ECLI:NL:RBROT:2016:5915

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
500315 / HA RK 16-316
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 4 mei 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoekster tegen mr. A.P. Hameete, rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek volgde op een zitting van 15 april 2016, waar de rechter een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening had behandeld. De verzoekster was in beroep gegaan tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van haar gemeente, dat haar bezwaar tegen de ongegrondverklaring van haar aanvraag voor woonkostentoeslag had afgewezen. Tijdens de zitting had de rechter met partijen gezocht naar oplossingen voor de korte termijn, wat volgens de verzoekster de schijn van partijdigheid wekte. De verzoekster stelde dat de rechter zich partijdig had opgesteld door het verweerschrift van de gemeente als uitgangspunt te nemen en haar beroepsgronden niet had besproken.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De rechter had zich voldoende voorgelicht geacht op basis van de stukken en had geen aanleiding gezien om verder te bevragen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De aangevoerde omstandigheden door de verzoekster gaven geen zwaarwegende aanwijzingen voor vooringenomenheid. De wraking werd daarom ongegrond verklaard en het verzoek werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 500315 / HA RK 16-316
Beslissing van 4 mei 2016
op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende te [adres],
verzoekster,
strekkende tot wraking van:
mr. A.P. Hameete, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht, team bestuur 2 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 15 april 2016 is door de rechter behandeld het door verzoekster ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, hangende de behandeling van haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] van 11 november 2015 tot ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen besluitvorming inzake de woonkostentoeslag van verzoekster. Die procedure draagt als kenmerk ROT AWB 16/2137 PW R GVZ W2.
Bij brief van 19 april 2016 heeft verzoekster wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hierboven omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoekster, de rechter, alsmede het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 26 april 2016.
Ter zitting van 2 mei 2016, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoekster en de rechter. Zij hebben ieder hun standpunt nader toegelicht.
Behalve van de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer kennis genomen van het aanvullend wrakingsverzoek van verzoekster, gedateerd 28 april 2016.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De wijze waarop vorm is gegeven aan het onderzoek ter zitting van 15 april 2016 heeft de schijn van partijdigheid gewekt.
De rechter heeft zich partijdig opgesteld door het verweerschrift van het college van burgemeester en wethouders als uitgangspunt voor het onderzoek ter zitting te nemen, terwijl de beroepsgronden die de omvang van het geding zouden moeten bepalen geheel onbesproken zijn gebleven. De rechter heeft ter zitting zeer eenzijdig onderzoek verricht. Hem is duidelijk de mening toegedaan dat door verzoekster voor het jaar 2016 opnieuw een aanvraag woonkostentoeslag ingediend moet worden, waarmee de rechter er blijk van geeft het standpunt van verweerder aan te hangen.
De rechter heeft op generlei wijze blijk gegeven bekend te zijn met de inhoud van het beroepschrift van verzoekster. Hij heeft geen vragen gesteld die blijk geven van inhoudelijk onderzoek van de gronden van het beroep. De rechter heeft verzoekster ondervraagd over het standpunt van verweerder, maar aan verweerder geen enkele vraag heeft voorgelegd ten aanzien van de standpunten van verzoekster.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
Het ging op 15 april 2016 om het verzoek om een voorlopige voorziening, hetgeen een spoedeisend belang vereist. De spoed bleek vooral daarin te zijn gelegen dat verzoekster voor 2016 nog geen toeslag ontving, hetgeen haar in financiële problemen kan brengen.
De inzet van de rechter is vooral geweest - ook bij wijze van de nieuwe zaaksbehandeling - met partijen te kijken of niet op eenvoudige wijze alsnog inhoudelijk het recht op woonkostentoeslag voor 2016 zou kunnen worden beoordeeld, anders dan via de weg van de voorlopige voorziening. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door een nu in te dienen aanvraag alsnog te behandelen als ware deze in december 2015 ingediend. Meer dan dat heeft de rechter niet beoogd; de schijn van partijdigheid ten aanzien van het ingediende verzoek om voorziening is zijns inziens daarmee niet gewekt.
Voor wat betreft de inhoud van de zaak heeft de rechter vooraf kennis genomen van de in de stukken door partijen verwoordde standpunten. Hij achtte zich daarmee voldoende voorgelicht en heeft derhalve verweerder om die reden op de zitting niet verder geconfronteerd met het standpunt van verzoekster.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde
van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Het karakter van de procedure ten aanzien van een verzoek tot het treffen van een bestuursrechtelijke voorlopige voorziening kan – mede gelet op de zogenoemde “nieuwe zaaksbehandeling” in de bestuursrechtspraak – met zich brengen dat tijdens de behandeling van het verzoek door de rechter met partijen actief wordt gezocht naar oplossingen voor de korte termijn, ook indien die oplossing ligt buiten het kader van het ter beoordeling voorliggende verzoek en eventuele beroep. Het kan zijn dat verzoekster een dergelijke, wat meer praktische benadering heeft ervaren als het door de rechter voorbijgaan aan haar principiële standpunt - in dit geval dat zij niet gehouden is eind 2015 een nieuwe aanvraag tot toekenning van woonkostentoeslag in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders. De rechter heeft blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 april 2016 evenwel te kennen gegeven dat zijn suggestie om dit alsnog te doen gezien moet worden “los van de zaak” en dat verzoekster op die manier voor twee ankers kan gaan liggen.
De rechter heeft zich voor zover het de inhoudelijke argumenten betrof op basis van de inhoud van de stukken kennelijk voldoende voorgelicht geacht en geen aanleiding gezien verzoekster of het college van burgemeester en wethouders daaromtrent nader te bevragen. Hieruit valt geen aanwijzing voor een gebrek aan onpartijdigheid te ontlenen.
Met de suggestie aan verzoekster voor het jaar 2016 toch een aanvraag woonkostentoeslag te doen is de rechter niet vooruit gelopen op het antwoord op de vraag of er wel of niet opnieuw een dergelijke aanvraag moet worden ingediend en evenmin op het door hem in de voorlopige voorzieningenprocedure – en eventueel in de bodemzaak – te geven eindoordeel.
3.5
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. A.P. Hameete.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.J.M. van der Kaaij, voorzitter, mr. J.H. de Wildt en mr. L.C. van Walree, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2016 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoekster
- mr. A.P. Hameete
- het college van B & W van de gemeente [naam gemeente]