ECLI:NL:RBROT:2016:5883

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
493162 / HA RK 16-33
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure met getuigenverhoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2016 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.J.F. Gonesh. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. L.J. van Die, die als rechter optrad in een civiele procedure waarin de verzoeker als eiser optrad tegen twee gedaagden. De wraking werd aangevraagd na een getuigenverhoor op 14 januari 2016, waarbij de rechter de verzoeker niet toestond zelf vragen te stellen aan de getuige, maar dit enkel via zijn gemachtigde mocht doen. De verzoeker voelde zich hierdoor benadeeld en had de indruk dat de rechter vooringenomen was.

De rechtbank overwoog dat wraking een middel is om de onpartijdigheid van de rechter te waarborgen. De rechter moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor een vooringenomenheid van de rechter. De beslissing van de rechter om de verzoeker niet zelf vragen te laten stellen, werd als niet onbegrijpelijk beschouwd, gezien de context van de zaak en de spanningen in de familierelatie tussen de partijen.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en afgewezen, waarbij de rechtbank benadrukte dat de procedure niet belemmerd was en dat de verzoeker zijn vragen via zijn gemachtigde mocht stellen. De beslissing werd uitgesproken door de voorzitter en twee andere rechters in een openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 493162 / HA RK 16-33
Beslissing van 5 februari 2016
op het verzoek van
[naam verzoeker],
in zijn hoedanigheid van advocaat kantoorhoudende te [plaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. A.J.F. Gonesh, advocaat te ‘s-Gravenhage,
strekkende tot wraking van:
mr. L.J. van Die, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team kanton 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 14 januari 2016 heeft de rechter een aanvang gemaakt met het horen van mevrouw [naam getuige] als getuige in de zaak van verzoeker als eiser tegen [naam gedaagde 1] B.V. en [naam gedaagde 2] als gedaagden, welke procedure als kenmerk heeft: 3973179 \ CV EXPL 15-12571.
Bij gelegenheid van dat getuigenverhoor heeft de gemachtigde van verzoeker wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevinden:
- het proces-verbaal van het hiervoor omschreven getuigenverhoor en
- het proces-verbaal van de wraking.
Verzoeker, zijn gemachtigde, de rechter, alsmede de gemachtigde van de gedaagden voornoemd zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Ter zitting van 29 januari 2016, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, zijn gemachtigde en de rechter. Zij hebben ieder hun standpunt (nader) toegelicht; de gemachtigde van verzoeker mede aan de hand van pleitaantekeningen.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Nadat de rechter ter zitting van 14 januari 2016 de getuige vragen had gesteld, is de gemachtigde van verzoeker door de rechter in de gelegenheid gesteld de getuige vragen te stellen. In antwoord op de vragen gaf de getuige onder meer als – voor verzoeker en zijn gemachtigde verrassend – antwoord dat zij nooit bij gedaagden had gewerkt. Nadat de gemachtigde de getuige vijf vragen had gesteld, heeft de rechter laten weten dat de vragen van de gemachtigde nergens toe zouden leiden.
2.1.2
Vervolgens heeft verzoeker gevraagd of hij aanvullende vragen mocht stellen, omdat hij als direct betrokkene meer dan zijn gemachtigde de details van de zaak paraat heeft om de getuige verder te bevragen. In artikel 179, lid 2 Rv is mede aan procespartijen zelf het recht gegeven om aan getuigen vragen te stellen. De rechter heeft dat verzoek afgewezen met de mededeling dat de gemachtigde de vragen moet stellen, eventueel op aangeven van verzoeker. Verzoeker heeft de rechter nog gevraagd waarom hij niet zelf vragen mocht stellen. De rechter heeft geweigerd daarop te antwoorden. Door deze omstandigheden is bij verzoeker de indruk ontstaan dat de rechter vooringenomen is.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
In de onderhavige procedure meent verzoeker een vordering te hebben op zijn volle neef, die verweer voert. De advocaat van de gedaagde heeft in zijn verweer gesteld dat dit de vijfde of zesde procedure tussen partijen betreft en verzoeker bezig is hem kapot te procederen. In die familierelatie zijn er dus kennelijk grote spanningen.
