenden. Het ligt in de rede dat eisers meenden dat zij hun bedrijfs- en/ of religieuze activiteiten voor een geruime periode zouden gaan kunnen uitvoeren vanuit de door hen gehuurde ruimtes. Ook acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat eisers de nodige investeringen zullen hebben gedaan om de door hen gehuurde ruimtes op te knappen. Het gaat hier om een oud schoolgebouw dat al geruime tijd leeg stond en dan zal de staat van de bedrijfsruimte niet optimaal zijn geweest. Ook is aannemelijk dat [eiser1] de nodige bruiloftsfeesten heeft geboekt in de door haar gehuurde ruimte, waaronder een bruiloftsfeest op de datum zaterdag 30 juli 2016 (4 dagen na de zitting in de onderhavige procedure). Het belang van [eiser1] en haar bruiloftsgasten om een gepland bruiloftsfeest niet op het allerlaatste moment te hoeven verplaatsen, zoal logistiek mogelijk, weegt in relevante mate mee. Ook de (overige) commerciële en/ of religieuze belangen van eisers komen relevant gewicht toe.
4.8.
Het belang van [gedaagde1] , als huidig eigenaar, is onvoldoende zwaarwegend om ontruiming toe te staan eerder dan per 1 november 2016. [gedaagde1] wist, althans behoorde te weten, dat zij een bedrijfsruimte kocht waarin zich nog (ex-) onderhuurders bevonden. [gedaagde1] zou bij een eenvoudige inspectie van de bedrijfsruimte voorafgaand aan de koop al hebben kunnen waarnemen dat er onderhuurders in zaten. Heeft zij deze inspectie niet verricht, dan komt dat voor haar risico. Het is overigens niet aannemelijk dat [gedaagde1] dit niet wist, gelet op de goede band die zij met verkoper [gedaagde3] kennelijk heeft. [gedaagde3] verleent ook thans nog hand- en spandiensten aan [gedaagde1] , zoals verderop in dit vonnis zal blijken.
4.9.
[gedaagde1] maakt aan “de onderhuurders” het verwijt schade te hebben toegebracht aan het gebouw. De waterleiding is tot tweemaal toe (kort achter elkaar, op 28 mei 2016 en op 1 juni 2016) open gezet in het bedrijfsgebouw, met forse wateroverlast (en schade) als gevolg. Nergens blijkt echter uit dat eisers hiervan de daders zijn. De verklaring van [eiser2] dat hij juist degene is geweest die heeft gewaarschuwd voor de wateroverlast en de verklaring van eisers dat zij nog hebben meegeholpen met het opruimen van de wateroverlast wijst daar in ieder geval niet op. In het gebouw zaten nog meer onderhuurders (die zijn inmiddels vertrokken) en die zullen ook niet hebben staan juichen toen zij zich gedwongen zagen het gehuurde te ontruimen. Alleen dit al maakt de kring van potentiële daders veel groter dan die van eisers.
4.10.
[gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3] leggen foto’s over om hun stelling te onderbouwen dat het bedrijfsgebouw (ook overigens) schade heeft opgelopen. Op de foto’s valt echter niets anders waar te nemen dan rondslingerend vuil/ rondslingerende vuilniszakken in de buitenruimte. Wellicht is dit veroorzaakt door meeuwen maar in ieder geval valt niet in te zien waarom dit aan eisers zou mogen worden toegerekend. [gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3] maken nog meer verwijten aan eisers, zoals dat omwonenden geklaagd hebben over geluidsoverlast, maar van geen van der verwijten wordt onderbouwd waarom deze aan eisers toerekenbaar zijn. Aan de verwijten wordt derhalve voorbijgegaan.
4.11.
Voor zover [gedaagde1] het bedrijfsgebouw wil gaan verbouwen, stelt de voorzieningenrechter vast dat [gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3] niet de stelling van eisers hebben weersproken dat de verbouwing evengoed kan aanvangen in de andere vleugels dan de A-vleugel waarin eisers verblijven. In verbouwingsplannen kan derhalve geen grond worden gevonden voor vervroeging van de ontruiming.
4.12.
Beoordeeld moet worden ten behoeve van wie, en tegen wie, het (tijdelijke) verbod tot ontruiming kan worden toegewezen.
4.13.
Eisers hebben de desbetreffende vordering voor zover gericht tegen [gedaagde4] ingetrokken omdat [gedaagde4] geen rol meer speelt in/ met betrekking tot het gebouw.
