ECLI:NL:RBROT:2016:5882

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
492986 / HA RK 16-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in kort geding over onderhandse verkoop van woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2016 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die niet-ontvankelijk werd verklaard voor zover het verzoek was gegrond op uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter ter zitting van 22 december 2015. De rechtbank oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien verzoeker op de hoogte was van de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag lagen. Het verzoek werd voor het overige afgewezen, omdat de beslissingen van de rechter in het kort geding niet onbegrijpelijk waren en geen aanwijzingen voor partijdigheid vertoonden. De rechtbank benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer concludeerde dat de klachten van verzoeker over de gang van zaken rond de taxaties en de onderhandse verkoop van zijn woning niet wezenlijk de (on)partijdigheid van de rechter aantastten. De rechtbank heeft de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek voor zover dit was gebaseerd op de zitting van 22 december 2015 en het verzoek voor het overige afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 492986 / HA RK 16-22
Beslissing van 5 februari 2016
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
advocaat mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
strekkende tot wraking van:
mr. A.F.L. Geerdes, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team handel (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 22 december 2015 heeft de rechter, als voorzieningenrechter, behandeld het verzoekschrift van ABN AMRO Hypotheken Groep B.V., hierna: de bank, strekkende tot – kort samengevat – het verkrijgen van goedkeuring voor de onderhandse verkoop van de aan de bank verhypothekeerde woning aan de [adres], welke procedure als kenmerk heeft C/10/490586 / KG RK 15-2305 en in welke procedure verzoeker belanghebbende is.
Voorafgaande aan de hiervoor omschreven zitting heeft de rechter als voorzieningenrechter – eveneens op 22 december 2015 – behandeld het door verzoeker als eiser tegen de bank als gedaagde aangespannen kort geding, welke procedure als kenmerk heeft C/10/489817 / KG ZA 15-1290.
Bij brief van de griffier van 28 december 2015 is verzoeker in de verzoekschriftprocedure meegedeeld dat de voorzieningenrechter heeft besloten verzoeker in de gelegenheid te stellen binnen 14 dagen een nieuw taxatierapport in te dienen.
Bij vonnis van 5 januari 2016 heeft de rechter in het hiervoor omschreven kort geding de vordering van verzoeker – kort gezegd strekkende tot het verbieden van de openbare verkoop van de woning – afgewezen.
Bij een tweetal brieven met bijlagen, telkens gedateerd 11 januari 2016, heeft verzoeker het nieuwe taxatierapport overgelegd en heeft hij onder meer wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de dossiers van de hiervoor omschreven procedures, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de zitting inzake de verzoekschriftprocedure op 22 december 2015.
Verzoeker, de rechter, alsmede de bank, mevrouw [naam belanghebbende] en haar advocaat mr. A.F.M. den Hollander en de heer [naam belanghebbende] zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief met bijlage van 22 januari 2016.
Ter zitting van 29 januari 2016, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is verzoeker verschenen. De advocaat van de bank heeft de zitting als toehoorder bijgewoond. Verzoeker heeft aan de hand van een schriftelijk stuk zijn standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1.
Essentieel is dat een procespartij voldoende in de gelegenheid wordt gesteld toe te lichten waarom er geen toestemming voor onderhandse verkoop van zijn woonhuis moet worden gegeven. In een verzoekschriftprocedure hebben partijen de mogelijkheid ook ter zitting het verzoek nader te onderbouwen, zeker als daartegen verweer wordt gevoerd. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt niet dat verzoeker voldoende gelegenheid heeft gekregen in te gaan op het verweer en een nadere toelichting te geven op het verzoek. De rechter heeft ter zitting van 22 december 2015 niet het woord gegeven aan mevrouw [naam belanghebbende], de echtgenote van verzoeker. Doordat er in de gang van zaken rond de gedwongen verkoop van de woning van verzoeker teveel fout is gegaan, wordt hij gesterkt in zijn mening dat er geen sprake is van een eerlijke rechtsgang.
