ECLI:NL:RBROT:2016:5912

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
497378 / HA RK 16-184
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2016 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen kantonrechter mr. L.J. van Die. Het wrakingsverzoek was gegrond op de inhoud van een tussenvonnis van 26 februari 2016, waarin de kantonrechter verzoeker een bewijsopdracht had gegeven. Verzoeker stelde dat de kantonrechter vooringenomen was en dat deze zich had gebaseerd op niet bewezen stellingen van de tegenpartij, de besloten vennootschap [naam vennootschap]. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 31 maart 2016 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij zijn echtgenote als gemachtigde optrad. De kantonrechter heeft zijn standpunt ter zitting nader toegelicht en betwist dat er sprake was van vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft overwogen dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de kantonrechter niet zo onbegrijpelijk was dat deze alleen door vooringenomenheid verklaard kon worden. Er was geen bewijs dat de kantonrechter al een oordeel had gevormd over de uitkomst van de bewijslevering. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker voldoende gelegenheid had om te reageren op de beslissing van de kantonrechter en dat er geen reden was om aan de onpartijdigheid van de kantonrechter te twijfelen. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 497378 / HA RK 16-184
Beslissing van 21 april 2016
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. L.J. van Die, kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team kanton 1 (hierna: de kantonrechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij exploot van dagvaarding van 7 april 2015 heeft verzoeker de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam vennootschap] (hierna: [naam vennootschap]) gedagvaard om te verschijnen op de openbare terechtzitting van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2015. [naam vennootschap] heeft op 24 juni 2015 een conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie genomen. Bij tussenvonnis van 6 juli 2015 is een comparitie van partijen bepaald. Op 11 november 2015 heeft verzoeker een akte vermeerdering van eis in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie genomen.
De comparitie van partijen heeft op 24 november 2015 plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal ter zitting is opgemaakt. De kantonrechter heeft op 26 februari 2016 een tussenvonnis gewezen en verzoeker een bewijsopdracht gegeven. Deze luidt dat verzoeker moet bewijzen dat hij [naam vennootschap] schriftelijk dan wel per e-mail versie 5 van de concept arbeidsovereenkomst ter hand heeft gesteld dan wel heeft verstuurd en dat hij deze versie met [naam vennootschap] inhoudelijk heeft besproken in die zin dat inhoudelijk overeenstemming is bereikt over de afwijkingen van versie 4 ten opzichte van de uiteindelijk getekende versie 6 en dat deze aanpassingen zijn overeengekomen voordat verzoeker versie 6 van de concept arbeidsovereenkomst heeft opgesteld en door [naam vennootschap] heeft laten tekenen.
Bij brief van 10 maart 2016, met producties, heeft verzoeker een wrakingsverzoek tegen de kantonrechter in de procedure met zaaknummer 4048067 CV EXPL 15-16342 ingediend.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het dossier met zaaknummer 4048067 CV EXPL 15-16342.
Verzoeker alsmede de kantonrechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek wordt behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De kantonrechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Ter zitting van 31 maart 2016, waar het wrakingsverzoek is behandeld zijn verzoeker, zijn echtgenote mevrouw [naam echtgenote], en de kantonrechter verschenen. De kantonrechter heeft zijn standpunt ter zitting nader toegelicht. De echtgenote is met instemming van de wrakingskamer ter zitting als gemachtigde van verzoeker opgetreden. Zij heeft aan de hand van de overgelegde pleitnota het standpunt van verzoeker toegelicht. De rechter heeft daarop gereageerd.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter zitting heeft verzoeker uitdrukkelijk aangegeven dat het wrakingsverzoek alleen gericht is tegen de kantonrechter en niet tegen de rechters die eerder betrokken waren in andere procedures tussen verzoeker en [naam vennootschap]. De op die procedures betrekking hebbende stukken zijn alleen overgelegd ter informatie. Ook heeft verzoeker verklaard dat het verzoek tot wraking alleen ziet op het tussenvonnis van 26 februari 2016. Er is geen zelfstandig verzoek tot wraking naar aanleiding van de gehouden comparitie van partijen op
24 november 2015 of het daarvan opgemaakte proces-verbaal.
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker – overeenkomstig het voorgaande en verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
De kantonrechter gaat in het tussenvonnis volledig voorbij aan het feit dat verzoeker zich op een door een gerechtsdeurwaarder getekende arbeidsovereenkomst (een authentieke akte) beroept en draait de bewijslast om. De kantonrechter heeft zonder enige onderbouwing bepaald dat [naam vennootschap] verschoonbaar gedwaald heeft bij zowel de opstelling als de ondertekening van de arbeidsovereenkomst. De bewijslast is door de kantonrechter niet alleen omgedraaid doch ook verzwaard en zodanig dat de uitkomst van de bewijsopdracht niets zal veranderen aan de uiteindelijke uitspraak van de kantonrechter. Verzoeker heeft nooit gesteld dat hij op 16 januari een e-mail met versie 5 heeft verzonden; hij heeft de oorspronkelijke mail ook nooit in het geding gebracht. Verzoeker moet nu bewijzen dat de mail met versie 5 door de ander is ontvangen en besproken. Dat is niet alleen onmogelijk, maar ook onzinnig.