4.14.
Volgens [gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3] heeft Smit geen aparte huurovereenkomst en is slechts een huurovereenkomst gesloten met [eiser3] . [eiser2] en [eiser3] betwisten dit. Volgens hen is een mondelinge huurovereenkomst gesloten met zowel [eiser2] als [eiser3] . [gedaagde4] heeft niet gesteld dat alleen met [eiser3] een huurovereenkomst is gesloten. Geen van deze partijen is met een verdere onderbouwing van zijn/ haar standpunt gekomen. De voorzieningenrechter zal, bij gebreke van nadere onderbouwing, er voorshands van uit gaan dat de huurovereenkomst is gesloten met zowel [eiser2] als [eiser3] . Dit komt het meest aannemelijk voor, nu [eiser2] aparte activiteiten ontplooit (fotografie/ film productie) naast zijn werk als voorganger in [eiser3] .
4.15.
De vordering is toewijsbaar tegen zowel [gedaagde1] , Stichting WAQF als [gedaagde3] . [gedaagde1] heeft de hoedanigheid van nieuwe eigenaar van het gebouw. [gedaagde3] treedt thans kennelijk op als hulppersoon van, dan wel dienstverlener aan, [gedaagde1] . [gedaagde3] heeft voorafgaand aan de verkoop verkondigd dat Stichting WAQF de nieuwe eigenaar zou worden. Namens Stichting WAQF heeft zich toen een persoon gemeld genaamd Ahmed die toen contact heeft gehad met eisers, althans stellen eisers dit. De voorzieningenrechter acht dit aannemelijk. [gedaagde1] kent Ahmed maar volgens [gedaagde1] is Ahmed niet vertegenwoordigingsbevoegd. De voorzieningenrechter begrijpt uit een en ander dat sprake is van een verwevenheid tussen [gedaagde1] en Stichting WAQF. Voorkomen moet worden dat het op te leggen verbod een wassen neus blijkt omdat Stichting WAQF niet in de veroordeling is betrokken terwijl zij, gelet op deze verwevenheid, kennelijk wel belang heeft bij ontruiming. Tegen [gedaagde3] is de vordering eveneens toewijsbaar. [gedaagde3] heeft zich contractueel verplicht jegens [gedaagde1] tot oplevering in ontruimde staat. Bovendien presenteert [gedaagde3] zich als hulppersoon van/ dienstverlener aan [gedaagde1] , door vervanging van sloten te bewerkstelligen en [gedaagde3] wist ook te melden dat de op 18 juli 2016 verschenen wagen geen verhuiswagen zou zijn. Kennelijk weet [gedaagde3] steeds van de hoed en rand.
4.16.
De vordering is slechts toewijsbaar voor zover deze betrekking heeft op het deel van de bedrijfsruimte dat eisers huurden (waaronder begrepen: het gebruik van de ruimte die nodig is om op binnen te kunnen komen op de wijze die eisers gewoon waren). De toewijzing geeft derhalve geen recht op toegang tot de andere delen van het gebouw, behoudens voor zover dit gebruik dienstig is voor het gebruik van het door eisers gehuurde deel.
4.17.
De in dit verband op te leggen dwangsom zal worden gematigd op na te melden wijze. Bovendien zullen de beslissingen, duidelijkheidshalve, separaat worden genomen ten aanzien van [eiser1] , [eiser2] en [eiser3] . Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat, bijvoorbeeld, [eiser1] geen recht heeft op een dwangsom voor zover slechts aan [eiser3] de toegang tot het gehuurde mocht worden ontzegd en vice versa.
4.18.
De voorzieningenrechter tekent ten ook overvloede nog het volgende aan. Ter zitting bleek dat de elektriciteit in de bedrijfsruimte inmiddels was afgesloten. Indien een eigenaar van een onroerende zaak de nutsvoorzieningen afsluit om daarmee de persoon te dwarsbomen die zonder recht of titel gebruik maakt van deze onroerende zaak, dan kan dit misbruik van recht opleveren. Overigens is hiermee niet gezegd dat gedaagden verantwoordelijk zijn voor de afsluiting. In een diffuse situatie waarin de hoofdhuurder inmiddels is vertrokken maar enige onderhuurders nog niet, valt geenszins uit te sluiten dat de afsluiting een daad is van een nutsbedrijf dat zijn rekeningen/ het verbruik onbetaald ziet.