2.1.2
Verzoeker is door de rechter in de gelegenheid gesteld een nieuwe taxatie van zijn woning in het geding te brengen. Van de vijf taxateurs die verzoeker vervolgens heeft benaderd, bleek er één bereid een taxatie te verrichten, maar in diens taxatierapport is een onacceptabele lage taxatiewaarde vastgesteld. Verzoeker heeft hierover protest ingediend bij de NWWI en bij de taxateur zelf.
2.1.3
Verzoeker heeft de rechter er op gewezen dat taxateurs er maffia-achtige praktijken op na houden. Verzoeker had de rechter tijdens de zitting al duidelijk willen maken dat taxateurs geen orders willen mislopen van banken en dat banken taxateurs min of meer dicteren wat er in een taxatierapport moet staan. Een door verzoeker gestort hypotheekbedrag is door de bank misbruikt om een disproportioneel hoge vergoeding te betalen aan een taxateur.
2.1.4.
De onderhandse verkoop van de woning is op frauduleuze wijze tot stand gekomen, omdat de suggestie is gewekt dat bezichtiging van de woning niet mogelijk zou zijn, terwijl dit wel het geval was. De advocaat van de bank heeft in dat opzicht de rechter foutief geïnformeerd, naar aanleiding waarvan door verzoeker een klacht is ingediend tegen die advocaat bij de Orde van Advocaten. Nadat de onderhandse verkoop was gerealiseerd is genoemde informatie meteen aangepast in die zin, dat wel bezichtigingen mogelijk waren op een tweetal data. Verzoeker wil hiervan nog bewijsstukken in het geding brengen.
2.1.5.
Vragen van de rechter naar deze frauduleuze handelingen zijn uitgebleven. Hierdoor is de schijn van partijdigheid gewekt en daarmee de vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1.
Naar aanleiding van het verloop van de behandeling op 22 december 2015 van het verzoekschrift van de bank is verzoeker en zijn echtgenote de gelegenheid gegeven een nieuw taxatierapport in het geding te brengen, zulks in verband met hun stelling dat de overeengekomen verkoopprijs van de woning (veel) te laag zou zijn. Enkele dagen nadat het nieuwe taxatierapport door de advocaat van verzoeker in het geding was gebracht, volgde het verzoek tot wraking.
2.2.2.
Zowel verzoeker als zijn echtgenote hadden ter zitting een eigen advocaat, die ook beiden het woord hebben gevoerd. Beide belanghebbenden hebben ruim de gelegenheid gehad hun standpunt naar voren te brengen.
2.2.3.
Voor zover verzoeker dat bedoelt, bestrijdt de rechter dat verzoeker op grond van het vonnis in het kort geding geen onpartijdige beslissing kan verwachten (“geen sprake is van een zuivere rechtsgang”). In het kader van een verzoek ex artikel 3:268 lid 2 BW kan slechts de gevraagde goedkeuring aan de overeengekomen onderhandse verkoopprijs worden verleend of geweigerd. In het laatste geval dient de rechter krachtens artikel 548 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een dag te bepalen waarop het pand op de veiling verkocht moet worden. Afwijzing van het verzoek zou voor verzoeker betekenen dat de zaak naar de veiling moet worden verwezen.
Om zorgvuldig te kunnen beoordelen of de gevraagde goedkeuring moest worden verleend, is naar aanleiding van de stellingen van verzoeker en zijn echtgenote de gelegenheid gegeven een nieuwe taxatie over te leggen. Daardoor is juist rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van alle betrokkenen.

3.De beoordeling

3.1.
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden, zoals artikel 37 lid 1 Rv vereist.
