In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2016 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die niet-ontvankelijk werd verklaard voor zover het verzoek was gegrond op uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter ter zitting van 22 december 2015. De rechtbank oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien verzoeker op de hoogte was van de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag lagen. Het verzoek werd voor het overige afgewezen, omdat de beslissingen van de rechter in het kort geding niet onbegrijpelijk waren en geen aanwijzingen voor partijdigheid vertoonden. De rechtbank benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer concludeerde dat de klachten van verzoeker over de gang van zaken rond de taxaties en de onderhandse verkoop van zijn woning niet wezenlijk de (on)partijdigheid van de rechter aantastten. De rechtbank heeft de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek voor zover dit was gebaseerd op de zitting van 22 december 2015 en het verzoek voor het overige afgewezen.