4.19.
Vordering 2 is declaratoir (een verklaring voor recht). In kort geding kan geen verklaring voor recht worden gegeven. Deze vordering zal worden afgewezen
4.20.
De vorderingen 3 en 4 zijn geldvorderingen. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.21.
De geldvorderingen zijn niet toewijsbaar. Eisers hebben, ook na het uitdrukkelijk gevoerde verweer daaromtrent, niet onderbouwd waarom sprake is van een spoedeisend belang.
Bovendien kan de omvang van de gestelde schade niet of nauwelijks worden vastgesteld in kort geding. Een kort gedingprocedure leent zich niet (goed) voor een uitgebreid debat omtrent vaststelling van de omvang van de gestelde schade, zoals verbouwingskosten, verplaatsingskosten of gederfde winst. Een restitutierisico valt evenmin uit te sluiten, gelet op de mogelijke negatieve gevolgen van de gedwongen verplaatsing van de activiteiten van eisers.
4.22.
Slotsom is dat de ontruimingsvordering deels toewijsbaar is voor zover gericht tegen [gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3] en dat voor het overige de vorderingen zullen worden afgewezen. Als over en weer in het ongelijk gesteld zullen de proceskosten tussen eisers en [gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3] worden gecompenseerd.
4.23.
De vorderingen tegen [gedaagde4] worden geheel afgewezen. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde4] . Deze kosten worden begroot op € 2.745,-, zijnde € 816,- aan salaris advocaat (standaard tarief kort geding volgens de Liquidatietarieven) en € 1.929,- aan griffierecht (tarief geldvordering tot € 100.000,-).
in reconventie
4.24.
De voorzieningenrechter neemt het oordeel in conventie hier over. Dit oordeel houdt in dat niet ontruimd mag worden tot 1 november 2016. Hieruit volgt dat wel ontruimd mag worden vanaf 1 november 2016, nu verweerders in reconventie zonder recht of titel in de bedrijfsruimte verblijven. De voorzieningenrechter zal dienovereenkomstig beslissen, zij het dan alleen ten gunste van [gedaagde1] , als eigenaar wier eigendomsrecht wordt geschonden, en ten gunst van [gedaagde3] , die zich contractueel verplicht heeft om de bedrijfsruimte ontruimd op te leveren.
Niet valt in te zien waarom ook de Stichting WAQF het recht tot ontruiming zou toekomen. Voor zover de vordering door haar is ingesteld zal deze worden afgewezen.
4.25.
De veroordeling tot ontruiming zal niet hoofdelijk zijn, nu verweerders in conventie, die aparte (rechts-) personen zijn, niet voor elkaar hebben in te staan.
4.26.
Een dwangsom is niet nodig, gelet op het - in de beslissing op te nemen - recht om zo nodig de sterke arm in te schakelen om de ontruiming te bewerkstelligen. Niet beslist zal worden dat de voorzieningenrechter een machtiging verleent om de sterke arm in te roepen. Dit is overbodig, nu dit recht van rechtswege is gegeven.
4.27.
De vordering om te bepalen dat het vonnis tot een jaar na de dag van de uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging in het pand bevindt, zal worden afgewezen. De wet biedt deze mogelijkheid slechts jegens hen die nooit een verblijfsrecht in het pand hadden (art. 557a lid 5 Rv.). [eiser1] , [eiser2] en [eiser3] hadden dit recht wel, als onderhuurders.
4.28.
De proceskosten tussen [gedaagde1] en [gedaagde3] enerzijds en [eiser1] , [eiser2] en [eiser3] anderzijds zullen worden gecompenseerd, nu deze partijen over en weer in het ongelijk gesteld worden.
4.29.
Stichting WAQF, wier vordering tot ontruiming zal worden afgewezen, zal als de in het ongelijk stelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van verweerders in reconventie. Deze kosten worden evenwel begroot op nihil.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
verbiedt het [gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3] om de ruimtes die [eiser1] huurde te ontruimen in de periode tot aan 1 november 2016 en veroordeelt [gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3] om [eiser1] in de periode tot aan 1 november 2016 op normale wijze, via de vooringang, toegang te verlenen tot de ruimtes die [eiser1] huurde, door afgifte van de sleutels aan [eiser1] en door verwijdering van het kettingslot op het hek, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag (waarbij heeft te gelden dat de dwangsomveroordeling niet hoofdelijk is, oftewel impliceert een eventuele schending door één der gedaagden niet dat ook de andere gedaagden daarvoor een dwangsom verschuldigd worden);
5.2.