2.2.2
Op 14 januari 2016 was het getuigenverhoor gepland, waar de echtgenote van gedaagde, de neef, als getuige zal worden gehoord. Dat is een bijzondere situatie vanwege de familierelatie. Tegen die achtergrond is het de taak van de rechter het getuigenverhoor netjes te laten verlopen. Nadat de rechter de getuige vragen had gesteld en de getuige die vragen had beantwoord, is de gemachtigde gelegenheid gegeven de getuige vragen stellen. Dat bleken vrij algemene vragen, waarop de rechter de gemachtigde heeft gevraagd wat concreter te worden, gelet op de bewijsopdracht. Daarbij is niet gezegd: “Als het zo gaat, leidt het nergens toe.” Daarop nam verzoeker het woord en ging de getuige vragen stellen. Toen heeft de rechter gezegd dat hij dat geen goed idee vindt en dat vragen via de gemachtigde gesteld kunnen worden. Dat is zo gedaan, omdat verzoeker naar inschatting van de rechter, gelet op zijn felheid en persoonlijkheid, de getuige zou kunnen beïnvloeden in die zin, dat de getuige niet meer vrij zou zijn te verklaren. Wellicht, aldus de rechter, is daarin te streng opgetreden, maar deze aanpak kwam onder de gegeven omstandigheden wel verstandig voor. Er is geen toelichting gegeven op de beslissing dat verzoeker niet zelf vragen mocht stellen.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5
Wat betreft de eerste wrakingsgrond is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de rechter tijdens of nadat de gemachtigde van verzoeker vragen had gesteld aan de getuige, heeft meegedeeld dat de vragen nergens toe leidden. De rechter heeft de gemachtigde verzocht de vragen concreter te maken. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de verslaglegging op dit punt in het proces-verbaal van de zitting van 14 januari 2016. In dit opzicht mist de wraking derhalve feitelijke grondslag.
3.6
Voorop gesteld moet worden dat ingevolge artikel 179 lid 2 Rv zowel partijen als hun raadslieden aan de getuigen vragen kunnen stellen, behoudens de bevoegdheid van de rechter om te beletten dat aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven.
Het vorenstaande laat onverlet dat de rechter verantwoordelijk is voor het verloop van de zitting en dat hij uit hoofde van die verantwoordelijkheid maatregelen van orde kan treffen.
De rechter heeft in de loop van het getuigenverhoor beslist dat verzoeker niet zelf aan de getuige vragen mocht stellen, doch dat de vraagstelling via zijn gemachtigde diende te geschieden. In die processuele beslissing is de rechter naar eigen zeggen wellicht te streng geweest en ware het – achteraf bezien – beter geweest enige toelichting te geven op die beslissing.
Deze door de rechter genomen beslissing is naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet onbegrijpelijk. Hoewel de hoofdregel impliceert dat een procespartij ook zelf vragen mag stellen aan een getuige, levert de omstandigheid dat het verzoeker alleen werd toegestaan via zijn gemachtigde vragen te stellen geen schijn van partijdigheid op. Als onweersproken staat immers vast dat de procedure, waarin de getuige ten overstaan van de rechter werd gehoord, een zakelijk geschil betreft dat gekleurd wordt door gespannen familieverhoudingen. De vragen van verzoeker zijn niet belemmerd en mochten wel gesteld worden, zij het slechts door tussenkomst van zijn gemachtigde.
3.7
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mr. L.J. van Die.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. H.J.M. van der Kaaij en mr. M.G.L. de Vette, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2016 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr.drs. A.J.F. Gonesh
- mr. L.J. van Die
- mr. J.B. Maliepaard