Uit de uitspraak van de kantonrechter van 26 februari 2016 kan overduidelijk de partijdigheid en vooringenomenheid van de kantonrechter opgemaakt worden:
- de kantonrechter heeft zich voor het grootste gedeelte in zijn beoordeling gebaseerd op niet bewezen stellingen van [naam vennootschap] (stemmingmakerij);
- de kantonrechter heeft voor het overige gedeelte in zijn beoordeling feiten aangehaald en uitgelegd zodat deze ten voordele van [naam vennootschap] spreken;
- de kantonrechter heeft alle e-mails en de feiten welke voor verzoeker spreken achterwege gelaten;
- in de gehele beoordeling staat geen enkel punt/feit welke voor verzoeker spreekt;
- de kantonrechter heeft in feite een eigen (nieuw) verweer ten behoeve van [naam vennootschap] opgesteld in plaats van een vonnis gebaseerd op alle feiten;
- de kantonrechter heeft moedwillig e-mails en feiten achterwege gelaten waaruit duidelijk opgemaakt kan worden dat [naam vennootschap] de getekende arbeidsovereenkomst heeft opgesteld;
- de kantonrechter vermeldt niet dat [naam vennootschap] over meerdere zaken gelogen heeft en dit aangetoond is.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daartoe heeft de kantonrechter – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Allereerst betreurt de kantonrechter dat verzoeker hem kennelijk vooringenomen vindt. De kantonrechter heeft geen reden om vooringenomen te zijn. De kantonrechter zal niet inhoudelijk ingaan op hetgeen in het tussenvonnis van 26 februari 2016 staat omdat dit beslissingen zijn die aan de kantonrechter voorbehouden zijn. Indien verzoeker het niet met de inhoud van dat vonnis eens is, dan dient dat in hoger beroep door het Hof te worden beoordeeld. Dit kan niet door de wrakingskamer worden beoordeeld.
Tijdens de comparitie van partijen is de kantonrechter kritisch geweest. Hij heeft verzoeker kritisch ondervraagd en toegesproken, maar dat gold ook voor de wederpartij. Daar was aanleiding voor, gezien de vorige procedures tussen partijen. Er speelde wel het een en ander tussen partijen. De kantonrechter moet die vrijheid op de zitting hebben, hetgeen geen grond voor wraking oplevert.
Deze zaak tussen verzoeker en [naam vennootschap] is een lastige zaak. Het was moeilijk om de feiten op een rij te krijgen. De kantonrechter heeft alle e-mails in ogenschouw genomen. De zaak is nog niet tot een einde gekomen. Er zijn voldoende mogelijkheden om de bewijsopdracht na te komen. Een bewijsopdracht kan soms tot verrassende inzichten leiden waarvoor de kantonrechter open staat. De gemachtigde van verzoeker heeft nog de mogelijkheid zich uit te laten over hetgeen in het tussenvonnis opgenomen is, ook als de kantonrechter daarin mogelijk een fout heeft gemaakt. Er is nog geen eindvonnis gewezen. Er is geen reden voor wraking.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door een verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van een rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
3.3
Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing of de motivering daarvan zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Het wrakingsverzoek is gegrond op de inhoud van het tussenvonnis van 26 februari 2016. De kantonrechter heeft in dat tussenvonnis een bewijsopdracht aan verzoeker gegeven. Naar het oordeel van de wrakingskamer is die beslissing van de kantonrechter en de motivering daarvan niet zo zeer onbegrijpelijk dat daarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven, dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
Niet is gebleken dat de kantonrechter bij het nemen van die beslissing reeds een oordeel heeft gevormd over de uitkomst van de te leveren bewijslevering. Met de gegeven bewijsopdracht biedt de kantonrechter verzoeker onder meer de gelegenheid om te bewijzen dat hetgeen de kantonrechter daaraan voorafgaand (in het tussenvonnis onder 4.3 en 4.4) heeft overwogen, anders is, of anders moet worden geïnterpreteerd. Aangezien er nog geen eindvonnis is gewezen, heeft ook (de gemachtigde van) verzoeker nog voldoende gelegenheid om te reageren op hetgeen de kantonrechter in zijn tussenbeslissing heeft overwogen en beslist, ook hetgeen verzoeker thans heeft opgemerkt over de zijns inziens onmogelijkheid of onzinnigheid van de bewijsopdracht.
Dat de kantonrechter niet meer openstaat voor een andere kijk op de procedure en reeds een definitief eindoordeel heeft gevormd is niet gebleken.
3.5
De slotsom luidt dat het verzoek ongegrond is en moet worden afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mr. L.J. van Die.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C. Santema, voorzitter, mr. I.K. Rapmund en
mr. L.C. van Walree, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2016 in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-