verbiedt het [gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3] om de ruimtes die [eiser3] huurde te ontruimen in de periode tot aan 1 november 2016 en veroordeelt [gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3] om [eiser3] in de periode tot aan 1 november 2016 op normale wijze, via de vooringang, toegang te verlenen tot de ruimtes die [eiser3] huurde, door afgifte van de sleutels aan [eiser3] en door verwijdering van het kettingslot op het hek, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag (waarbij heeft te gelden dat de dwangsomveroordeling niet hoofdelijk is, oftewel impliceert een eventuele schending door één der gedaagden niet dat ook de andere gedaagden daarvoor een dwangsom verschuldigd worden);
5.3.
verbiedt het [gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3] om de ruimtes die [eiser2] huurde te ontruimen in de periode tot aan 1 november 2016 en veroordeelt [gedaagde1] , Stichting WAQF en [gedaagde3] om [eiser2] in de periode tot aan 1 november 2016 op normale wijze, via de vooringang, toegang te verlenen tot de ruimtes die [eiser2] huurde, door afgifte van de sleutels aan [eiser2] en door verwijdering van het kettingslot op het hek, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag (waarbij heeft te gelden dat de dwangsomveroordeling niet hoofdelijk is, oftewel impliceert een eventuele schending door één der gedaagden niet dat ook de andere gedaagden daarvoor een dwangsom verschuldigd worden);
5.4.
veroordeelt eisers hoofdelijk in de proceskosten van [gedaagde4] , tot op heden begroot op € 2.745,-;
5.5.
bepaalt dat voor het overige ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
5.6.
verklaart de beslissing in conventie (zo nodig ambtshalve) voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.8.
veroordeelt [eiser1] jegens [gedaagde1] en [gedaagde3] om binnen een dag na betekening van dit vonnis, maar niet eerder dan per 1 november 2016, het pand aan de [adressen] of gedeelten daarvan, met al het hare en de haren en al diegenen die met haar instemming in de onroerende zaak verblijven of zaken hebben gestald, volledig en behoorlijk te ontruimen en te verlaten onder afgifte van de sleutels en al hetgeen tot de onroerende zaak behoort ter vrije en algehele beschikking van [gedaagde1] en [gedaagde3] te stellen;
5.9.
veroordeelt [eiser3] jegens [gedaagde1] en [gedaagde3] om binnen een dag na betekening van dit vonnis, maar niet eerder dan per 1 november 2016, het pand aan de [adressen] of gedeelten daarvan, met al het zijne en de zijnen en al diegenen die met zijn instemming in de onroerende zaak verblijven of zaken hebben gestald, volledig en behoorlijk te ontruimen en te verlaten onder afgifte van de sleutels en al hetgeen tot de onroerende zaak behoort ter vrije en algehele beschikking van [gedaagde1] en [gedaagde3] te stellen;
5.10.
veroordeelt [eiser2] jegens [gedaagde1] en [gedaagde3] om binnen een dag na betekening van dit vonnis, maar niet eerder dan per 1 november 2016, het pand aan de [adressen] of gedeelten daarvan, met al het zijne en de zijnen en al diegenen die met zijn instemming in de onroerende zaak verblijven of zaken hebben gestald, volledig en behoorlijk te ontruimen en te verlaten onder afgifte van de sleutels en al hetgeen tot de onroerende zaak behoort ter vrije en algehele beschikking van [gedaagde1] en [gedaagde3] te stellen;
5.11.
verstaat dat Stichting El Nour en [gedaagde3] het recht hebben om de ontruiming zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van politie en justitie op kosten van [eiser1] , [eiser2] en [eiser3] indien [eiser1] , [eiser2] en [eiser3] niet vrijwillig en volledig voldoen aan hun veroordelingen;
5.12.
bepaalt, tussen de partijen [eiser1] , [eiser2] en [eiser3] enerzijds en [gedaagde1] en [gedaagde3] anderzijds, dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
5.13.
veroordeelt Stichting WAQF in de proceskosten van [eiser1] , [eiser2] en [eiser3] , tot op heden begroot op nihil;
5.14.
verklaart de beslissingen in reconventie (zo nodig ambtshalve) voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
5.15.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2016. [1]

Voetnoten

1.676/2517