3.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter ter zitting van
22 december 2015 en overweegt daartoe het volgende.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter bij gelegenheid van laatstgenoemde zitting. Verzoeker was, bijgestaan door zijn advocaat, op die zitting tegenwoordig en heeft bij die gelegenheid kennis genomen van die uitlatingen, gedragingen en beslissingen.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wraking dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
Met betrekking tot de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan op de zitting van 22 december 2015 is die termijn ruimschoots overschreden nu het verzoek tot wraking eerst is ingediend op 11 januari 2016. Van verzoeker had mogen worden verwacht dat hij het verzoek tot wraking uiterlijk binnen enkele dagen na de zitting van 22 december 2015 zou doen. Het indienen van het verzoek na 20 dagen kan niet worden aangemerkt als “zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden”. Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die deze overschrijding van de termijn verschoonbaar maken.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek, voor zover dat door hem is gegrond op uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter ter zitting van 22 december 2015.
3.3
Dit ligt naar het oordeel van de rechtbank anders voor zover het wrakingsverzoek door verzoeker is gebaseerd op klachten die zijn te herleiden tot het vonnis van de rechter van
5 januari 2016. Daartoe is overwogen dat een zestal dagen voor beraad ten aanzien van het indienen van een wrakingsverzoek – dat door verzoeker in persoon wordt gedaan – als nog aanvaardbaar moet worden aangemerkt.
In dit opzicht is verzoeker ontvankelijk in het wrakingsverzoek.
3.4
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.5
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
3.6
Dat kan anders zijn indien deze beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.7
Dat kan voorts anders zijn indien de motivering van die beslissing erop duidt dat de rechter zijn beslissing in het kort geding (mede) heeft gebaseerd op (betwiste doch) door hem reeds vastgestelde feiten, of op een reeds gevormd oordeel omtrent vragen die eerst bij eindbeslissing in de hiervoor beschreven, en bij de rechter nog in behandeling zijnde verzoekschriftprocedure aan de orde dienen te komen. Dan immers is een (al dan niet begrijpelijke) beslissing kennelijk ingegeven door vooringenomenheid, althans kan de vrees daarvoor dan objectief gerechtvaardigd zijn.
De wrakingskamer is van oordeel dat een en ander niet het geval is en overweegt daartoe dat dat de beslissing in kort geding en de motivering daarvan geenszins onbegrijpelijk zijn. Voorts geldt dat de oordelen van de rechter in het kort geding niet raken aan de beslissing die voorligt in de verzoekschriftprocedure, te weten - kort gezegd - of de gedwongen verkoop van de woning in plaats van door openbare verkoop onderhands zou mogen plaatsvinden, omdat daarmee een betere opbrengst behaald zou kunnen worden dan door openbare verkoop.
Alle klachten over de wijze van tot stand komen van de taxaties en de gang van zaken rond de onderhandse verkoop van de woning van verzoeker, waarvoor toestemming is verzocht, raken in geen enkel opzicht aan de (on)partijdigheid van de rechter. Evenmin duiden de klachten van verzoeker, voor zover deze feitelijk juist zijn en betrekking hebben op de behandeling van het verzoekschrift van de bank, er op dat daarbij in enig opzicht is vooruitgelopen op de beslissing die de rechter daar moet nemen, te weten het al of niet bepalen dat de verkoop van het woonhuis van verzoeker onderhands zal plaatsvinden bij een door de rechter goed te keuren koopovereenkomst. Integendeel heeft de rechter verzoeker na de zitting waar dat verzoek is behandeld nog de gelegenheid geboden, ondanks bezwaar daartegen van de bank, een nieuw taxatierapport in te brengen als onderbouwing van de stelling van verzoeker dat de voorgestelde onderhandse verkoop van zijn woning beneden de werkelijk waarde van de woning dreigt plaats te vinden.
3.1
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt in zoverre afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van
mr. A.F.L. Geerdes voor zover het verzoek is gegrond op uitlatingen, gedragingen en beslissingen ter zitting van 22 december 2015;
- wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. H.J.M. van der Kaaij en mr. M.G.L. de Vette, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2016 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. A.F.L. Geerdes
- mr. S. Ben Ahmed
- mr. A.F.M. den Hollander
- [naam belanghebbende]